Ezra 2:1-70

2  Dit waren de inwoners van de provincie* die terugkwamen uit het midden van de ballingen,+ die koning Nebukadne̱zar van Babylon had weggevoerd naar Babylon+ en die later naar Jeruzalem en Juda teruggingen, ieder naar zijn eigen stad.+  Ze kwamen mee met Zerubba̱bel,+ Je̱sua,+ Nehemi̱a, Sera̱ja, Reëla̱ja, Mo̱rdechai, Bi̱lsan, Mi̱spar, Bi̱gvai, Re̱hum en Ba̱äna. De aantallen van de Israëlitische mannen:+  2172 afstammelingen van Pa̱ros,  372 afstammelingen van Sefa̱tja,  775 afstammelingen van A̱rah,+  2812 afstammelingen van Pa̱hath-Moab,+ van de afstammelingen van Je̱sua en Joab,  1254 afstammelingen van E̱lam,+  945 afstammelingen van Za̱ttu,+  760 afstammelingen van Za̱kkai, 10  642 afstammelingen van Ba̱ni, 11  623 afstammelingen van Be̱bai, 12  1222 afstammelingen van A̱zgad, 13  666 afstammelingen van Ado̱nikam, 14  2056 afstammelingen van Bi̱gvai, 15  454 afstammelingen van A̱din, 16  98 afstammelingen van A̱ter, van Hizki̱a, 17  323 afstammelingen van Be̱zai, 18  112 afstammelingen van Jo̱ra, 19  223 afstammelingen van Ha̱sum,+ 20  95 afstammelingen van Gi̱bbar, 21  123 mannen van Bethlehem, 22  56 mannen van Neto̱fa, 23  128 mannen van A̱nathoth,+ 24  42 afstammelingen van Azma̱veth, 25  743 mannen van Ki̱rjath-Jea̱rim, Kefi̱ra en Beë̱roth, 26  621 mannen van Ra̱ma+ en Ge̱ba,+ 27  122 mannen van Mi̱chmas, 28  223 mannen van Bethel en Ai,+ 29  52 mannen van Ne̱bo,+ 30  156 afstammelingen van Ma̱gbis, 31  1254 afstammelingen van de andere E̱lam, 32  320 afstammelingen van Ha̱rim, 33  725 afstammelingen van Lod, Ha̱did en O̱no, 34  345 mannen van Jericho, 35  3630 afstammelingen van Sena̱ä. 36  De priesters:+ 973 afstammelingen van Jeda̱ja,+ van het huis van Je̱sua,+ 37  1052 afstammelingen van I̱mmer,+ 38  1247 afstammelingen van Pa̱shur,+ 39  1017 afstammelingen van Ha̱rim.+ 40  De Levieten:+ 74 afstammelingen van Je̱sua en Ka̱dmiël,+ van de afstammelingen van Hoda̱vja. 41  De zangers:+ 128 afstammelingen van Asaf.+ 42  De afstammelingen van de poortwachters:+ de afstammelingen van Sa̱llum, de afstammelingen van A̱ter, de afstammelingen van Ta̱lmon,+ de afstammelingen van A̱kkub,+ de afstammelingen van Hati̱ta, de afstammelingen van So̱bai, in totaal 139. 43  De tempelknechten:*+ de afstammelingen van Zi̱ha, de afstammelingen van Hasu̱fa, de afstammelingen van Ta̱bbaoth, 44  de afstammelingen van Ke̱ros, de afstammelingen van Si̱aha, de afstammelingen van Pa̱don, 45  de afstammelingen van Leba̱na, de afstammelingen van Haga̱ba, de afstammelingen van A̱kkub, 46  de afstammelingen van Ha̱gab, de afstammelingen van Sa̱lmai, de afstammelingen van Ha̱nan, 47  de afstammelingen van Gi̱ddel, de afstammelingen van Ga̱har, de afstammelingen van Rea̱ja, 48  de afstammelingen van Re̱zin, de afstammelingen van Neko̱da, de afstammelingen van Ga̱zzam, 49  de afstammelingen van U̱zza, de afstammelingen van Pase̱ah, de afstammelingen van Be̱sai, 50  de afstammelingen van A̱sna, de afstammelingen van Me̱ünim, de afstammelingen van Ne̱fusim, 51  de afstammelingen van Ba̱kbuk, de afstammelingen van Haku̱fa, de afstammelingen van Ha̱rhur, 52  de afstammelingen van Ba̱zluth, de afstammelingen van Mehi̱da, de afstammelingen van Ha̱rsa, 53  de afstammelingen van Ba̱rkos, de afstammelingen van Si̱sera, de afstammelingen van Te̱mah, 54  de afstammelingen van Nezi̱ah, de afstammelingen van Hati̱fa. 55  De afstammelingen van de knechten van Salomo: de afstammelingen van So̱tai, de afstammelingen van Sofe̱reth, de afstammelingen van Peru̱da,+ 56  de afstammelingen van Jaä̱la, de afstammelingen van Da̱rkon, de afstammelingen van Gi̱ddel, 57  de afstammelingen van Sefa̱tja, de afstammelingen van Ha̱ttil, de afstammelingen van Poche̱ret-Hazze̱baïm, de afstammelingen van A̱mi. 58  In totaal waren er 392 tempelknechten en afstammelingen van de knechten van Salomo. 59  En dit waren degenen die terugkwamen vanuit Tel-Me̱lah, Tel-Ha̱rsa, Ke̱rub, A̱ddon en I̱mmer, maar die niet konden aantonen wat hun vaderlijk huis en hun afkomst was, of ze wel Israëlieten waren:+ 60  de afstammelingen van Dela̱ja, de afstammelingen van Tobi̱a, de afstammelingen van Neko̱da, in totaal 652. 61  En van de afstammelingen van de priesters: de afstammelingen van Haba̱ja, de afstammelingen van Ha̱kkoz,+ de afstammelingen van Barzi̱llai,+ die een van de dochters van de Gileadiet Barzi̱llai tot vrouw had genomen en zijn naam had aangenomen. 62  Zij zochten in de registers naar hun namen om hun afstamming te bewijzen, maar ze vonden die niet. Daarom werd besloten dat ze niet als priester konden dienen.*+ 63  De gouverneur* zei dat ze niet van de allerheiligste dingen mochten eten+ totdat er een priester was die de urim en tummim+ kon raadplegen. 64  De hele gemeente telde in totaal 42.360 personen.+ 65  Daarbij kwamen nog hun 7337 slaven en slavinnen; en ze hadden 200 zangers en zangeressen. 66  Ze hadden 736 paarden, 245 muildieren, 67  435 kamelen en 6720 ezels. 68  Toen ze bij het huis van Jehovah in Jeruzalem aankwamen, schonken sommige hoofden van de vaderlijke huizen vrijwillige offers+ voor het huis van de ware God, om het op de vroegere plaats te herbouwen.*+ 69  Ze gaven naar hun vermogen voor de schatkist van het project: 61.000 gouden drachmen,* 5000 zilveren minen*+ en 100 gewaden voor de priesters. 70  En de priesters, de Levieten, sommigen van het volk, de zangers, de poortwachters en de tempelknechten gingen in hun steden wonen, en alle andere Israëlieten* gingen in hun steden wonen.+

Voetnoten

Of ‘het rechtsgebied’.
Of ‘Nethinim’. Lett.: ‘gegevenen’.
Of ‘werden ze als onrein van het priesterschap uitgesloten’.
Of ‘tirsjatha’, een Perzische titel voor een gouverneur van een provincie.
Of ‘te doen staan’.
Over het algemeen gelijkgesteld aan de Perzische gouden dariek, die 8,4 g woog. Niet de drachme uit de Griekse Geschriften. Zie App. B14.
Een mine in de Hebreeuwse Geschriften woog 570 g. Zie App. B14.
Lett.: ‘heel Israël’.

Aantekeningen

Media