Ezechiël 9:1-11

  • Zes scherprechters en man met inkthoorn (1-11)

    • Oordeel begint bij heiligdom (6)

9  Toen hoorde ik hem luid roepen: ‘Roep degenen die de stad gaan straffen, elk met zijn vernietigingswapen in zijn hand!’  Ik zag zes mannen uit de richting van de noordelijke bovenpoort+ komen, elk met zijn verpletteringswapen in zijn hand. Bij hen was één man in linnen kleding, met de inkthoorn van een secretaris* aan zijn middel. Ze kwamen binnen en gingen naast het koperen altaar+ staan.  Toen steeg de glorie van de God van Israël+ op van waar die boven de cherubs rustte en verplaatste zich naar de drempel van de deuropening van het huis.+ Hij riep naar de man met de linnen kleding die de inkthoorn van een secretaris aan zijn middel droeg.  Jehovah zei tegen hem: ‘Trek door de stad, door Jeruzalem, en zet een merkteken op het voorhoofd van de mensen die zuchten en kermen+ over alle walgelijke dingen die in de stad worden gedaan.’+  Tegen de anderen hoorde ik hem zeggen: ‘Ga achter hem aan de stad door en sla de mensen neer. Heb geen medelijden* en geen enkel medegevoel.+  Oude mannen, jonge mannen, maagden, kleine kinderen en vrouwen moet je allemaal ombrengen.+ Maar blijf uit de buurt van iedereen die het merkteken heeft.+ Je moet beginnen bij mijn heiligdom.’+ Ze begonnen toen bij de oudsten die vóór het huis waren.+  Daarna zei hij tegen ze: ‘Verontreinig het huis en vul de voorhoven met de doden.+ Ga!’ Ze gingen naar buiten en doodden de mensen in de stad.  Terwijl ze hen neersloegen, bleef ik alleen achter. Ik liet me voorover op de grond vallen en riep: ‘Ach, Soevereine Heer Jehovah! Gaat u iedereen die van Israël is overgebleven vernietigen nu u uw woede over Jeruzalem uitstort?’+  Hij zei tegen me: ‘De zonde van het huis van Israël en Juda is ontzettend groot.+ Het land is vol bloedvergieten+ en de stad vol verdorvenheid,+ want ze zeggen: “Jehovah heeft het land verlaten en Jehovah ziet het niet.”+ 10  Maar ik — ik zal geen medelijden hebben en geen medegevoel tonen.+ De consequenties van hun daden* zal ik ze laten dragen.’ 11  Toen zag ik de man met de linnen kleding die de inkthoorn aan zijn middel droeg. Hij bracht verslag uit en zei: ‘Ik heb precies gedaan wat u mij hebt opgedragen.’

Voetnoten

Of ‘inktkoker van een schrijver’.
Of ‘laat je oog geen medelijden voelen’.
Lett.: ‘weg’.