Exodus 8:1-32
8 Toen zei Jehovah tegen Mozes: ‘Ga naar de farao en zeg tegen hem: “Dit zegt Jehovah: ‘Laat mijn volk gaan om mij te aanbidden.*+
2 Als je blijft weigeren ze te laten gaan, straf ik je hele gebied met een kikkerplaag.+
3 De Nijl zal wemelen van de kikkers. Ze zullen uit de rivier komen en binnendringen in je huis, in je slaapkamer en in je bed, in de huizen van je dienaren en bij je volk, in je ovens en in je baktroggen.*+
4 De kikkers zullen over jou, je volk en al je dienaren komen.’”’
5 Later zei Jehovah tegen Mozes: ‘Zeg tegen Aäron: “Steek de staf die je in je hand hebt uit over de rivieren, de Nijlkanalen en de moerassen, en laat de kikkers over Egypte komen.”’
6 Aäron strekte zijn hand uit over het water van Egypte, en de kikkers kwamen tevoorschijn en bedekten het hele land.
7 Maar de magiërs deden met hun geheime toverkunsten hetzelfde: ook zij lieten kikkers over Egypte komen.+
8 Toen liet de farao Mozes en Aäron halen en zei: ‘Smeek Jehovah dat hij mij en mijn volk van de kikkers verlost,+ want ik wil het volk laten gaan zodat ze slachtoffers kunnen brengen aan Jehovah.’
9 Mozes antwoordde: ‘Aan u is de eer om te bepalen wanneer ik moet smeken of u, uw dienaren, uw volk en uw huizen van de kikkers verlost mogen worden. Alleen in de Nijl zullen nog kikkers overblijven.’
10 ‘Morgen’, zei de farao. ‘Het zal gebeuren zoals u hebt gezegd,’ zei Mozes, ‘zodat u zult weten dat er niemand anders is zoals Jehovah, onze God.+
11 De kikkers zullen uit uw huizen verdwijnen, zodat u, uw dienaren en uw volk ervan bevrijd zijn. Er zullen alleen nog kikkers overblijven in de Nijl.’+
12 Mozes en Aäron gingen bij de farao weg, en Mozes smeekte Jehovah om een eind te maken aan de kikkerplaag waarmee Hij de farao getroffen had.+
13 Jehovah deed wat Mozes vroeg, en de kikkers in de huizen, op de binnenplaatsen en op de velden gingen dood.
14 Ze werden overal op hopen gelegd en het land begon te stinken.
15 Zodra de farao zag dat de plaag voorbij was, verhardde hij zijn hart.+ Zoals Jehovah had gezegd, weigerde hij naar hen te luisteren.
16 Jehovah zei tegen Mozes: ‘Zeg tegen Aäron: “Steek je staf uit en sla ermee op de grond. Dan zal in heel Egypte het stof veranderen in muggen.”’
17 En zo gebeurde het: Aäron stak de staf uit die hij in zijn hand had en sloeg op de grond, waarna er muggen verschenen die op mens en dier gingen zitten. Al het stof op de grond in heel Egypte veranderde in muggen.+
18 De magiërs probeerden met hun geheime toverkunsten+ hetzelfde te doen en muggen tevoorschijn te laten komen, maar dat lukte niet. Alle mensen en dieren kwamen onder de muggen te zitten.
19 De magiërs zeiden tegen de farao: ‘Het is de vinger van God!’+ Maar de farao* bleef koppig, en hij luisterde niet naar hen, zoals Jehovah had gezegd.
20 Toen zei Jehovah tegen Mozes: ‘Morgenvroeg zal de farao naar het water gaan. Wacht hem daar op en zeg tegen hem: “Dit heeft Jehovah gezegd: ‘Laat mijn volk gaan om mij te aanbidden.
21 Maar als je mijn volk niet laat gaan, stuur ik steekvliegen af op jou, je dienaren, je volk en je huizen. De huizen van alle Egyptenaren zullen vergeven zijn van de steekvliegen, en zelfs de grond waarop ze* staan, zal ermee bedekt zijn.
22 Op die dag zal ik de streek Go̱sen, waar mijn volk woont, afgescheiden houden: daar zullen geen steekvliegen zijn.+ Zo zul je weten dat ik, Jehovah, hier in het land aanwezig ben.+
23 En ik zal onderscheid maken tussen mijn volk en jouw volk. Morgen zal dit wonder* gebeuren.’”’
24 Jehovah deed wat hij had gezegd: dichte zwermen steekvliegen drongen het huis van de farao, de huizen van zijn dienaren en heel Egypte binnen.+ De steekvliegen waren een ramp voor het land.+
25 Uiteindelijk liet de farao Mozes en Aäron roepen en hij zei: ‘Ga slachtoffers aan jullie God brengen, maar blijf in het land.’
26 ‘Dat zou niet juist zijn,’ antwoordde Mozes, ‘want wat we aan Jehovah, onze God, zouden offeren, zou voor de Egyptenaren iets walgelijks zijn.+ Als we voor de ogen van de Egyptenaren zo’n slachtoffer zouden brengen, zouden ze ons zeker stenigen!
27 We zullen drie dagreizen ver de woestijn in trekken en daar zullen we slachtoffers brengen aan Jehovah, onze God, zoals hij ons heeft gezegd.’+
28 De farao zei: ‘Ik zal jullie laten gaan om in de woestijn slachtoffers te brengen aan Jehovah, jullie God. Ga alleen niet te ver weg. En bid voor mij.’+
29 Toen zei Mozes: ‘Goed, ik ga bij u weg, en ik zal tot Jehovah bidden. Morgen zullen de farao, zijn dienaren en zijn volk verlost zijn van de steekvliegen. Maar de farao moet ons niet opnieuw bedriegen* door te weigeren het volk te laten gaan om slachtoffers aan Jehovah te brengen.’+
30 Daarna ging Mozes bij de farao weg en bad tot Jehovah.+
31 Jehovah deed wat Mozes vroeg, en de steekvliegen verdwenen bij de farao, zijn dienaren en zijn volk. Niet één bleef er over.
32 Maar opnieuw verhardde de farao zijn hart en hij liet het volk niet gaan.
Voetnoten
^ Lett.: ‘dienen’.
^ D.w.z. bakken waarin deeg gekneed werd.
^ Lett.: ‘het hart van de farao’.
^ D.w.z. de Egyptenaren.
^ Lett.: ‘teken’.
^ Of ‘voor de gek houden’.