Handelingen van apostelen 2:1-47
Aantekeningen
pinksterfeest: Het Griekse woord pentekoste (bet.: ‘50ste [dag]’) wordt in de Griekse Geschriften gebruikt voor wat in de Hebreeuwse Geschriften ‘het Oogstfeest’ (Ex 23:16) of ‘het Wekenfeest’ (Ex 34:22) wordt genoemd. Dit feest was aan het eind van de oogstperiode van zeven weken waarin eerst de gerst en vervolgens de tarwe werd geoogst. Het pinksterfeest werd gevierd op de 50ste dag vanaf 16 nisan, de dag waarop een schoof werd geofferd van de eerste gerst die was geoogst (Le 23:15, 16). Op de Hebreeuwse kalender valt Pinksteren op 6 sivan. (Zie App. B15.) De instructies voor dit feest staan in Le 23:15-21, Nu 28:26-31 en De 16:9-12. Met het pinksterfeest kwamen grote groepen Joden en proselieten uit verre landen naar Jeruzalem. Het feest was bedoeld om aan te moedigen tot gastvrijheid en vriendelijkheid voor anderen, ongeacht hun status of achtergrond — of ze nu vrij, slaaf, arm, vaderloos, weduwe, Leviet of buitenlander waren (De 16:10, 11). Daardoor was Pinksteren 33 in Jeruzalem een ideale gelegenheid voor de geboorte van de christelijke gemeente, die de opdracht kreeg iedereen getuigenis te geven ‘over de grote daden van God’ (Han 1:8; 2:11). Volgens de Joodse traditie valt Pinksteren samen met het moment dat Israël op de berg Sinaï de wet kreeg en werd afgezonderd als Gods uitverkoren volk. Die gebeurtenis vond plaats aan het begin van sivan, de derde maand (Ex 19:1). Zoals via Mozes als bemiddelaar het volk Israël in het wetsverbond werd opgenomen, zo bracht Jezus als Bemiddelaar van het geestelijke Israël nu de nieuwe natie in het nieuwe verbond.
talen: Of ‘tongen’. Het Griekse woord glossa kan in de Bijbel duiden op de tong als spraakorgaan (Mr 7:33; Lu 1:64; 16:24). Het kan ook figuurlijk gebruikt worden voor een taal of voor een volk dat een bepaalde taal spreekt (Opb 5:9; 7:9; 13:7). Dit Griekse woord staat ook in Han 2:3, waar wordt gesproken over ‘een soort vuurtongen’ die zichtbaar werden. Het neerdalen van deze ‘tongen’ op de discipelen en het feit dat de discipelen in verschillende talen (of tongen) spraken, vormden een bewijs dat de heilige geest was uitgestort.
onze eigen moedertaal: Lett.: ‘onze eigen taal waarin we geboren zijn’. Het Griekse woord dat hier met ‘taal’ is weergegeven is dialektos. (Zie aantekening bij Han 2:4.) Velen die de discipelen hoorden praten, spraken misschien een internationale taal, zoals het Grieks. Als ‘diepgelovige Joden’ konden ze misschien ook de Hebreeuwse diensten in de tempel in Jeruzalem verstaan (Han 2:5). Maar toen ze het goede nieuws hoorden in de taal die ze van kinds af aan kenden, trok dat hun aandacht.
Asia: Zie Woordenlijst.
proselieten: Zie aantekening bij Mt 23:15.
zoete wijn: Of ‘nieuwe wijn’. Het Griekse gleukos komt in de Griekse Geschriften alleen hier voor en duidt op zoete nieuwe wijn of most die nog aan het gisten is.
het derde uur van de dag: Dat wil zeggen rond 9.00 uur. In de eerste eeuw had een dag voor de Joden 12 uur, te beginnen met zonsopgang rond 6.00 uur (Jo 11:9). Het derde uur was dus rond 9.00 uur, het zesde uur rond 12.00 uur en het negende uur rond 15.00 uur. Omdat de mensen geen nauwkeurige uurwerken hadden, werd meestal alleen de geschatte tijd van een gebeurtenis vermeld (Jo 1:39; 4:6; 19:14; Han 10:3, 9).
in de laatste dagen: In dit citaat uit Joëls profetie gebruikt Petrus onder inspiratie de uitdrukking ‘in de laatste dagen’ in plaats van ‘daarna’, zoals het in het oorspronkelijke Hebreeuws en in de Septuaginta staat (Joë 2:28 [3:1, LXX]). De profetie van Joël ging in vervulling toen er met Pinksteren heilige geest werd uitgestort. Dat Petrus het over ‘de laatste dagen’ heeft, duidt er dus op dat die bijzondere tijd was begonnen en dat die zou voorafgaan aan ‘de grote en verheven dag van Jehovah’. Die ‘dag van Jehovah’ zou kennelijk het einde betekenen van ‘de laatste dagen’ (Han 2:20). Petrus sprak tot Joden en proselieten, dus zijn geïnspireerde woorden moeten een eerste vervulling hebben gehad waarbij zij betrokken waren. Zijn uitspraak duidde er kennelijk op dat de Joden leefden ‘in de laatste dagen’ van het stelsel met Jeruzalem als centrum van aanbidding. Eerder had Jezus zelf de verwoesting van Jeruzalem en de tempel voorspeld (Lu 19:41-44; 21:5, 6). Die verwoesting vond plaats in het jaar 70.
mijn geest: Het Griekse pneuma verwijst hier naar Gods heilige geest of actieve kracht. Hier wordt Joë 2:28 geciteerd, waar het overeenkomende Hebreeuwse woord roeach wordt gebruikt. Zowel het Hebreeuwse als het Griekse woord brengt de grondgedachte over van iets dat voor mensenogen onzichtbaar is en blijk geeft van kracht in beweging. (Zie Woordenlijst.)
alle soorten mensen: Lett.: ‘alle vlees’. Het Griekse woord sarx (vaak vertaald met ‘vlees’) wordt hier gebruikt voor levende personen, dus ‘alle vlees’ zou normaal op alle mensen slaan. (Zie aantekening bij Jo 17:2.) Maar in deze context wordt de Griekse uitdrukking ‘alle vlees’ in een beperktere betekenis gebruikt. God stortte zijn geest niet uit op alle mensen op aarde en zelfs niet op alle mensen in Israël, dus het verwijst niet naar alle mensen zonder uitzondering. De uitdrukking wordt hier gebruikt voor alle soorten mensen, zonder onderscheid. God stortte heilige geest uit op zonen en dochters, jonge mannen, oude mannen, slaven en slavinnen, oftewel op alle soorten mensen (Han 2:17, 18). Het Griekse woord voor alle (pas) wordt op een vergelijkbare manier gebruikt in 1Ti 2:3, 4, waar staat dat het Gods wil is dat ‘alle soorten mensen worden gered’. (Zie aantekening bij Jo 12:32.)
profeteren: Het Griekse profeteuo betekent letterlijk ‘openlijk en luid verkondigen’. In de Bijbel wordt het gebruikt voor het bekendmaken van boodschappen uit een goddelijke bron. Hoewel dat vaak de gedachte omvat van de toekomst voorspellen, is voorspellen niet de grondbetekenis van het woord. Het Griekse woord kan ook duiden op iets vaststellen door een openbaring van God. (Zie aantekeningen bij Mt 26:68, Mr 14:65 en Lu 22:64.) In deze context zette heilige geest sommigen ertoe aan te profeteren. Ze zouden als woordvoerder van de Allerhoogste dienen door ‘de grote daden’ bekend te maken die Jehovah had gedaan en nog zou doen (Han 2:11). Het Hebreeuwse woord voor profeteren brengt een vergelijkbare gedachte over. Zo wordt Aäron in Ex 7:1 de ‘profeet’ van Mozes genoemd in de zin dat hij Mozes’ woordvoerder werd, niet dat hij toekomstige gebeurtenissen voorspelde.
oude mannen: Of ‘oudere mannen’, ‘oudsten’. Het Griekse presbuteros duidt hier waarschijnlijk op mannen van hoge leeftijd in contrast met de ‘jonge mannen’ die eerder in het vers genoemd worden. In andere contexten wordt dit woord gebruikt voor personen die gezag en verantwoordelijkheid dragen in een gemeenschap of natie (Han 4:5; 11:30; 14:23; 15:2; 20:17; zie aantekening bij Mt 16:21).
wonderen: Of ‘voortekenen’. In de Griekse Geschriften wordt teras (wonder) altijd gebruikt in combinatie met semeion (teken), waarbij beide woorden in het meervoud staan (Mt 24:24; Jo 4:48; Han 7:36; 14:3; 15:12; 2Kor 12:12). Het woord teras duidt in wezen op alles wat ontzag of verwondering wekt. Als het woord duidelijk verwijst naar iets dat in de toekomst zal gebeuren, staat in de aantekening de alternatieve weergave ‘voorteken’.
Jehovah: In dit citaat uit Joë 2:31 komt Gods naam (weergegeven met vier Hebreeuwse medeklinkers, getranslitereerd als JHWH) voor in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. (Zie App. C.)
Jehovah: In dit citaat uit Joë 2:32 komt Gods naam (weergegeven met vier Hebreeuwse medeklinkers, getranslitereerd als JHWH) voor in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. (Zie App. C.)
de Nazarener: Zie aantekening bij Mr 10:47.
wonderen: Of ‘voortekenen’. De wonderen die Jezus met Gods hulp deed vormden een bewijs dat hij door God was gestuurd. De wonderbaarlijke genezingen en opstandingen waren ook een voorteken van wat Jezus in de toekomst op grotere schaal zou doen. (Zie aantekening bij Han 2:19.)
wil: Of ‘het vastgestelde besluit’. Het Griekse boule wordt in Lu 7:30 weergegeven met ‘raad’ (of ‘leiding’, ‘instructies’, vtn.) en in Heb 6:17 met ‘doel’. (Zie aantekening bij Han 20:27.)
de greep van de dood: Lett.: ‘de weeën van de dood’. Hoewel de Bijbel duidelijk zegt dat de doden geen bewustzijn of pijn kennen (Ps 146:4; Pr 9:5, 10), wordt hier gezegd dat de dood ‘weeën’ of ‘pijn’ veroorzaakt. Die bewoordingen zijn waarschijnlijk gebruikt omdat de dood wordt voorgesteld als een bittere, angstige ervaring (1Sa 15:32, vtn.; Ps 55:4; Pr 7:26). Dat komt niet alleen door de pijn die er gewoonlijk aan voorafgaat (Ps 73:4, 5), maar ook door de verlammende greep ervan die een eind maakt aan alle activiteiten en vrijheid (Ps 6:5; 88:10). Kennelijk werd Jezus bij zijn opstanding in deze betekenis bevrijd uit ‘de greep van de dood’. Hoewel het Griekse odin dat hier staat, elders in de Bijbel wordt gebruikt voor barensweeën (1Th 5:3), kan het ook slaan op pijn, ellende en leed in algemene zin (Mt 24:8). De uitdrukking ‘weeën van de dood’ staat in de Septuaginta in 2Sa 22:6 en Ps 18:4 (17:5, LXX), waar in de Hebreeuwse masoretische tekst ‘banden van het Graf’ en ‘banden van de dood’ staat. Het is interessant dat in oude Hebreeuwse manuscripten, die zonder klinkers geschreven werden, het woord voor ‘band’ of ‘koord’ (chevel) dezelfde medeklinkers heeft als het Hebreeuwse woord voor ‘wee’. Dat kan een verklaring zijn voor de weergave in de Septuaginta. In ieder geval brengen de uitdrukkingen ‘weeën van de dood’ en ‘banden van de dood’ allebei de gedachte over dat de dood een bittere en beklemmende ervaring is.
Jehovah: In dit citaat uit Ps 16:8 komt Gods naam (weergegeven met vier Hebreeuwse medeklinkers, getranslitereerd als JHWH) voor in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. (Zie App. C.)
ik: Lett.: ‘mijn vlees’. Petrus leidt dit citaat uit Ps 16 in met de woorden ‘David zegt namelijk over hem’, dat wil zeggen over de Messias, Jezus (Han 2:25). In dit vers (Han 2:26) en in Ps 16:9, wordt in de Griekse en de Hebreeuwse tekst het woord vlees gebruikt, dat kan duiden op iemands lichaam of op de persoon zelf. Hoewel Jezus wist dat hij ter dood gebracht zou worden als loskoopoffer, bleef hij hopen. Hij wist dat zijn Vader hem uit de dood zou opwekken, dat zijn slachtoffer als losprijs voor de mensheid zou dienen en dat zijn vlees, zijn lichaam, niet tot ontbinding zou overgaan (Han 2:27, 31).
me: Of ‘mijn ziel’. In dit citaat uit Ps 16:10 wordt het Griekse psuche gebruikt als vertaling van het Hebreeuwse nefesj (beide traditioneel weergegeven met ‘ziel’). De psalmist verwees met ‘ziel’ naar zichzelf. Toen Petrus met Pinksteren Christus’ opstanding aan de Joden bekendmaakte, paste hij deze psalm van David op Jezus toe (Han 2:24, 25; zie Woordenlijst ‘Ziel’ en App. A2).
het Graf: Of ‘Hades’. Het Griekse haides betekent misschien ‘de onzichtbare plaats’ en komt in de Griekse Geschriften tien keer voor. (Zie Mt 11:23; 16:18; Lu 10:15; 16:23; Han 2:27, 31; Opb 1:18; 6:8; 20:13, 14.) In dit vers wordt Ps 16:10 geciteerd, waar het overeenkomende Hebreeuwse Sjeool wordt gebruikt, dat ook wordt weergegeven met ‘het Graf’. De Septuaginta gebruikt meestal het Griekse Hades als equivalent van het Hebreeuwse Sjeool. In de Bijbel duiden beide woorden op het collectieve graf van de mensheid. Voor een individueel graf worden in de oorspronkelijke talen andere woorden gebruikt. Sommige vertalingen van de Griekse Geschriften in het Hebreeuws (in App. C4 J7, 8, 11, 12, 14-18, 22 genoemd) gebruiken hier het woord Sjeool. (Zie App. A2.)
in uw aanwezigheid: Lett.: ‘bij (voor) uw gezicht’. In dit citaat uit Ps 16:11 is de Griekse tekst een letterlijke weergave van de Hebreeuwse tekst. De Hebreeuwse uitdrukking ‘bij iemands gezicht’ is een idioom dat ‘in iemands aanwezigheid’ betekent.
God: De beschikbare Griekse manuscripten gebruiken hier het woord Theos (God). Het is interessant dat enkele vertalingen van de Griekse Geschriften in het Hebreeuws (in App. C4 J7, 8, 10 genoemd) hier het Tetragrammaton gebruiken.
een van zijn nakomelingen: Aan David werd beloofd dat een van zijn nakomelingen het Messiaanse ‘nageslacht’ zou worden dat in Ge 3:15 was beloofd (2Sa 7:12, 13; Ps 89:3, 4; 132:11). Die belofte werd vervuld in Jezus, die zowel via zijn moeder als via zijn adoptievader van koning David afstamde. De Griekse uitdrukking die met ‘nakomelingen’ is vertaald, is een weergave van een Hebreeuws idioom dat letterlijk ‘vrucht van zijn lendenen’ betekent. Het gedeelte van het lichaam dat in de Bijbel met ‘lendenen’ wordt aangeduid, omvat de voortplantingsorganen (Ge 35:11, vtn.; 1Kon 8:19, vtn.). Naar nakomelingen wordt ook wel verwezen met ‘de vrucht van de buik [schoot]’ en vergelijkbare uitdrukkingen (Ge 30:2, vtn.; De 7:13, vtn.; Ps 127:3; Klg 2:20, vtn.; Lu 1:42).
het Graf: Of ‘Hades’, het collectieve graf van de mensheid. (Zie aantekening bij Han 2:27 en Woordenlijst.)
dat zijn lichaam niet tot ontbinding zou overgaan: Of ‘zijn vlees het verderf niet zou zien’. Jehovah liet niet toe dat Jezus’ fysieke lichaam tot stof verging zoals het lichaam van Mozes en van David, mannen die een voorafbeelding van Christus waren (De 34:5, 6; Han 2:27; 13:35, 36). Jezus kon alleen ‘de laatste Adam’ (1Kor 15:45) en ‘een overeenkomstige losprijs’ voor de hele mensheid (1Ti 2:5, 6; Mt 20:28) zijn als hij een echt menselijk lichaam had. Zijn lichaam moest volmaakt zijn, want het moest aan Jehovah worden aangeboden als losprijs om terug te kopen wat Adam had verloren (Heb 9:14; 1Pe 1:18, 19). Geen enkele onvolmaakte nakomeling van Adam kon voorzien in de losprijs die nodig was (Ps 49:7-9). Daarom werd Jezus niet op de normale manier verwekt. Hij zei tegen zijn Vader, kennelijk toen hij zich aanbood voor de doop: ‘U hebt een lichaam voor mij gereedgemaakt’, dat wil zeggen Jezus’ volmaakte menselijke lichaam dat hij als offer zou brengen (Heb 10:5). Toen de discipelen naar Jezus’ graf gingen, zagen ze dat zijn lichaam verdwenen was en dat alleen de linnen doeken waarin het lichaam gewikkeld was geweest er nog lagen. Blijkbaar verwijderde Jehovah het fysieke lichaam van zijn geliefde Zoon voordat het tot ontbinding overging (Lu 24:3-6; Jo 20:2-9).
Jehovah: In dit citaat uit Ps 110:1 komt Gods naam (weergegeven met vier Hebreeuwse medeklinkers, getranslitereerd als JHWH) voor in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. Maar zoals in App. A5 wordt uitgelegd, gebruiken de meeste Bijbelvertalingen Gods naam niet in wat vaak het Nieuwe Testament wordt genoemd, ook niet in citaten uit de Hebreeuwse Geschriften. Het is interessant dat er edities van de King James Version uit de 17de eeuw zijn die hier, en op drie andere plekken in de Griekse Geschriften waar Ps 110:1 wordt geciteerd, ‘de HEER’ met een hoofdletter en kleine kapitalen weergeven (Mt 22:44; Mr 12:36; Lu 20:42). In latere edities bleef dat zo. Aangezien die vertaling in de Hebreeuwse Geschriften ‘de HEER’ gebruikt om aan te geven waar Gods naam in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst staat, duidt dezelfde schrijfwijze van ‘de HEER’ in de Griekse Geschriften erop dat de vertalers dachten dat hier naar Jehovah verwezen wordt. Het is ook interessant dat de New King James Version, uitgegeven in 1979, overal ‘de HEER’ gebruikt waar Gods naam voorkomt in citaten uit de Hebreeuwse Geschriften. (Zie App. C.)
aan een paal hebben gehangen: Zie aantekening bij Mt 20:19 en Woordenlijst ‘Martelpaal’ en ‘Paal’.
Heb berouw: Het Griekse metanoeo dat hier wordt gebruikt kan letterlijk worden vertaald met ‘van gedachten veranderen’ en duidt op een verandering in denken, houding of doel. Eerder had Johannes de Doper gepredikt ‘dat mensen zich moesten laten dopen als symbool van berouw om vergeving van zonden te krijgen’. (Zie aantekening bij Mr 1:4.) Die doop hield in dat iemand er berouw van had dat hij ver was afgedwaald van de voorschriften in de wet van Mozes, en dit berouw bereidde Gods volk voor op wat komen ging (Mr 1:2-4). Maar Petrus wees er hier op dat Gods aanbidders in overeenstemming met Jezus’ gebod in Mt 28:19 berouw moesten hebben en zich moesten laten dopen in de naam van Jezus Christus, zodat hun zonden vergeven konden worden. Aangezien de Joden Jezus hadden verworpen als de Messias, was berouw hebben en in hem geloven een nieuwe, belangrijke factor om Gods vergeving te vragen en te krijgen. Ze konden dat geloof in het openbaar tonen door zich in water te laten dopen in de naam van Jezus Christus. Op die manier symboliseerden ze hun persoonlijke opdracht aan God via Christus. (Zie aantekening bij Mt 3:8, 11 en Woordenlijst.)
Jehovah: De beschikbare Griekse manuscripten gebruiken hier ‘Heer’ (Grieks: Kurios). Maar zoals in App. C wordt uitgelegd, zijn er een aantal redenen om aan te nemen dat in dit vers oorspronkelijk Gods naam stond en dat die later werd vervangen door de titel Heer. Daarom wordt hier in de hoofdtekst de naam Jehovah gebruikt. Zoals uit Han 2:33-38 blijkt, verwijst de belofte die Petrus in dit vers vermeldt naar Joë 2:28-32, waar over de uitstorting van de heilige geest wordt gesproken. De uitdrukking voor iedereen die Jehovah, onze God, tot zich zal roepen doet denken aan de woorden aan het eind van Joë 2:32. In de Hebreeuwse tekst van Joë 2:32 wordt Gods naam drie keer gebruikt, met de specifieke vermelding dat Jehovah degene is die roept. (Zie App. C3 inleiding en Han 2:39.)
personen: Of ‘zielen’. Het Griekse psuche, traditioneel weergegeven met ‘ziel’, duidt hier op een levend wezen. (Zie Woordenlijst.)
hecht met elkaar omgaan: Of ‘met elkaar delen’. De grondbetekenis van het Griekse woord koinonia is ‘delen’, ‘gezelschap’. Paulus gebruikt dit woord meerdere keren in zijn brieven (1Kor 1:9; 10:16; 2Kor 6:14; 13:14). Uit de context van dit gedeelte blijkt dat het bij deze omgang gaat om hechte vrienden en niet om oppervlakkige kennissen.
samen eten: Lett.: ‘het brood breken’. (Zie aantekening bij Han 20:7.)
Iedereen: Of ‘elke ziel’. Het Griekse psuche, traditioneel weergegeven met ‘ziel’, duidt hier op een levend wezen. (Zie Woordenlijst.)
wonderen: Of ‘voortekenen’. (Zie aantekening bij Han 2:19.)
bij elkaar thuis: Of ‘van huis tot huis’. Het voorzetsel kata in de Griekse uitdrukking kat oikon (lett.: ‘per [volgens] huis’) kan hier in distributieve zin worden opgevat. Blijkbaar kwamen de discipelen in een tijd dat er behoefte was samen voor maaltijden in verschillende huizen van geloofsgenoten die in of rond Jeruzalem woonden. (Zie aantekeningen bij Han 5:42 en 20:20.)
Jehovah: De beschikbare Griekse manuscripten gebruiken hier ‘de Heer’ (Grieks: ho Kurios). Maar zoals in App. C wordt uitgelegd, zijn er een aantal redenen om aan te nemen dat in dit vers oorspronkelijk Gods naam stond en dat die later werd vervangen door de titel Heer. Daarom wordt hier in de hoofdtekst de naam Jehovah gebruikt. (Zie App. C3 inleiding en Han 2:47.)
Media
De tekst op deze kalkstenen plaat van 72 bij 42 cm staat bekend als de Theodotusinscriptie. Die is aan het begin van de 20ste eeuw gevonden op de Ofel, een heuvel in Jeruzalem. In de Griekse tekst wordt verwezen naar Theodotus, een priester die ‘de synagoge heeft gebouwd voor het lezen van de wet en het onderwijs van de geboden’. De inscriptie wordt gedateerd op de periode vóór de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 en bevestigt dat er in de eerste eeuw Griekssprekende Joden in Jeruzalem waren (Han 6:1). Sommigen denken dat deze synagoge ‘de zogenoemde Synagoge van de Vrijgelatenen’ was (Han 6:9). In de inscriptie wordt ook vermeld dat Theodotus, en ook zijn vader en grootvader, de titel archisunagogos (synagogebestuurder) hadden, een titel die meerdere keren in de Griekse Geschriften voorkomt (Mr 5:35; Lu 8:49; Han 13:15; 18:8, 17). De inscriptie zegt ook dat Theodotus een onderkomen bouwde voor personen die uit het buitenland op bezoek kwamen. Het onderkomen dat in de inscriptie wordt vermeld, zal waarschijnlijk gebruikt zijn door Joden die Jeruzalem bezochten, vooral degenen die voor de jaarlijkse feesten kwamen (Han 2:5).
Met Pinksteren 33 ‘waren er in Jeruzalem diepgelovige Joden uit alle volken onder de hemel’ (Han 2:5). Na de uitstorting van de heilige geest konden de christelijke discipelen door een wonder de talen spreken van de Joden die in Jeruzalem op bezoek waren (Han 2:4, 8). De mensen waren verbaasd het goede nieuws in hun moedertaal te horen. Uit Handelingen 2:9-11 blijkt dat er bezoekers uit 15 verschillende regio’s waren. Velen van hen die gelovigen werden namen het goede nieuws ongetwijfeld mee terug naar huis. Die regio’s zijn op de kaart genummerd in de volgorde waarin ze in Handelingen 2:9-11 worden genoemd (Han 2:41, 44, 47).