Volgens Mattheüs 4:1-25
4 Vervolgens werd Jezus door de geest naar de woestijn geleid om door de Duivel+ op de proef te worden gesteld.+
2 Nadat hij 40 dagen en 40 nachten had gevast, had hij honger.
3 Toen kwam de Beproever+ naar hem toe en zei tegen hem: ‘Als je een zoon van God bent, zeg dan tegen deze stenen dat ze broden moeten worden.’
4 Maar hij antwoordde: ‘Er staat geschreven: “De mens moet niet alleen van brood leven, maar van elk woord dat uit Jehovah’s* mond komt.”’+
5 Daarna nam de Duivel hem mee naar de heilige stad+ en hij plaatste hem op het hoogste punt* van de tempel.+
6 Hij zei tegen hem: ‘Als je een zoon van God bent, spring dan naar beneden, want er staat geschreven: “Hij zal voor jou zijn engelen bevel geven” en: “Ze zullen je op hun handen dragen, zodat je je voet niet aan een steen zult stoten.”’+
7 Jezus zei tegen hem: ‘Er staat ook geschreven: “Je mag Jehovah,* je God, niet op de proef stellen.”’+
8 Opnieuw nam de Duivel hem mee, nu naar een heel hoge berg, en hij liet hem alle koninkrijken van de wereld zien, met hun pracht en praal.+
9 Hij zei tegen hem: ‘Dit geef ik je allemaal als je voor me neerknielt en me aanbidt.’
10 Toen zei Jezus tegen hem: ‘Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: “Jehovah,* je God, moet je aanbidden+ en alleen voor hem moet je heilige dienst doen.”’+
11 Daarna ging de Duivel weg+ en er kwamen engelen om Jezus van dienst te zijn.+
12 Toen Jezus hoorde dat Johannes gevangen was genomen,+ vertrok hij naar Galilea.+
13 Hij verliet Na̱zareth en ging in Kape̱rnaüm+ wonen, aan het meer, in het gebied van Ze̱bulon en Na̱ftali,
14 zodat vervuld zou worden wat via de profeet Jesaja was gezegd:
15 ‘O land van Ze̱bulon en land van Na̱ftali, aan de zeeweg, aan de overkant van de Jordaan, Galilea van de heidenen!*
16 Het volk dat in het duister leefde, heeft een groot licht gezien, en op degenen die in een land woonden dat overschaduwd werd door de dood, is licht+ gaan schijnen.’+
17 Vanaf die tijd begon Jezus te prediken en te zeggen: ‘Heb berouw, want het Koninkrijk van de hemel is nabij.’+
18 Toen hij langs het Meer van Galilea liep, zag hij twee broers: Simon, die Petrus wordt genoemd,+ en zijn broer Andre̱as. Ze gooiden een net uit in het meer. Het waren vissers.+
19 Hij zei tegen ze: ‘Kom, volg me, dan zal ik van jullie vissers van mensen maken.’+
20 Onmiddellijk lieten ze hun netten in de steek en volgden hem.+
21 Verderop zag hij twee andere broers: Jakobus, de zoon van Zebede̱üs, en zijn broer Johannes.+ Ze waren met hun vader Zebede̱üs in de boot bezig hun netten te repareren, en hij riep ze.+
22 Meteen lieten ze de boot en hun vader achter en volgden Jezus.
23 Hij reisde rond door heel Galilea,+ gaf onderwijs in de synagogen+ en predikte het goede nieuws van het Koninkrijk. Ook genas hij elke ziekte en elke kwaal onder het volk.+
24 Het nieuws over hem verspreidde zich in heel Syrië. Ze brachten alle mensen bij hem die ziek waren en pijn leden,+ mensen die door demonen bezeten waren,+ mensen met epileptische aanvallen+ en verlamden, en hij genas hen.
25 Daarom volgden grote groepen mensen hem vanuit Galilea, de Deka̱polis,* Jeruzalem en Judea, en van de overkant van de Jordaan.
Voetnoten
^ Of ‘de kantelen’, ‘de borstwering’.
^ Of ‘volken’. Zie Woordenlijst.
^ Of ‘het Tienstedengebied’.