Jesaja 21:1-17

  • Uitspraak tegen woestijn van de zee (1-10)

    • Op wacht op de wachttoren (8)

    • ‘Babylon is gevallen!’ (9)

  • Uitspraak tegen Duma en de woestijnvlakte (11-17)

    • ‘Wachter, hoelang duurt de nacht nog?’ (11)

21  Uitspraak tegen de woestijn van de zee:*+ Zoals stormwinden die over het zuiden razen,komt het uit de woestijn, uit een angstaanjagend land.+   Een somber visioen is mij bekendgemaakt: De verrader pleegt verraad,de verwoester verwoest. Trek op, E̱lam! Beleger, Me̱dië!+ Ik zal een eind maken aan het gezucht dat ze heeft veroorzaakt.+   Daarom ben ik doodsbang.*+ Ik krimp ineenals een vrouw die weeën heeft. Ik ben zo verbijsterd dat ik niets hoor,zo geschokt dat ik niets zie.   Mijn hart beeft, ik sidder van angst. De schemering waar ik naar verlangde, laat me huiveren.   Dek de tafel, plaats de stoelen! Eet en drink!+ Sta op, leiders, zalf het schild!*   Want dit heeft Jehovah tegen me gezegd: ‘Zet een wachter neer en laat hem melden wat hij ziet.’   Hij zag een strijdwagen met een span paarden,een strijdwagen met ezels,een strijdwagen met kamelen. Hij lette scherp op, met grote alertheid.   Toen riep hij als een leeuw: ‘De hele dag sta ik op de wachttoren, o Jehovah,en elke nacht blijf ik op mijn wachtpost.+   Kijk wat eraan komt:mannen in een strijdwagen met een span paarden!’+ Daarna riep hij: ‘Ze is gevallen! Babylon is gevallen!+ Alle beelden van haar goden liggen verbrijzeld op de grond!’+ 10  O mijn volk dat vertrapt* is,het product* van mijn dorsvloer,+ik heb jullie verteld wat ik gehoord heb van Jehovah van de legermachten, de God van Israël. 11  Uitspraak tegen Du̱ma:* Iemand roept naar mij uit Se̱ïr:+ ‘Wachter, hoelang duurt de nacht nog? Wachter, hoelang duurt de nacht nog?’ 12  De wachter zei: ‘De morgen komt en ook de nacht. Als jullie iets willen vragen, vraag het dan. Kom terug!’ 13  Uitspraak tegen de woestijnvlakte: In het woud in de woestijnvlakte zullen jullie de nacht doorbrengen,karavanen van De̱dan.+ 14  Ga de dorstige tegemoet met water,inwoners van het land Te̱ma,+en breng brood naar degene die vlucht. 15  Want ze zijn gevlucht voor het zwaard, voor het getrokken zwaard,voor de gespannen boog en voor de verschrikkingen van de oorlog. 16  Want dit heeft Jehovah tegen mij gezegd: ‘Binnen één jaar, gerekend volgens de jaren van een loonarbeider,* zal er een eind komen aan alle roem van Ke̱dar.+ 17  Van de strijders van Ke̱dar zullen maar enkele boogschutters overblijven, want Jehovah, de God van Israël, heeft het gezegd.’

Voetnoten

Blijkbaar het gebied van het oude Babylonië.
Lett.: ‘zijn mijn heupen vol pijn’.
Of ‘vet het schild in’.
Lett.: ‘gedorst’.
Lett.: ‘de zoon’.
Bet.: ‘stilte’.
Of ‘zo nauwkeurig gerekend als een loonarbeider doet’, d.w.z. over precies één jaar.