Psalmen 144:1-15

  • Gebed om de overwinning

    • ‘Wat is een sterveling?’ (3)

    • ‘Drijf de vijand uiteen’ (6)

    • Jehovah’s volk is gelukkig (15)

Van David. 144  Alle eer komt toe aan Jehovah, mijn Rots,+die mijn handen oefent voor de strijd,mijn vingers voor de oorlog.+  2  Hij is mijn loyale liefde en mijn vesting,mijn veilige toevlucht* en mijn redder,mijn schild en degene bij wie ik schuil,+degene die volken aan mij onderwerpt.+  3  Jehovah, wat is de mens dat u hem zou opmerken,de zoon van de sterveling dat u aandacht voor hem zou hebben?+  4  De mens lijkt op niets meer dan een ademtocht,+zijn dagen zijn als een voorbijgaande schaduw.+  5  Jehovah, laat* uw hemel neer en daal af,+raak de bergen aan zodat ze roken.+  6  Laat de bliksem flitsen en drijf de vijand uiteen,+schiet uw pijlen af en breng hen in verwarring.+  7  Strek uw handen uit van omhoog. Red me en bevrijd me uit het kolkende water,uit de hand* van vreemdelingen+  8  die leugens spreken met hun monden hun rechterhand opheffen voor een valse eed.*  9  Ik zal een nieuw lied voor u zingen, o God.+ Begeleid door een tiensnarig instrument zal ik lofzangen zingen* voor u, 10  die koningen de overwinning* geeft,+die zijn dienaar David redt van het dodelijke zwaard.+ 11  Red me en bevrijd me uit de hand van vreemdelingendie leugens spreken met hun monden hun rechterhand opheffen voor een valse eed. 12  Dan worden onze zonen als jonge planten die snel opschieten,onze dochters als hoekzuilen die een paleis sieren. 13  Onze opslagplaatsen zullen rijk gevuld zijn met allerlei voedsel,de schapen en geiten op onze velden zullen zich met duizenden vermenigvuldigen, ja, met tienduizenden. 14  Onze runderen zullen drachtig zijn, zonder ongeval* of misdracht. Op onze pleinen zal geen geschreeuw of gejammer zijn. 15  Gelukkig het volk dat het zo vergaat! Gelukkig het volk dat Jehovah als God heeft!+

Voetnoten

Of ‘veilige hoogte’.
Of ‘buig’.
Of ‘greep’.
Lett.: ‘en hun rechterhand is een rechterhand van leugen’.
Of ‘muziek maken’.
Of ‘redding’.
Of ‘breuk’, ‘scheur’.