Volgens Mattheüs 26:1-75

26  Toen Jezus al die dingen had gezegd, zei hij tegen zijn discipelen: 2  ‘Jullie weten dat over twee dagen het Pascha plaatsvindt,+ en de Mensenzoon zal worden overgeleverd om aan een paal te worden gehangen.’+ 3  Ondertussen kwamen de overpriesters en de oudsten van het volk bij elkaar op de binnenplaats van de hogepriester, Ka̱jafas.+ 4  Ze smeedden plannen+ om Jezus door middel van een list* gevangen te nemen* en hem te doden. 5  Maar ze zeiden: ‘Niet op het feest, anders komt het volk in opstand.’ 6  Toen Jezus in Betha̱nië in het huis van Simon de melaatse was,+ 7  kwam er een vrouw naar hem toe met een albasten kruikje met kostbare, geurige olie. Die goot ze over zijn hoofd uit terwijl hij aan tafel aanlag. 8  Toen de discipelen dat zagen, zeiden ze verontwaardigd: ‘Wat een verspilling! 9  De olie had voor veel geld verkocht kunnen worden, en dat had aan de armen gegeven kunnen worden.’ 10  Jezus had het in de gaten en zei: ‘Waarom maken jullie het die vrouw zo moeilijk? Ze heeft iets goeds voor mij gedaan. 11  Arme mensen zullen er altijd zijn,+ maar ik zal niet altijd bij jullie zijn.+ 12  Ze heeft deze geurige olie over mijn lichaam uitgegoten als voorbereiding op mijn begrafenis.+ 13  Ik verzeker jullie: overal in de wereld waar dit goede nieuws wordt gepredikt, zal ook als herinnering aan deze vrouw worden verteld wat ze heeft gedaan.’+ 14  Hierna ging één van de twaalf, degene die Judas Iska̱riot+ werd genoemd, naar de overpriesters.+ 15  Hij zei: ‘Wat geven jullie me als ik hem aan jullie verraad?’+ Ze beloofden hem 30 zilverstukken.+ 16  Vanaf toen bleef hij naar een goed moment zoeken om Jezus te verraden. 17  Op de eerste dag van het Feest van het Ongezuurde Brood+ kwamen de discipelen naar Jezus toe en vroegen: ‘Waar wil je dat we voorbereidingen treffen zodat je de paschamaaltijd kunt eten?’+ 18  Hij zei: ‘Ga naar de stad, naar die-en-die. Zeg tegen hem: “De Meester zegt: ‘Mijn tijd* is gekomen. In jouw huis zal ik met mijn discipelen het Pascha vieren.’”’ 19  De discipelen deden wat Jezus hun had opgedragen en maakten alles klaar voor het Pascha. 20  Toen het avond werd,+ ging hij met de 12 discipelen aan tafel.*+ 21  Tijdens het eten zei hij: ‘Ik verzeker jullie: één van jullie zal mij verraden.’+ 22  Hier waren de discipelen heel bedroefd over en de een na de ander vroeg hem: ‘Heer, ik ben het toch niet?’ 23  Hij antwoordde: ‘Degene die zijn hand met mij in de schaal doopt, zal mij verraden.+ 24  De Mensenzoon zal inderdaad weggaan,* zoals er over hem staat geschreven. Maar wee+ degene door wie de Mensenzoon wordt verraden!+ Die man had beter niet geboren kunnen worden.’+ 25  Judas, die op het punt stond hem te verraden, zei: ‘Rabbi, ik ben het toch niet?’ Jezus zei tegen hem: ‘Je zegt het zelf.’ 26  Terwijl ze verder aten, nam Jezus een brood. Hij sprak een zegen uit, brak het+ en gaf het aan de discipelen. Hij zei: ‘Neem dit en eet. Dit betekent mijn lichaam.’+ 27  Toen nam hij een beker. Hij sprak een dankgebed uit en gaf hun de beker, terwijl hij zei: ‘Drink hier allemaal uit,+ 28  want dit betekent mijn “bloed+ van het verbond”,+ dat voor velen vergoten zal worden+ om zonden te vergeven.+ 29  Maar ik zeg jullie: vanaf nu zal ik niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken tot de dag waarop ik samen met jullie nieuwe wijn zal drinken in het Koninkrijk van mijn Vader.’+ 30  Na het zingen van lofzangen gingen ze naar buiten, naar de Olijfberg.+ 31  Toen zei Jezus: ‘Vannacht zullen jullie allemaal struikelen vanwege mij, want er staat geschreven: “Ik zal de herder slaan, en de schapen van de kudde zullen uiteengejaagd worden.”+ 32  Maar nadat ik uit de dood ben opgewekt, zal ik vóór jullie uit naar Galilea gaan.’+ 33  Daarop zei Petrus: ‘Ook al struikelen alle anderen vanwege jou, ik zal nooit struikelen!’+ 34  Jezus zei tegen hem: ‘Ik verzeker je: nog deze nacht, voordat een haan kraait, zul je drie keer zeggen dat je mij niet kent.’*+ 35  Petrus zei: ‘Ook al zou ik met je moeten sterven, ik zal nooit zeggen dat ik je niet ken.’+ Alle andere discipelen zeiden hetzelfde. 36  Toen kwam Jezus met de discipelen bij de plek die Gethse̱mané+ heette, en hij zei tegen ze: ‘Ga hier zitten. Dan ga ik verderop bidden.’+ 37  Vervolgens nam hij Petrus en de twee zonen van Zebede̱üs+ met zich mee. Hij werd intens verdrietig en voelde grote ongerustheid opkomen.+ 38  Toen zei hij tegen ze: ‘Ik ben dodelijk bedroefd. Blijf hier met mij waken.’+ 39  Hij liep een eindje verder en liet zich voorover op de grond vallen. Hij bad:+ ‘Mijn Vader, als het mogelijk is, laat deze beker+ dan aan mij voorbijgaan. Maar niet zoals ik wil, maar zoals u wilt.’+ 40  Hij ging terug naar de discipelen en zag dat ze lagen te slapen. Hij zei tegen Petrus: ‘Konden jullie zelfs niet één uur met mij waken?+ 41  Blijf waakzaam+ en bid voortdurend,+ zodat jullie niet toegeven aan verleiding.+ De geest is natuurlijk gewillig, maar het vlees is zwak.’+ 42  Hij ging nog een keer weg en bad: ‘Mijn Vader, als het niet mogelijk is dat deze beker voorbijgaat zonder dat ik hem drink, laat dan uw wil gebeuren.’+ 43  Hij ging opnieuw terug en ook nu sliepen ze, want ze konden hun ogen niet openhouden. 44  Hij liet ze achter, ging weer weg en bad voor de derde keer, waarbij hij opnieuw hetzelfde zei. 45  Daarna ging hij terug naar de discipelen en zei tegen ze: ‘Het is nu toch niet de tijd om te slapen en te rusten? Het uur is gekomen dat de Mensenzoon verraden wordt en aan zondaars wordt overgeleverd. 46  Sta op, laten we gaan. Kijk! Mijn verrader komt eraan.’ 47  Hij was nog niet uitgesproken of Judas, één van de twaalf, kwam eraan. Hij had een grote menigte met zwaarden en knuppels bij zich, die door de overpriesters en de oudsten van het volk was gestuurd.+ 48  Zijn verrader had een teken met hen afgesproken. Hij had gezegd: ‘Degene die ik kus, die is het. Neem hem gevangen.’ 49  Hij ging recht op Jezus af en zei: ‘Gegroet, rabbi!’ Toen kuste hij hem teder. 50  Maar Jezus zei tegen hem: ‘Vriend, wat kom je hier doen?’+ Toen kwamen ze naar voren, grepen Jezus en namen hem gevangen. 51  Iemand die bij Jezus was, trok zijn zwaard, haalde uit naar de slaaf van de hogepriester en sloeg hem zijn oor af.+ 52  ‘Steek je zwaard terug,’+ zei Jezus, ‘want wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen.+ 53  Of denk je dat ik mijn Vader niet kan vragen of hij onmiddellijk meer dan 12 legioenen engelen+ naar me toe wil sturen? 54  Hoe zou dan de Schrift worden vervuld, die zegt dat het zo moet gebeuren?’ 55  Toen zei Jezus tegen de menigte: ‘Zijn jullie met zwaarden en knuppels gekomen om me gevangen te nemen alsof ik een misdadiger ben? Dag in dag uit was ik in de tempel aan het onderwijzen,+ en toen hebben jullie me niet opgepakt.+ 56  Maar dit gebeurt allemaal zodat in vervulling gaat wat door de profeten is geschreven.’+ Vervolgens lieten alle discipelen hem in de steek en vluchtten.+ 57  De mannen die Jezus hadden opgepakt, brachten hem naar de hogepriester Ka̱jafas.+ Daar waren ook de schriftgeleerden en de oudsten bij elkaar gekomen.+ 58  Maar Petrus bleef hem op een flinke afstand volgen, tot aan de binnenplaats van de hogepriester. Hij ging naar binnen en ging bij de bedienden zitten om te zien hoe het zou aflopen.+ 59  Ondertussen zochten de overpriesters en het hele Sanhedrin naar valse getuigenverklaringen tegen Jezus om hem ter dood te kunnen brengen.+ 60  Maar ze vonden er geen, hoewel zich veel valse getuigen meldden.+ Later kwamen er twee 61  die zeiden: ‘Deze man heeft gezegd: “Ik kan de tempel van God afbreken en in drie dagen opbouwen.”’+ 62  De hogepriester stond op en zei tegen hem: ‘Geef je geen antwoord? Hoor je niet waar ze je van beschuldigen?’+ 63  Maar Jezus bleef zwijgen.+ Daarom zei de hogepriester: ‘Ik stel je onder ede bij de levende God. Vertel ons of je de Christus bent, de Zoon van God!’+ 64  ‘U zegt het zelf’, antwoordde Jezus. ‘Maar ik zeg jullie: vanaf nu zullen jullie de Mensenzoon+ aan de rechterhand van macht zien zitten+ en hem op de wolken van de hemel zien komen.’+ 65  Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en riep uit: ‘Hij heeft God gelasterd!+ Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? Nu hebben jullie zijn godslastering zelf gehoord. 66  Wat vinden jullie?’ Ze antwoordden: ‘Hij verdient de dood.’+ 67  Toen spuugden ze hem in het gezicht+ en stompten hem.+ Anderen sloegen hem in het gezicht+ 68  en zeiden: ‘Profeteer eens, Christus. Wie heeft je geslagen?’ 69  Petrus zat nog steeds buiten op de binnenplaats. Er kwam een dienstmeisje naar hem toe. Ze zei: ‘Jij was ook bij Jezus de Galileeër!’+ 70  Maar hij ontkende het waar iedereen bij was en zei: ‘Ik weet niet waar je het over hebt.’ 71  Hij ging weg, naar het portaal, maar werd door een ander meisje herkend. Ze zei tegen de mensen die daar waren: ‘Deze man was bij Jezus de Nazarener.’+ 72  Hij ontkende het opnieuw en zwoer: ‘Ik ken die man niet!’ 73  Even later kwamen de omstanders dichterbij en zeiden tegen Petrus: ‘Ja, jij hoort ook bij hen. Trouwens, je dialect verraadt je.’ 74  Daarop begon hij te vloeken en te zweren: ‘Ik ken die man niet!’ En onmiddellijk kraaide er een haan. 75  Toen herinnerde Petrus zich dat Jezus had gezegd: ‘Voordat een haan kraait, zul je drie keer zeggen dat je mij niet kent.’+ Hij ging naar buiten en huilde bitter.

Voetnoten

Of ‘bedrog’.
Of ‘te grijpen’.
Of ‘vastgestelde tijd’.
Of ‘lag hij met (...) aan tafel aan’.
Of ‘heengaan’.
Of ‘zul je mij drie keer verloochenen’.

Aantekeningen

Toen: Wat in Mt 26:1-5 wordt beschreven, gebeurt op 12 nisan, want in vers 2 staat dat ‘over twee dagen [op 14 nisan] het Pascha plaatsvindt’. (Zie App. A7, B12 en aantekening bij Mt 26:6.)

Pascha: Het Griekse pascha is een leenwoord van het Hebreeuwse pesach, afgeleid van het werkwoord pasach, dat ‘passeren’, ‘voorbijgaan’ betekent. Dit feest werd ingesteld op de avond vóór de uittocht van de Israëlieten uit Egypte. Op dit feest herdenken de Israëlieten dat ze uit Egypte werden bevrijd en dat Jehovah hun eerstgeborenen ‘voorbijging’ toen hij de eerstgeborenen van Egypte doodde (Ex 12:14, 24-47; zie Woordenlijst).

Mensenzoon: Zie aantekening bij Mt 8:20.

om aan een paal te worden gehangen: Zie aantekening bij Mt 20:19 en Woordenlijst ‘Martelpaal’ en ‘Paal’.

overpriesters: Zie aantekening bij Mt 2:4 en Woordenlijst.

oudsten: Zie aantekening bij Mt 16:21.

hogepriester: Toen Israël een onafhankelijke natie was, bleef een hogepriester zijn leven lang in functie (Nu 35:25). Maar tijdens de Romeinse bezetting van Israël hadden de bestuurders van Rome het gezag om een hogepriester te benoemen of af te zetten. (Zie Woordenlijst.)

Kajafas: Deze hogepriester, benoemd door de Romeinen, was een handig diplomaat die zijn ambt langer behield dan al zijn directe voorgangers. Hij werd rond 18 n.Chr. benoemd en zijn ambtsperiode duurde tot omstreeks 36 n.Chr. (Zie voor de mogelijke locatie van het huis van Kajafas App. B12.)

Toen Jezus in Bethanië (...) was: De gebeurtenissen in Mt 26:6-13 vonden kennelijk plaats na zonsondergang, toen 9 nisan begon. Dat valt op te maken uit het parallelverslag van Johannes, waar wordt gezegd dat Jezus ‘zes dagen voor het Pascha’ in Bethanië aankwam (Jo 12:1). Hij moet zijn aangekomen rond het begin (met zonsondergang) van de sabbat op 8 nisan, de dag vóór de maaltijd in het huis van Simon (Jo 12:2-11; zie App. A7 en B12).

Simon de melaatse: Deze Simon wordt alleen hier en in het parallelverslag in Mr 14:3 vermeld. Mogelijk was hij een melaatse die door Jezus was genezen. (Zie aantekening bij Mt 8:2 en Woordenlijst.)

een vrouw: Volgens Jo 12:3 is dit Maria, de zus van Martha en Lazarus.

albasten kruikje: Zie Woordenlijst ‘Albast’.

kostbare, geurige olie: Markus en Johannes vermelden in hun verslag dat het een pond ‘echte nardusolie’ ter waarde van 300 denarii was. Dat kwam neer op ongeveer het jaarloon van een gewone arbeider (Mr 14:3-5; Jo 12:3-5). Algemeen wordt aangenomen dat deze geurige olie gewonnen werd uit een aromatische plant (Nardostachys jatamansi) die in de Himalaya voorkomt. Nardus werd vaak verdund en zelfs nagemaakt, maar Markus en Johannes zeggen allebei dat dit ‘echte’ nardusolie was.

goot ze over zijn hoofd uit: Volgens Mattheüs en Markus goot de vrouw de olie over Jezus’ hoofd uit (Mr 14:3). Johannes, die zijn evangelie jaren later schreef, voegde er nog aan toe dat ze ook olie over zijn voeten goot (Jo 12:3). Jezus legt uit dat dit liefdevol werd gedaan als figuurlijke voorbereiding op zijn begrafenis. (Zie aantekening bij Mt 26:12.)

de discipelen: Alleen in het verslag van Johannes wordt gezegd dat het Judas Iskariot is die er bezwaar tegen maakt dat Maria de kostbare olie gebruikt (Jo 12:4-7). Kennelijk stemden de andere apostelen alleen maar in met wat een terechte opmerking leek.

veel geld: Zie aantekening bij Mr 14:5.

Ze heeft deze geurige olie over mijn lichaam uitgegoten: Deze vrijgevige daad van de vrouw (zie aantekening bij Mt 26:7) kwam voort uit liefde en waardering voor Jezus. Hij legde uit dat ze onbewust zijn lichaam voorbereidde op een begrafenis, want dode lichamen werden vaak met geurige olie en zalf ingesmeerd (2Kr 16:14).

Ik verzeker jullie: Zie aantekening bij Mt 5:18.

overal in de wereld (...) gepredikt: In overeenstemming met zijn profetie in Mt 24:14 voorspelt Jezus hier dat het goede nieuws in de hele wereld verkondigd zou worden en dat het ook zou omvatten wat de vrouw uit toewijding had gedaan. God inspireerde drie evangelieschrijvers ertoe te vermelden wat ze deed (Mr 14:8, 9; Jo 12:7; zie aantekening bij Mt 24:14).

Hierna: Dat wil zeggen op 12 nisan, de dag waarop ook de gebeurtenissen in Mt 26:1-5 plaatsvonden. (Zie App. A7, B12 en aantekeningen bij Mt 26:1, 6.)

Judas Iskariot: Zie aantekening bij Mt 10:4.

30 zilverstukken: Mattheüs is de enige evangelieschrijver die vermeldt voor welk bedrag Jezus verraden werd. Mogelijk ging het om zilveren sikkels die in Tyrus geslagen waren. Met dit bedrag laten de overpriesters kennelijk zien hoe groot hun minachting voor Jezus was, want onder de wet was dit de prijs van een slaaf (Ex 21:32). Toen Zacharia de ontrouwe Israëlieten om zijn loon vroeg voor zijn profetische werk onder Gods volk, wogen ze ‘30 zilverstukken’ voor hem af, waarmee ze te kennen gaven dat ze hem niet hoger schatten dan een slaaf (Za 11:12, 13).

Op de eerste dag van het Feest van het Ongezuurde Brood: Het Feest van het Ongezuurde Brood begon op 15 nisan, de dag na het Pascha (14 nisan), en duurde zeven dagen. (Zie App. B15.) Maar in Jezus’ tijd was het Pascha zo nauw met dit feest verbonden geraakt dat alle acht de dagen, inclusief 14 nisan, soms het ‘Feest van het Ongezuurde Brood’ werden genoemd (Lu 22:1). In deze context zouden de woorden ‘op de eerste dag van’ ook weergegeven kunnen worden met ‘op de dag vóór’. (Vergelijk Jo 1:15, 30, waar in een vergelijkbare constructie het Griekse woord voor eerste [protos] vertaald is met ‘vóór’: ‘hij bestond vóór [protos] mij’.) Uit het oorspronkelijke Grieks en het Joodse gebruik zou je dus kunnen opmaken dat de vraag op 13 nisan aan Jezus werd gesteld. Overdag op 13 nisan troffen de discipelen voorbereidingen voor het Pascha, dat gevierd werd ‘toen het avond was geworden’, aan het begin van 14 nisan (Mr 14:16, 17).

Toen het avond werd: Dat wil zeggen de avond waarmee 14 nisan begon. (Zie App. A7 en B12.)

zijn hand met mij (...) doopt: Mensen aten gewoonlijk met hun vingers of gebruikten een stuk brood als lepel. De uitdrukking zou ook een idioom kunnen zijn dat ‘samen voedsel delen’ betekent. Samen met iemand eten duidde op nauwe omgang. Zich tegen zo’n intieme vriend keren gold als de laagste vorm van verraad (Ps 41:9; Jo 13:18).

schaal: Het Griekse woord duidt op een relatief diepe schaal waaruit een maaltijd werd gegeten.

Je zegt het zelf: Een Joods idioom dat hier wordt gebruikt om te bevestigen wat degene die de vraag stelde had gezegd. Jezus zei eigenlijk: ‘Jij zegt het en wat je zegt is waar.’ Met zijn antwoord wees hij er kennelijk op dat Judas met zijn eigen woorden toegaf verantwoordelijk te zijn voor het verraden van Jezus. Judas moet ergens na dit voorval de kamer hebben verlaten voordat Jezus de herdenking van het Avondmaal van de Heer instelde, zoals blijkt uit een vergelijking met het verslag in Jo 13:21-30. Hier in het verslag van Mattheüs wordt Judas voor het eerst weer vermeld in Mt 26:47, samen met de menigte in de hof van Gethsemané.

nam Jezus een brood (...) brak het: In de oudheid waren broden in het Midden-Oosten plat en, als ze ongezuurd waren, brokkelig. Dat Jezus het brood brak, had geen geestelijke betekenis. Het was de normale manier om zo’n brood te verdelen. (Zie aantekening bij Mt 14:19.)

sprak een zegen uit: Blijkbaar een gebed om God te loven en te danken.

betekent: Het Griekse estin (letterlijk ‘is’) heeft hier de betekenis ‘symboliseert’, ‘staat voor’, ‘vertegenwoordigt’, ‘betekent’. Voor de apostelen was deze betekenis duidelijk, want Jezus’ volmaakte lichaam was daar vóór hen en dat gold ook voor het ongezuurde brood dat ze gingen eten. Het brood kon dus niet zijn letterlijke lichaam zijn. Het is interessant dat hetzelfde Griekse woord gebruikt wordt in Mt 12:7, waar veel Bijbelvertalingen het weergeven met ‘betekenis’.

bloed van het verbond: Het nieuwe verbond tussen Jehovah en gezalfde christenen trad in werking door Jezus’ slachtoffer (Heb 8:10). Jezus gebruikt hier dezelfde uitdrukking die Mozes gebruikte toen hij als bemiddelaar optrad bij de inwijding van het wetsverbond met Israël op de berg Sinaï (Ex 24:8; Heb 9:19-21). Zoals het wetsverbond tussen God en het volk Israël met het bloed van stieren en bokken bekrachtigd werd, bekrachtigde Jezus’ bloed het nieuwe verbond dat Jehovah met het geestelijke Israël zou sluiten. Dat verbond trad met Pinksteren 33 in werking (Heb 9:14, 15).

nieuwe wijn zal drinken: Lett.: ‘het nieuw zal drinken’. In de Bijbel staat wijn soms symbool voor vreugde (Ps 104:15; Pr 10:19).

Na het zingen van lofzangen: Of ‘na het zingen van hymnen (psalmen)’. Volgens één Joodse traditie werden de eerste hallelpsalmen (113, 114) gezongen of opgezegd tijdens het paschamaal en de laatste vier (115-118) na afloop ervan. In de laatste staan enkele profetieën die over de Messias gaan. Ps 118 begint en eindigt met de woorden: ‘Dank Jehovah, want hij is goed. Eeuwig duurt zijn loyale liefde’ (Ps 118:1, 29). Dat kunnen heel goed de laatste woorden van lof zijn geweest die Jezus en zijn trouwe apostelen op de avond vóór zijn dood hebben gezongen.

voordat een haan kraait: Deze uitspraak wordt in alle vier de evangeliën vermeld, maar alleen Markus voegt in zijn verslag het detail toe dat de haan twee keer zou kraaien (Mt 26:74, 75; Mr 14:30, 72; Lu 22:34, 60, 61; Jo 13:38; 18:27). In de Misjna staat over Jezus’ tijd dat er in Jeruzalem hanen werden gefokt, wat het Bijbelverslag ondersteunt. Dit gekraai vond blijkbaar heel vroeg in de ochtend plaats.

Gethsemané: Deze tuin lag kennelijk op de Olijfberg, vanuit Jeruzalem gezien aan de overkant van het Kidrondal. Waarschijnlijk was er een olijfpers, want de naam komt van een Hebreeuwse of Aramese uitdrukking (gath sjemanē) die ‘oliepers’ betekent. De precieze locatie kan niet worden vastgesteld, maar volgens één bron is Gethsemané de tuin die aan de voet van de Olijfberg ligt, bij de wegsplitsing op de W-helling. (Zie App. B12.)

de twee zonen van Zebedeüs: Dat wil zeggen de apostelen Jakobus en Johannes (Mt 4:21; 10:2).

Ik: Of ‘mijn ziel’. Het Griekse psuche, traditioneel weergegeven met ‘ziel’, slaat hier op het hele wezen van een persoon. ‘Mijn ziel’ kan dus worden vertaald met ‘mijn hele wezen’ of gewoon ‘ik’. (Zie Woordenlijst.)

Blijf (...) waken: Lett.: ‘blijf wakker’. Jezus had al eerder beklemtoond dat zijn discipelen geestelijk wakker moesten blijven omdat ze de dag en het uur van zijn komst niet wisten. (Zie aantekeningen bij Mt 24:42 en 25:13.) Die aansporing herhaalt hij hier en in Mt 26:41, waar hij geestelijk wakker blijven in verband brengt met voortdurend bidden. Vergelijkbare aansporingen komen overal in de Griekse Geschriften voor, waaruit blijkt dat geestelijke alertheid van groot belang is voor ware christenen (1Kor 16:13; Kol 4:2; 1Th 5:6; 1Pe 5:8; Opb 16:15).

liet zich voorover op de grond vallen: Of ‘liet zich met zijn gezicht naar de grond voorover vallen’, waarbij hij misschien op zijn handen of ellebogen steunde. In de Bijbel worden verschillende gebedshoudingen vermeld, waaronder staan en knielen. Maar tijdens een intens gebed kon iemand echt languit liggen met zijn gezicht naar de grond.

laat deze beker aan mij voorbijgaan: In de Bijbel wordt ‘beker’ vaak figuurlijk gebruikt voor Gods wil, ‘het toegemeten deel’, voor een persoon. (Zie aantekening bij Mt 20:22.) Jezus maakte zich ongetwijfeld veel zorgen over de smaad die God zou ondervinden wegens zijn dood als iemand die beschuldigd werd van godslastering en opruiing, en dat zette hem ertoe aan te bidden of deze ‘beker’ aan hem voorbij mocht gaan.

Konden jullie: Hier wordt het Griekse werkwoord in de tweede persoon meervoud gebruikt, waaruit blijkt dat Jezus niet alleen Petrus maar ook de andere discipelen aanspreekt.

geest: Hier de aandrijvende kracht die van iemands figuurlijke hart uitgaat en hem ertoe aanzet dingen op een bepaalde manier te zeggen en te doen. (Zie Woordenlijst.)

vlees: In de Bijbel vaak gebruikt voor de mens in zijn onvolmaakte, zondige toestand.

kuste hij hem teder: Het Griekse werkwoord dat hier staat is een intensieve vorm van het werkwoord voor kussen dat in Mt 26:48 wordt gebruikt. Uit de hartelijke, vriendelijke manier waarop Judas Jezus begroette, blijkt hoe ver zijn bedrog en hypocrisie gingen.

Iemand die bij Jezus was: Uit het parallelverslag in Jo 18:10 blijkt dat het Simon Petrus was die zijn zwaard trok en dat de slaaf van de hogepriester Malchus heette. De verslagen in Lu 22:50 en Jo 18:10 voegen ook het detail toe dat zijn ‘rechteroor’ eraf werd geslagen. (Zie aantekening bij Jo 18:10.)

haalde uit naar de slaaf van de hogepriester: Zie aantekening bij Jo 18:10.

legioenen: De militaire basiseenheid van het Romeinse leger. In de eerste eeuw bestond een legioen meestal uit zo’n 6000 soldaten. Met ‘12 legioenen’ wordt blijkbaar een onbepaald, groot aantal bedoeld. Jezus zegt dat zijn Vader meer dan genoeg engelen zou sturen om hem te beschermen als hij daarom zou vragen.

de Schrift: Hiermee wordt vaak naar de geïnspireerde Hebreeuwse geschriften als geheel verwezen.

zodat in vervulling gaat wat door de profeten is geschreven: Zie aantekening bij Mt 1:22.

de hogepriester Kajafas: Zie aantekening bij Mt 26:3.

overpriesters: De term verwijst naar de voornaamste mannen van de priesterschap. (Zie aantekening bij Mt 2:4 en Woordenlijst.)

Sanhedrin: Dat wil zeggen de Joodse Hoge Raad in Jeruzalem. Het Griekse woord (sunedrion) betekent letterlijk ‘bijeenzitting’. Het was een algemene term voor een vergadering of bijeenkomst, maar in Israël kon het duiden op een religieus rechtscollege of rechtsorgaan. (Zie aantekening bij Mt 5:22 en Woordenlijst; zie voor de mogelijke locatie van de Sanhedrinzaal App. B12.)

de Christus: Zie aantekening bij Mt 11:2.

U zegt het zelf: Jezus ontweek de vraag van Kajafas niet, want hij erkende dat de hogepriester het gezag had om hem onder ede een verklaring te laten afleggen (Mt 26:63). Deze uitspraak was blijkbaar een Joods idioom waarmee een bewering werd bevestigd. Dat wordt ondersteund door het parallelverslag van Markus, waar Jezus antwoordde: ‘Ik ben het’ (Mr 14:62; zie aantekeningen bij Mt 26:25 en 27:11).

de Mensenzoon (...) op de wolken van de hemel zien komen: Jezus verwijst hier naar de Messiaanse profetie in Da 7:13, 14, waarmee hij bevestigt dat hij degene zou zijn die toegang kreeg tot Gods aanwezigheid en die heerschappij kreeg in de hemel. (Zie Woordenlijst.)

rechterhand van macht: Als je je aan de rechterhand van een heerser bevond, betekende dit dat je de belangrijkste na hem was (Ps 110:1; Han 7:55, 56). Het Griekse woord voor macht zou in deze context kunnen verwijzen naar God zelf en kan worden weergegeven als ‘de Macht’ of ‘de Machtige’. Het Grieks voor ‘rechterhand van macht’ komt ook voor in het parallelverslag in Lu 22:69, maar daar is ‘God’ toegevoegd. Het is vertaald met ‘de machtige rechterhand van God’. De uitdrukking kan ook impliceren dat Jezus macht of gezag zou krijgen omdat hij aan de rechterhand zat van de Machtige, God.

scheurde zijn kleren: Hier een gebaar van verontwaardiging. Kajafas scheurde waarschijnlijk het deel van het kleed dat zijn borst bedekte om zijn schijnheilige woede over Jezus’ woorden nog dramatischer te maken.

Profeteer (...) Wie heeft je geslagen?: Ze wilden niet dat hij een voorspelling deed maar dat hij door een openbaring van God zou vaststellen wie hem had geslagen. Uit de parallelverslagen in Mr 14:65 en Lu 22:64 blijkt dat Jezus’ vervolgers zijn gezicht hadden bedekt, wat verklaart dat ze hem uitdaagden om te zeggen wie hem geslagen had.

portaal: Lett.: ‘poort’. Markus gebruikt in zijn verslag een term die ‘hal’ of ‘vestibule’ kan betekenen, wat erop wijst dat dit meer was dan een gewone poort (Mr 14:68). Kennelijk was het zoiets als een gang of hal tussen de binnenplaats en de deuren die toegang gaven tot de straat.

je dialect: Of ‘je accent’, ‘de manier waarop je praat’. Petrus’ Galilese dialect of accent was misschien te herkennen aan regionale woorden of uitdrukkingen of aan een uitspraak die afweek van het Hebreeuws dat in Judea gesproken werd. Sommigen denken dat het accent of de woordenschat van de Galileeërs te maken had met buitenlandse invloeden.

vloeken: Waarschijnlijk roept Petrus een vloek over zichzelf af en zegt hij eigenlijk dat hij vervloekt mag zijn als hij liegt en de man wél kent.

zweren: Of ‘met een eed zweren’. Uit angst probeert Petrus de omstanders ervan te overtuigen dat hij Jezus echt niet kent. Door te zweren legt hij een eed af dat zijn woorden waar zijn en dat hem een ramp mag overkomen als dat niet zo is.

kraaide er een haan: Zie aantekening bij Mr 14:72.

Media

Albasten kruikje
Albasten kruikje

Dit soort parfumkruikjes werd oorspronkelijk gemaakt van een steensoort die bij Alabastron (Egypte) werd gevonden. De steensoort, een vorm van calciumcarbonaat, kreeg de naam albast. Dit kruikje is in Egypte gevonden en wordt gedateerd tussen 150 v.Chr. en 100 n.Chr. Er werden vergelijkbare kruikjes gemaakt met minder kostbaar materiaal, zoals gips. Die werden ook alabastrons genoemd, omdat ze voor hetzelfde doel werden gebruikt. Maar echte albasten kruikjes werden gebruikt voor kostbare zalven en parfums zoals die waar Jezus bij twee gelegenheden mee werd gezalfd: één keer in het huis van een farizeeër in Galilea en één keer in het huis van Simon de melaatse in Bethanië.

Paschamaaltijd
Paschamaaltijd

De paschamaaltijd bestond uit een geroosterd lam (de botten mochten niet gebroken worden) (1), ongezuurd brood (2) en bittere kruiden (3) (Ex 12:5, 8; Nu 9:11). De bittere kruiden — volgens de Misjna misschien sla, cichorei, kruidkers, andijvie of paardenbloemblad — herinnerden de Israëlieten kennelijk aan de bitterheid van hun slavernij in Egypte. Jezus gebruikte het ongezuurde brood als symbool van zijn volmaakte menselijke lichaam (Mt 26:26). En Paulus noemde Jezus ‘ons paschalam’ (1Kor 5:7). In de eerste eeuw werd er bij de paschamaaltijd ook wijn (4) geserveerd. Jezus gebruikte de wijn als symbool van zijn bloed, dat als slachtoffer vergoten zou worden (Mt 26:27, 28).

Wijnstok
Wijnstok

Wijnstokken (Vitis vinifera) werden in Jezus’ tijd al duizenden jaren gekweekt en kwamen veel voor in het gebied waar hij woonde. Als er hout beschikbaar was, maakten de werkers stokken of een latwerk om de wijnstokken te ondersteunen. In de winter snoeiden de wijnbouwers de scheuten van het jaar daarvoor terug. Als de wijnstok in het voorjaar uitliep, snoeiden de werkers nieuwe scheuten waaraan geen vruchten zaten (Jo 15:2). Dat hielp de wijnstok om meer vruchten van betere kwaliteit voort te brengen. Jezus vergeleek zijn Vader met een wijnbouwer, zichzelf met een wijnstok en zijn discipelen met ranken. Net zoals de ranken van een letterlijke wijnstok steun en voeding krijgen via de stam, krijgen Jezus’ discipelen geestelijke steun en voeding als ze in eenheid blijven met hem, ‘de ware wijnstok’ (Jo 15:1, 5).