Handelingen van apostelen 4:1-37
Voetnoten
Aantekeningen
ze: Dat wil zeggen Petrus en Johannes.
het hoofd van de tempelwachters: Wordt ook vermeld in Han 5:24, 26. In de eerste eeuw werd deze functie bekleed door een priester die na de hogepriester de hoogste rang innam. Het hoofd van de tempelwachters had de leiding over de priesters die in de tempel dienden. Daarnaast handhaafde hij de orde in en rond de tempel met de hulp van een soort tempelpolitie die uit Levieten bestond. Leiders die aan hem ondergeschikt waren hadden de supervisie over de Levieten die de tempelpoorten ’s morgens openden en ’s avonds weer sloten. Deze wachters bewaakten de schatkist van de tempel, bewaarden de orde onder de menigte en zagen erop toe dat niemand op verboden terrein kwam. De Levieten waren georganiseerd in 24 afdelingen. Alle afdelingen deden bij toerbeurt twee keer per jaar een week dienst en hadden waarschijnlijk een leider die verantwoording aflegde aan het hoofd van de tempelwachters. De leiders van de tempelwachters hadden veel invloed. Ze spanden met de overpriesters samen om Jezus ter dood te laten brengen. In de nacht waarin Jezus verraden werd, kwamen ze met hun aanhang naar Jezus om hem te arresteren (Lu 22:52; zie aantekening bij Lu 22:4).
oudsten: Zie aantekening bij Mt 16:21.
de overpriester Annas: Annas werd rond 6/7 n.Chr. tot hogepriester benoemd door Quirinius, de Romeinse gouverneur van Syrië, en bleef in functie tot ongeveer 15 n.Chr. Nadat Annas door de Romeinen was afgezet en zijn ambtstitel was kwijtgeraakt, had hij als voormalig hogepriester en als toonaangevende spreekbuis van de Joodse hiërarchie blijkbaar nog steeds veel macht en invloed. Vijf van zijn zonen hebben de functie van hogepriester bekleed, en zijn schoonzoon Kajafas was hogepriester van ongeveer 18 n.Chr. tot ongeveer 36 n.Chr. (Zie aantekening bij Lu 3:2.) In Jo 18:13, 19 wordt Annas ‘de overpriester’ genoemd. Hetzelfde Griekse woord (archiereus) kan worden gebruikt voor zowel de huidige hogepriester als een vooraanstaand lid van de priesterschap, zoals een voormalig hogepriester. (Zie Woordenlijst.)
Kajafas: Deze hogepriester, benoemd door de Romeinen, was een handig diplomaat die zijn ambt langer behield dan al zijn directe voorgangers. Hij werd rond 18 n.Chr. benoemd en zijn ambtsperiode duurde tot omstreeks 36 n.Chr. Hij was degene die Jezus ondervroeg en hem doorstuurde naar Pilatus (Mt 26:3, 57; Jo 11:49; 18:13, 14, 24, 28). Dit is de enige keer dat hij in het boek Handelingen bij naam wordt genoemd. Verder wordt hij in Handelingen ‘de hogepriester’ genoemd (Han 5:17, 21, 27; 7:1; 9:1).
de Nazarener: Zie aantekening bij Mr 10:47.
aan een paal hebben gehangen: Zie aantekening bij Mt 20:19 en Woordenlijst ‘Martelpaal’ en ‘Paal’.
de belangrijkste hoeksteen: Lett.: ‘het hoofd van de hoek’. Zie aantekening bij Mt 21:42.
vrijuit: Of ‘vrijmoedig’, ‘onbevreesd’. Het Griekse parresia wordt ook weergegeven met ‘vrijmoedigheid’ en ‘vertrouwen’ (Han 28:31; 1Jo 5:14). Dit zelfstandig naamwoord en het verwante werkwoord parresiazomai worden vaak vertaald met ‘vrijmoedig spreken’ en worden diverse keren in Handelingen gebruikt als kenmerk van de prediking van de eerste christenen (Han 4:29, 31; 9:27, 28; 13:46; 14:3; 18:26; 19:8; 26:26).
ongeschoolde: Of ‘ongeletterde’. Het Griekse woord dat hier wordt gebruikt (agrammatos) kan analfabeet betekenen, maar in deze context duidt het waarschijnlijk op personen die niet waren onderwezen aan rabbijnse scholen. Het lijkt erop dat de meeste Joden in de eerste eeuw konden lezen en schrijven, onder andere omdat veel scholen in synagogen werden gehouden. Maar Petrus en Johannes hadden net als Jezus niet aan de rabbijnse scholen gestudeerd. (Vergelijk Jo 7:15.) De religieuze elite in Jezus’ tijd vond dat alleen die scholen acceptabel religieus onderwijs boden. De sadduceeën en de farizeeën vonden ongetwijfeld dat Petrus en Johannes niet bevoegd waren om de wet aan het volk te onderwijzen of uit te leggen. Deze discipelen kwamen ook nog eens uit Galilea — een gebied waar voornamelijk boeren, herders en vissers woonden. Blijkbaar keken de religieuze leiders en anderen uit Jeruzalem en Judea neer op mensen uit die streek en bezagen ze Petrus en Johannes als ‘ongeschoolde en gewone mensen’ (Jo 7:45-52; Han 2:7). Maar God bezag hen niet zo (1Kor 1:26-29; 2Kor 3:5, 6; Jak 2:5). Voor zijn dood had Jezus hen en zijn andere discipelen intensief onderwezen en opgeleid (Mt 10:1-42; Mr 6:7-13; Lu 8:1; 9:1-5; 10:1-42; 11:52). Na zijn opstanding bleef hij zijn discipelen onderwijzen door middel van de heilige geest (Jo 14:26; 16:13; 1Jo 2:27).
de Sanhedrinzaal: Of ‘het Sanhedrin’. (Zie aantekening bij Lu 22:66.)
wonder: Lett.: ‘teken’. Het Griekse semeion, dat vaak wordt vertaald met ‘teken’, duidt in deze context op een wonderbaarlijke gebeurtenis die wijst op Gods steun.
Soevereine Heer: Het Griekse woord despotes heeft als grondbetekenis ‘heer’, ‘meester’, ‘eigenaar’ (1Ti 6:1; Tit 2:9; 1Pe 2:18). Als het gebruikt wordt om God rechtstreeks aan te spreken, zoals hier en in Lu 2:29 en Opb 6:10, wordt het weergegeven met ‘Soevereine Heer’ om de verhevenheid van zijn positie als Heer te laten uitkomen. Andere vertalingen gebruiken termen als ‘Heer’, ‘Meester’, ‘Soeverein’ of ‘Heerser over allen’. In sommige vertalingen van de Griekse Geschriften in het Hebreeuws wordt het Hebreeuwse woord ʼAdhonai (Soevereine Heer) gebruikt, maar minstens één vertaling gebruikt hier het Tetragrammaton.
Jehovah: In dit citaat uit Ps 2:2 komt Gods naam (weergegeven met vier Hebreeuwse medeklinkers, getranslitereerd als JHWH) voor in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. (Zie App. C.)
zijn gezalfde: Of ‘zijn Christus’, ‘zijn Messias’. Hier wordt het Griekse Christos gebruikt, waarvan de titel Christus is afgeleid. In Ps 2:2 wordt het Hebreeuwse equivalent masjiach (gezalfde) gebruikt, waarvan de titel Messias is afgeleid. (Zie aantekeningen bij Lu 2:26, Jo 1:41 en Han 4:27.)
die u hebt gezalfd: Of ‘die u Christus (Messias) hebt gemaakt’. De titel Christos (Christus) komt van het Griekse werkwoord chrio, dat hier wordt gebruikt. Het betekent letterlijk dat er olie over iemand uitgegoten wordt. In de Griekse Geschriften wordt het alleen in een heilige, figuurlijke betekenis gebruikt en duidt het erop dat God iemand afzondert voor een speciale toewijzing onder Zijn leiding. Dit Griekse werkwoord komt ook voor in Lu 4:18, Han 10:38, 2Kor 1:21 en Heb 1:9. Een ander Grieks woord (aleifo) wordt gebruikt voor het inwrijven van het lichaam met letterlijke olie of zalf, bijvoorbeeld medicinaal, na het wassen of als voorbereiding op de begrafenis (Mt 6:17; Mr 6:13; 16:1; Lu 7:38, 46; Jak 5:14).
Jehovah: Deze woorden maken deel uit van een gebed dat gericht is tot de ‘Soevereine Heer’ (Han 4:24b), een weergave van het Griekse despotes, dat ook in het gebed in Lu 2:29 wordt gebruikt om God aan te spreken. In dit gebed in Handelingen wordt Jezus ‘uw heilige dienaar’ genoemd (Han 4:27, 30). Het gebed van de discipelen bevat een citaat uit Ps 2:1, 2, waar Gods naam wordt gebruikt. (Zie aantekening bij Han 4:26.) In dit verzoek aan Jehovah, heb aandacht voor hun dreigementen, dat wil zeggen de dreigementen van het Sanhedrin, worden bovendien termen gebruikt die overeenkomen met termen uit gebeden in de Hebreeuwse Geschriften, zoals die in 2Kon 19:16, 19 en Jes 37:17, 20, waar Gods naam wordt gebruikt. (Zie App. C3 inleiding en Han 4:29.)
wonderen: Of ‘voortekenen’. (Zie aantekening bij Han 2:19.)
hun smeekgebed: Of ‘nadat ze intens hadden gebeden’. Het Griekse werkwoord deomai duidt op vurig bidden waarbij intense gevoelens betrokken zijn. Het verwante zelfstandig naamwoord deesis, dat wordt weergegeven met ‘smeekgebed’, is wel gedefinieerd als een ‘nederig en vurig verzoek’. In de Griekse Geschriften wordt het zelfstandig naamwoord alleen gebruikt voor gebeden die tot God gericht zijn. Zelfs Jezus heeft ‘met sterk geroep en tranen gesmeekt [lett.: ‘smeekgebeden opgezonden’] en gebeden tot degene die hem uit de dood kon redden’ (Heb 5:7). Het meervoud ‘smeekgebeden’ duidt erop dat Jezus Jehovah meerdere keren een dringend verzoek deed. In de hof van Gethsemané bad Jezus bijvoorbeeld herhaaldelijk en vurig (Mt 26:36-44; Lu 22:32).
het woord van God: Deze uitdrukking komt in het boek Handelingen vaak voor (Han 6:2, 7; 8:14; 11:1; 13:5, 7, 46; 17:13; 18:11). Hier duidt ‘het woord van God’ op de christelijke boodschap die van Jehovah komt en die de belangrijke rol van Jezus Christus in de realisatie van Gods voornemen laat uitkomen.
één van hart en ziel: Deze uitdrukking laat de eenheid en harmonie onder de grote groep gelovigen uitkomen. Een andere mogelijke vertaling voor de uitdrukking ‘één van ziel’ in Fil 1:27 is ‘met één doel’, ‘als één man’. In de Hebreeuwse Geschriften wordt in 1Kr 12:38 (vtn.) en 2Kr 30:12 (vtn.) de uitdrukking ‘één hart’ gebruikt om eenheid van verlangen en daden te beschrijven. Bovendien wordt de combinatie van de woorden hart en ziel vaak gebruikt als afbeelding van de hele innerlijke mens (De 4:29; 6:5; 10:12; 11:13; 26:16; 30:2, 6, 10). De Griekse uitdrukking wordt hier op een vergelijkbare manier gebruikt en kan worden weergegeven met ‘ze waren volledig verenigd in denken en doel’. Dat was in overeenstemming met Jezus’ gebed of zijn volgelingen verenigd mochten zijn ondanks hun uiteenlopende achtergronden (Jo 17:21).
zoon van: In het Hebreeuws, Aramees en Grieks kan de uitdrukking ‘zoon (zonen) van’ worden gebruikt om een opvallende eigenschap van een persoon te beschrijven of om een groep mensen aan te duiden. Zo worden de ‘dappere mannen’ of moedige strijders in De 3:18 letterlijk ‘zonen van bekwaamheid’ genoemd. De uitdrukking ‘het hele Oosten’ in Job 1:3 is letterlijk ‘zonen van het Oosten’. De uitdrukking ‘een waardeloze man’ in 1Sa 25:17 is een weergave van de letterlijke uitdrukking ‘een zoon van belial’, dat wil zeggen ‘een zoon van waardeloosheid’. In de Griekse Geschriften worden personen die een bepaalde handelwijze volgen of een bepaalde eigenschap hebben, aangeduid met uitdrukkingen als ‘zonen van de Allerhoogste’ en ‘zonen van het licht en zonen van de dag’ (Lu 6:35; 1Th 5:5).
zoon van vertroosting: Of ‘zoon van aanmoediging’. De vertaling van de bijnaam Barnabas, die een discipel met de naam Jozef gekregen had. Jozef was een veelvoorkomende Joodse naam, dus misschien hebben de apostelen hem om praktische redenen de naam Barnabas gegeven. (Vergelijk Han 1:23.) Zoals in de aantekening bij zoon van in dit vers wordt uitgelegd, werd zo’n uitdrukking soms gebruikt om een opvallende eigenschap van een persoon te beschrijven. De bijnaam ‘zoon van vertroosting’ liet kennelijk uitkomen dat Jozef er heel goed in was anderen aan te moedigen en te troosten. Lukas bericht dat Jozef (Barnabas) naar de gemeente in Syrisch Antiochië werd gestuurd en dat hij zijn geloofsgenoten ‘aanmoedigde’ (Han 11:22, 23). Het Griekse werkwoord dat hier is vertaald met ‘aanmoedigen’ (parakaleo) is verwant aan het Griekse woord voor vertroosting (paraklesis) dat in Han 4:36 wordt gebruikt. (Zie aantekening bij zoon van in dit vers.)
Media
De Joodse Hoge Raad, ook het Grote Sanhedrin genoemd, telde 71 leden en zetelde in Jeruzalem. (Zie Woordenlijst.) Volgens de Misjna zaten de leden in drie rijen in een halve cirkel en waren er twee griffiers aanwezig om de beslissingen van het gerechtshof vast te leggen. Sommige architectonische kenmerken op de afbeelding zijn gebaseerd op overblijfselen in Jeruzalem van wat volgens sommigen de raadskamer uit de eerste eeuw was. (Zie Appendix B12, kaart ‘Jeruzalem en omgeving’.)
1. Hogepriester
2. Leden Sanhedrin
3. Gedaagde
4. Griffiers