Ezechiël 14:1-23
14 Er kwamen een aantal oudsten van Israël die vóór me gingen zitten.+
2 Toen kwam het woord van Jehovah tot mij:
3 ‘Mensenzoon, deze mannen zijn vastbesloten hun walgelijke afgoden* te volgen. Ze hebben een struikelblok geplaatst dat mensen tot zonde aanzet. Moet ik me door hen laten raadplegen?+
4 Spreek met ze en zeg tegen ze: “Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: ‘Als een Israëliet vastbesloten is zijn walgelijke afgoden te volgen en een struikelblok plaatst dat mensen tot zonde aanzet en dan een profeet komt raadplegen, zal ik, Jehovah, hem het antwoord geven dat hij verdient voor al zijn walgelijke afgoden.
5 Ik zal doodsangst zaaien in de harten van het huis van Israël,* omdat ze zich allemaal van mij hebben afgekeerd en ze hun walgelijke afgoden achternalopen.’”+
6 Zeg daarom tegen het huis van Israël: “Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: ‘Kom terug en keer je af van je walgelijke afgoden en wend je blik af van al je afschuwelijke praktijken.+
7 Want als een Israëliet of een vreemdeling die in Israël woont zich van mij afkeert en vastbesloten is zijn walgelijke afgoden te volgen en een struikelblok plaatst dat mensen tot zonde aanzet en dan mijn profeet komt raadplegen,+ zal ik, Jehovah, hem persoonlijk antwoorden.
8 Ik zal me* tegen die man keren en hem tot een waarschuwend teken en een spreekwoord maken, en ik zal hem uit mijn volk verwijderen.+ Jullie zullen moeten weten dat ik Jehovah ben.’”
9 “Maar als de profeet wordt misleid en antwoord geeft, dan heb ik, Jehovah, die profeet misleid.+ Ik zal mijn hand tegen hem uitstrekken en hem uit het midden van mijn volk Israël wegvagen.
10 Ze zullen hun schuld moeten dragen. De schuld van de raadpleger zal net zo groot zijn als de schuld van de profeet.
11 Zo zal het huis van Israël ermee ophouden van mij af te dwalen en zichzelf te verontreinigen door al hun overtredingen. Ze zullen mijn volk zijn en ik zal hun God zijn”,+ verklaart de Soevereine Heer Jehovah.’
12 Het woord van Jehovah kwam opnieuw tot mij:
13 ‘Mensenzoon, als een land tegen mij zondigt door ontrouw te zijn, zal ik mijn hand ertegen uitstrekken en de voedselvoorraad vernietigen.*+ Ik zal er hongersnood op af sturen+ en mens en dier eruit verwijderen.’+
14 ‘“Al zouden deze drie mannen — Noach,+ Daniël+ en Job+ — daar zijn, dan zouden ze alleen zichzelf* kunnen redden vanwege hun rechtvaardigheid”,+ verklaart de Soevereine Heer Jehovah.’
15 ‘“Stel dat ik gevaarlijke wilde dieren door het land laat trekken en dat die het ontvolken* en er een woestenij van maken waar niemand doorheen trekt vanwege de wilde dieren.+
16 Zo zeker als ik leef,” verklaart de Soevereine Heer Jehovah, “al zouden die drie mannen daar zijn, dan zouden ze hun zonen en dochters niet kunnen redden. Ze zouden alleen zichzelf kunnen redden en het land zou een woestenij worden.”’
17 ‘“Of stel dat ik een zwaard tegen dat land breng+ en zeg: ‘Laat er een zwaard door het land trekken’, en ik mens en dier eruit verwijder.+
18 Zo zeker als ik leef,” verklaart de Soevereine Heer Jehovah, “al zouden die drie mannen daar zijn, dan zouden ze hun zonen en dochters niet kunnen redden. Ze zouden alleen zichzelf kunnen redden.”’
19 ‘“Of stel dat ik een ziekte op dat land af stuur+ en mijn woede erover uitstort met bloedvergieten om mens en dier eruit te verwijderen.
20 Zo zeker als ik leef,” verklaart de Soevereine Heer Jehovah, “al zouden Noach,+ Daniël+ en Job+ daar zijn, dan zouden ze hun zonen en dochters niet kunnen redden. Ze zouden alleen zichzelf* kunnen redden vanwege hun rechtvaardigheid.”’+
21 ‘Want dit zegt de Soevereine Heer Jehovah: “Zo zal het zijn wanneer ik mijn vier straffen*+ — zwaard, hongersnood, gevaarlijke wilde dieren en ziekte+ — op Jeruzalem af stuur om mens en dier eruit te verwijderen.+
22 Maar sommigen zullen het overleven en ontkomen.+ Ze zullen uit de stad worden weggevoerd, zowel zonen als dochters. Ze komen naar jullie toe, en als jullie hun wegen en hun daden zien, zullen jullie je verzoenen met de ramp die ik over Jeruzalem heb gebracht, met alles wat ik haar heb aangedaan.”’
23 ‘“Het zal jullie troosten als jullie hun wegen en hun daden zien. Jullie zullen beseffen dat ik niet zonder reden deed wat ik haar heb aangedaan”,+ verklaart de Soevereine Heer Jehovah.’
Voetnoten
^ De Hebreeuwse term is misschien verwant aan een woord voor uitwerpselen en werd gebruikt als een uiting van minachting.
^ Lett.: ‘het huis van Israël in hun hart grijpen’.
^ Lett.: ‘mijn gezicht’.
^ Lett.: ‘zijn broodstokken breken’. Mogelijk slaat dit op stokken waaromheen ringvormige broden werden gestoken om ze te bewaren.
^ Of ‘hun ziel’.
^ Of ‘van kinderen beroven’.
^ Of ‘hun ziel’.
^ Of ‘mijn vier schadelijke strafgerichten’.