Genesis 4:1-26

  • Kaïn en Abel (1-16)

  • Nakomelingen Kaïn (17-24)

  • Seth en zijn zoon Enos (25, 26)

4  Adam had gemeenschap met zijn vrouw Eva en ze werd zwanger.+ Toen ze Kaïn+ ter wereld bracht, zei ze: ‘Ik heb met de hulp van Jehovah een mannelijk kind gekregen.’*  Later bracht ze zijn broer Abel+ ter wereld. Abel werd herder en Kaïn werd landbouwer.  Na verloop van tijd bracht Kaïn een offer aan Jehovah van de opbrengst van het land.  Maar Abel bracht enkele eerstgeboren dieren* van zijn kudde,+ ook het vet. Terwijl Jehovah Abel en zijn offer goedkeurde,+  keurde hij Kaïn en zijn offer niet goed. Daarom werd Kaïn woedend en zijn gezicht betrok.  Toen zei Jehovah tegen Kaïn: ‘Waarom kijk je zo boos en ongelukkig?  Als je je omkeert om het goede te doen, zul je dan niet mijn goedkeuring krijgen?* Maar als je je niet omkeert om het goede te doen, ligt bij de deur de zonde op de loer, en die verlangt ernaar je in zijn macht te krijgen. En zul jij hem de baas worden?’  Daarna zei Kaïn tegen zijn broer Abel: ‘Laten we het veld in gaan.’ Toen ze daar waren, viel Kaïn zijn broer Abel aan en doodde hem.+  Later zei Jehovah tegen Kaïn: ‘Waar is je broer Abel?’ Hij antwoordde: ‘Dat weet ik niet. Moet ik soms op mijn broer passen?’ 10  Daarop zei Hij: ‘Wat heb je gedaan? Luister! Het bloed van je broer roept naar mij vanaf de grond.+ 11  En nu ben je vervloekt en verbannen van de grond die zijn mond heeft geopend om het bloed van je broer te ontvangen, dat door jou* vergoten is.+ 12  Wanneer je de grond bewerkt, zal die je niet zijn opbrengst* geven. Je zult een vluchteling worden die over de aarde rondzwerft.’ 13  Toen zei Kaïn tegen Jehovah: ‘De straf voor mijn misdaad is te zwaar om te dragen. 14  U verdrijft me nu uit dit gebied* en ik mag u niet meer onder ogen komen. Ik zal een vluchteling worden die over de aarde rondzwerft, en als iemand me tegenkomt, zal hij me zeker doden.’ 15  Jehovah zei tegen hem: ‘Om die reden zal degene die Kaïn doodt, zevenmaal wraak ondergaan.’ En Jehovah stelde een teken in voor Kaïn zodat niemand die hem tegenkwam, hem zou doodslaan. 16  Toen ging Kaïn weg uit Jehovah’s aanwezigheid en hij vestigde zich in het land Nod,* ten oosten van Eden.+ 17  Daarna had Kaïn gemeenschap met zijn vrouw.+ Ze werd zwanger en bracht He̱noch ter wereld. Toen bouwde hij een stad en noemde die naar zijn zoon He̱noch. 18  Later werd He̱noch de vader van I̱rad. I̱rad werd de vader van Mehu̱jaël, Mehu̱jaël werd de vader van Methu̱saël, en Methu̱saël werd de vader van La̱mech. 19  La̱mech nam twee vrouwen. De eerste heette A̱da en de tweede Zi̱lla. 20  A̱da bracht Ja̱bal ter wereld. Hij werd de stamvader van degenen die in tenten wonen en vee houden. 21  Zijn broer heette Ju̱bal. Hij werd de stamvader van iedereen die op de harp en de fluit* speelt. 22  Zi̱lla bracht Tu̱bal-Kaïn ter wereld. Hij werd een smid die allerlei gereedschap van koper en ijzer maakte. En de zus van Tu̱bal-Kaïn heette Na̱äma. 23  La̱mech stelde de volgende woorden op voor zijn vrouwen A̱da en Zi̱lla: ‘Hoor mijn stem, vrouwen van La̱mech,luister naar wat ik zeg: Een man heb ik gedood omdat hij mij verwondde,ja, een jonge man omdat hij mij sloeg. 24  Als Kaïn 7 keer gewroken moet worden,+dan La̱mech 77 keer.’ 25  Adam had opnieuw gemeenschap met zijn vrouw, en ze bracht een zoon ter wereld. Ze noemde hem Seth,*+ want ze zei: ‘God heeft mij een ander nageslacht* gegeven* in de plaats van Abel, omdat Kaïn hem heeft gedood.’+ 26  Ook Seth kreeg een zoon, die hij E̱nos+ noemde. In die tijd begonnen mensen de naam van Jehovah aan te roepen.

Voetnoten

Lett.: ‘voortgebracht’.
Of ‘eerstelingen’. Zie Woordenlijst.
Of ‘zal er dan geen verheffing zijn’.
Lett.: ‘jouw hand’.
Lett.: ‘kracht’.
Lett.: ‘van de oppervlakte van de aardbodem’.
Bet.: ‘ballingschap’.
Of ‘schalmei’.
Bet.: ‘aangesteld’, ‘gesteld’, ‘gezet’.
Lett.: ‘zaad’.
Of ‘voor mij (...) gesteld’.