Psalmen 105:1-45

  • Jehovah’s trouwe daden voor zijn volk

    • God denkt aan zijn verbond (8-10)

    • ‘Raak mijn gezalfden niet aan’ (15)

    • Jozef slaaf, gebruikt door God (17-22)

    • Gods wonderen in Egypte (23-36)

    • Israël vertrekt uit Egypte (37-39)

    • God denkt aan belofte aan Abraham (42)

105  Dank Jehovah,+ roep zijn naam aan,maak zijn daden bekend onder de volken!+   Zing voor hem, zing lofzangen* voor hem,sta stil bij* al zijn wonderen.+   Vertel trots over zijn heilige naam.+ Wees blij van hart, jullie die Jehovah zoeken.+   Zoek Jehovah+ en vraag om zijn kracht. Zoek altijd zijn gunst.*   Denk aan de bijzondere dingen die hij heeft gedaan,zijn wonderen en de oordelen die hij heeft uitgesproken,+   o nageslacht* van zijn dienaar Abraham,+zonen van Jakob, zijn uitverkorenen.+   Hij is Jehovah, onze God.+ Zijn oordelen gelden over de hele aarde.+   Hij denkt voor altijd aan zijn verbond,+tot in duizend generaties aan zijn belofte,*+   het verbond dat hij met Abraham sloot+en de eed die hij aan Isaäk zwoer,+ 10  ingesteld als voorschrift voor Jakoben als blijvend verbond voor Israël, 11  toen hij zei: ‘Ik zal je het land Kanaän geven+als jouw toegewezen erfdeel.’+ 12  Dat was toen ze nog maar met weinigen waren,+een groepje vreemdelingen in het land.+ 13  Ze trokken rond van volk naar volk,van het ene koninkrijk naar het andere.+ 14  Hij liet ze door niemand onderdrukken,+maar ter wille van hen strafte hij koningen.+ 15  Hij zei: ‘Raak mijn gezalfden niet aanen doe mijn profeten geen kwaad.’+ 16  Hij riep een hongersnood over het land af+en vernietigde hun broodvoorraad.* 17  Hij stuurde een man voor hen uitdie als slaaf werd verkocht: Jozef.+ 18  Met ketens boeiden ze zijn voeten,+zijn hals werd in ijzer geklonken.* 19  Tot de tijd dat zijn woord uitkwam,+werd hij gelouterd door wat Jehovah zei. 20  De koning gaf bevel hem los te laten,+de heerser van de volken liet hem vrij. 21  Hij stelde hem aan als meester over zijn huis,als beheerder van heel zijn bezit.+ 22  Hij mocht zijn vorsten zijn wil opleggen*en zijn oudsten wijsheid leren.+ 23  Toen kwam Israël naar Egypte,+Jakob woonde als vreemdeling in het land van Cham. 24  God maakte zijn volk heel vruchtbaar,+hij maakte ze machtiger dan hun tegenstanders.+ 25  Hun hart liet hij veranderen: ze gingen zijn volk hatenen spanden samen tegen zijn dienaren.+ 26  Hij stuurde zijn dienaar Mozes,+en Aäron,+ die hij had uitgekozen. 27  Ze deden zijn tekenen onder hen,zijn wonderen in het land van Cham.+ 28  Hij stuurde duisternis en het land werd duister.+ Ze kwamen niet in opstand tegen zijn woorden. 29  Hij veranderde het water in bloeden doodde hun vissen.+ 30  Hun land krioelde van kikkers,+tot in de koninklijke kamers. 31  Op zijn bevel kwamen er zwermen steekvliegenen muggen in al hun gebieden.+ 32  Hij veranderde regen in hagelen stuurde bliksem* op hun land.+ 33  Hij trof hun wijnstokken en vijgenbomen,versplinterde de bomen in hun gebied. 34  Hij zei dat de sprinkhanen moesten binnenvallen,jonge sprinkhanen, niet te tellen.+ 35  Ze vraten al het groen in het land,ze verslonden de opbrengst van de akkers. 36  Toen doodde hij elke eerstgeborene in hun land,+de eerste vrucht van hun voortplantingsvermogen. 37  Hij liet zijn volk vertrekken met zilver en goud,+niemand in zijn stammen struikelde. 38  Egypte was blij toen ze vertrokken,want angst voor Israël* had hen overweldigd.+ 39  Hij spreidde een wolk uit om ze af te schermen+en vuur om de nacht te verlichten.+ 40  Ze vroegen en hij stuurde kwartels.+ Hij stilde steeds hun honger met brood uit de hemel.+ 41  Hij opende een rots en er vloeide water uit,+het stroomde door de woestijn als een rivier.+ 42  Want hij dacht aan de heilige belofte die hij zijn dienaar Abraham had gedaan.+ 43  Hij liet zijn volk vertrekken met gejuich,+zijn uitverkorenen met gejubel. 44  Hij gaf ze de landen van de volken+— ze erfden wat andere volken met gezwoeg hadden voortgebracht+ — 45  zodat ze zich aan zijn voorschriften zouden houden+en zijn wetten zouden nakomen. Loof Jah!*

Voetnoten

Of ‘maak muziek’.
Of mogelijk ‘spreek over’.
Of ‘aanwezigheid’. Lett.: ‘gezicht’.
Of ‘nakomelingen’. Lett.: ‘zaad’.
Lett.: ‘het woord dat hij gebood’.
Lett.: ‘brak elke broodstok’. Mogelijk slaat dit op stokken waaromheen ringvormige broden werden gestoken om ze te bewaren.
Of ‘in ijzer kwam zijn ziel’.
Of ‘binden naar het welgevallen van zijn ziel’.
Of ‘vuurvlammen’.
Lett.: ‘hen’.
Of ‘Hallelujah!’ ‘Jah’ is een verkorte vorm van de naam Jehovah.