Psalmen 132:1-18

  • David en Sion uitgekozen

    • ‘Wijs uw gezalfde niet af’ (10)

    • Sions priesters bekleed met redding (16)

Een lied van de opgangen.* 132  Jehovah, denk toch aan Daviden al zijn lijden,+  2  hoe hij Jehovah heeft gezworen,hoe hij de Machtige van Jakob de gelofte deed:+  3  ‘Mijn tent, mijn huis, ga ik niet binnen.+ Op mijn rustbank, mijn bed, lig ik niet,  4  mijn ogen gun ik geen slaap,mijn oogleden geen sluimer,  5  voordat ik een plaats vind voor Jehovah,een mooie woning* voor de Machtige van Jakob.’+  6  We hoorden ervan in E̱fratha,+we vonden het in de velden van het woud.+  7  Laten we zijn woning* binnengaan,+laten we ons neerbuigen aan zijn voetenbank.+  8  Sta op, o Jehovah, en kom naar uw rustplaats,+u en de ark, het teken van uw kracht.+  9  Laten uw priesters zich bekleden met rechtvaardigheid,laten uw loyalen juichen van vreugde. 10  Wijs omwille van uw dienaar Daviduw gezalfde* niet af.+ 11  Jehovah heeft aan David gezworenen op zijn belofte* komt hij niet terug: ‘Een van je nakomelingen*zet ik op je troon.+ 12  Als je zonen zich houden aan mijn verbonden aan de richtlijnen* die ik ze leer,+zullen ook hun zonenvoor eeuwig op je troon zitten.’+ 13  Jehovah heeft Sion uitgekozen,+hij heeft het als zijn woonplaats begeerd:+ 14  ‘Dit is voor altijd mijn rustplaats,hier zal ik wonen,+ want hier heb ik naar verlangd. 15  Ik zal het rijkelijk zegenen met voedsel,de armen zal ik volop brood geven.+ 16  De priesters zal ik bekleden met redding,+de loyalen zullen juichen van vreugde.+ 17  Daar laat ik de kracht* van David groeien. Voor mijn gezalfde maak ik een lamp klaar.+ 18  Zijn vijanden zal ik bekleden met schaamte,maar de kroon* op zijn hoofd zal schitteren.’+

Voetnoten

Of ‘grootse tabernakel’.
Of ‘grootse tabernakel’.
Lett.: ‘het gezicht van uw gezalfde’.
Lett.: ‘woord’.
Lett.: ‘van de vrucht van je schoot’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Lett.: ‘hoorn’.
Of ‘diadeem’.