Volgens Johannes 13:1-38
Voetnoten
Aantekeningen
het paschafeest: Dat wil zeggen het Pascha van 33. (Zie aantekening bij Jo 2:13.)
hield van: Liefde is een belangrijk thema in de rest van Johannes’ evangelie. In de eerste 12 hoofdstukken komen het Griekse werkwoord agapao (houden van, liefhebben) en het zelfstandig naamwoord agape (liefde) in totaal acht keer voor. Maar in Johannes 13-21 komen deze woorden in totaal 36 keer voor. Jezus’ diepe liefde voor zijn Vader en voor zijn discipelen komt zelfs nergens duidelijker naar voren dan in de laatste hoofdstukken van Johannes’ evangelie. Zo blijkt uit alle vier de evangeliën dat Jezus van Jehovah houdt, maar vermeldt alleen Johannes dat Jezus rechtstreeks zei dat hij van de vader houdt (Jo 14:31). En als Jezus zijn discipelen afscheidsraad geeft, zegt hij niet alleen dat Jehovah van hem houdt maar legt hij ook uit waarom (Jo 15:9, 10).
had ze tot het einde toe lief: De Griekse uitdrukking die hier wordt gebruikt, slaat waarschijnlijk op het einde van Jezus’ leven als mens. Maar volgens anderen betekent de Griekse uitdrukking in deze context: ‘had ze volledig lief’, ‘had ze voortdurend lief’.
bond die om zijn middel: Of ‘omgordde zich’. Meestal was het de taak van een slaaf om de voeten van anderen te wassen en af te drogen (Jo 13:12-17). Door die nederige taak te doen, leerde Jezus zijn discipelen een krachtige les over de instelling die Jehovah van zijn aanbidders vraagt. Petrus, die er die avond bij was, heeft misschien aan deze gebeurtenis gedacht toen hij geloofsgenoten later de raad gaf: ‘Jullie moeten je allemaal door nederigheid laten leiden [of ‘bekleden’, ‘omgorden’]’ (1Pe 5:5, vtn.).
de voeten van de discipelen te wassen: In het oude Israël waren sandalen het meest gebruikelijke schoeisel. Met die sandalen, weinig meer dan een zool vastgebonden aan de voet en enkel, was het onvermijdelijk dat de voeten van reizigers vies werden door de stoffige of modderige wegen en velden. Het was daarom de gewoonte dat iemand zijn sandalen uitdeed als hij een huis binnenging, en een goede gastheer zou ervoor zorgen dat de voeten van zijn gast gewassen werden. In de Bijbel wordt dat gebruik een aantal keren vermeld (Ge 18:4, 5; 24:32; 1Sa 25:41; Lu 7:37, 38, 44). Toen Jezus de voeten van zijn discipelen waste, greep hij deze gewoonte aan om hun een aanschouwelijke les te geven in nederigheid en het dienen van elkaar.
die hij om zijn middel had: Of ‘waarmee hij omgord was’. (Zie aantekening bij Jo 13:4.)
jullie zijn rein: De discipelen, die net hun voeten hadden laten wassen door de Meester, waren lichamelijk helemaal rein. Maar een van hen was in geestelijk opzicht onrein. Net als de oneerlijke farizeeën die wel de buitenkant van een beker of schaal schoonmaakten maar niet de binnenkant, was Judas Iskariot lichamelijk rein maar geestelijk onrein (Mt 23:25, 26).
Hij kende: Omdat Jezus kon onderscheiden wat de mensen om hem heen dachten en wat er in hen omging, is het duidelijk dat Judas geen verrader was toen hij als apostel werd uitgekozen (Mt 9:4; Mr 2:8; Jo 2:24, 25). Maar toen Judas later een slechte houding begon te ontwikkelen, merkte Jezus dat en begreep hij wie hem zou verraden. Terwijl Jezus wist dat Judas hem zou verraden, waste hij toch zijn voeten. (Zie aantekeningen bij Jo 6:64, 70.)
moeten jullie ook: Of ‘zijn jullie ook verplicht’. Het Griekse werkwoord dat hier staat, wordt vaak in een financiële betekenis gebruikt en heeft als grondbetekenis ‘iemand iets schuldig zijn’, ‘iemand iets moeten betalen’ (Mt 18:28, 30, 34; Lu 16:5, 7). Hier en in andere contexten wordt het in bredere zin gebruikt voor een verplichting hebben of verplicht zijn om iets te doen (1Jo 3:16; 4:11; 3Jo 8).
elkaars voeten wassen: Uit de context blijkt dat Jezus zijn trouwe volgelingen hier leert om nederig zorg te hebben voor zowel het lichamelijke als het geestelijke welzijn van hun broeders. Hij had zijn discipelen net een les gegeven in nederigheid en dienstbaarheid toen hij, hun Meester, hun voeten waste. Daarna zei hij: ‘Jullie zijn rein, maar niet allemaal’, waarmee hij aangaf dat hij het niet alleen had over het letterlijk wassen van voeten (Jo 13:10). In Ef 5:25, 26 wordt gezegd dat Jezus de christelijke gemeente reinigt ‘door haar te baden in het water van het woord’ van waarheid. De discipelen konden Jezus’ voorbeeld volgen door elkaar te helpen rein te blijven van de dagelijkse verleidingen en de valstrikken van deze wereld die een christen kunnen verontreinigen (Ga 6:1; Heb 10:22; 12:13).
iemand die wordt gestuurd: Of ‘een boodschapper (afgezant)’, ‘een apostel’. Het Griekse apostolos (van het werkwoord apostello, dat ‘wegsturen’, ‘eropuit sturen’ betekent) wordt 78 van de 80 keer dat het in de Griekse Geschriften voorkomt weergegeven met ‘apostel(en)’. (In Fil 2:25 wordt dit Griekse woord weergegeven met ‘afgezant’.) In het evangelie van Johannes komt dit Griekse woord alleen in dit vers voor (Mt 10:5; Lu 11:49; 14:32; zie aantekeningen bij Mt 10:2, Mr 3:14 en Woordenlijst ‘Apostel’).
mijn brood at: Samen brood eten was een teken van vriendschap en duidde op vrede tussen de gastheer en zijn gast (Ge 31:54; vergelijk met Ex 2:20 en 18:12, waar de Hebreeuwse uitdrukking ‘brood eten’ is weergegeven met ‘eten’ en ‘een maaltijd gebruiken’). Iemand die met zijn gastheer brood at en hem later iets aandeed, werd als een verrader van de allerergste soort bezien (Ps 41:9).
heeft zijn hiel tegen me opgeheven: Of ‘heeft zich tegen me gekeerd’. Jezus citeert hier de profetische woorden in Ps 41:9, waar letterlijk staat: ‘heeft [zijn] hiel grootgemaakt tegen mij’. David gebruikte daar beeldspraak voor een vriend die hem verraadde, misschien Achitofel, ‘de raadgever van David’ (2Sa 15:12). Jezus past die woorden toe op Judas Iskariot. In deze context duidt de uitdrukking dus op een verraderlijke daad, een bedreiging van degene tegen wie de hiel wordt ‘opgeheven’.
Johannes: Het Nederlandse equivalent van de Hebreeuwse naam Johanan, die ‘Jehovah heeft gunst getoond’, ‘Jehovah is goedgunstig geweest’ betekent. De naam van de schrijver wordt niet in dit evangelie vermeld. Maar in de tweede en derde eeuw werd dit boek algemeen aan de apostel Johannes toegeschreven. Waar de naam Johannes in dit evangelie wordt vermeld, verwijst die naar Johannes de Doper, behalve in Jo 1:42 en 21:15-17, waar Jezus de vader van Petrus Johannes noemt. (Zie de aantekeningen bij Jo 1:42 en 21:15.) Hoewel de apostel Johannes nooit bij naam wordt genoemd, wordt er over zijn broer Jakobus en hem gesproken als ‘de zonen van Zebedeüs’ (Jo 21:2; Mt 4:21; Mr 1:19; Lu 5:10; zie aantekening bij Jo 1:6). In de slotverzen van het evangelie verwijst de schrijver naar zichzelf als ‘de discipel van wie Jezus veel hield’ (Jo 21:20-24), en er zijn goede redenen om die uitdrukking in verband te brengen met de apostel Johannes. (Zie aantekening bij Jo 13:23.)
degene van wie Jezus veel hield: Dit is de eerste van de vijf keer dat er een discipel wordt vermeld ‘van wie Jezus veel hield’ of ‘aan wie Jezus gehecht was’ (Jo 19:26; 20:2; 21:7, 20). Algemeen wordt aangenomen dat dit de apostel Johannes is, de zoon van Zebedeüs en de broer van Jakobus (Mt 4:21; Mr 1:19; Lu 5:10). Eén reden daarvoor is dat de apostel Johannes in dit evangelie niet bij naam wordt genoemd, afgezien van de aanduiding ‘de zonen van Zebedeüs’ in Jo 21:2. Een andere aanwijzing is te vinden in Jo 21:20-24, waar de uitdrukking ‘de discipel van wie Jezus veel hield’ wordt gebruikt voor de schrijver van dit evangelie. Bovendien zei Jezus over die apostel: ‘Als het mijn wil is dat hij blijft totdat ik kom, wat gaat jou dat dan aan?’ Dit impliceert dat die persoon veel langer zou leven dan Petrus en de andere apostelen, wat zeker gold voor de apostel Johannes. (Zie aantekeningen bij Jo Titel; 1:6 en 21:20.)
dicht bij: Lett.: ‘aan de boezem van’. Deze uitdrukking verwijst naar de manier waarop mensen in Jezus’ tijd aan tafel aanlagen. De gasten lagen op hun linkerzij, met hun linkerelleboog op een kussen. Een gast kon tegen de boezem of borst van een vriend naast hem leunen en een vertrouwelijk gesprek met hem voeren (Jo 13:25). Die boezempositie, ‘dicht bij’ of ‘aan de boezem van’ iemand, duidde op speciale gunst en hechte vriendschap. Dat gebruik was kennelijk de achtergrond voor de uitdrukkingen die in Lu en Jo worden gebruikt. (Zie aantekeningen bij Lu 16:22, 23 en Jo 1:18.)
voor het feest: Kennelijk het Feest van het Ongezuurde Brood, dat na het Pascha begon.
Lieve kinderen: Lett.: ‘kindertjes’, ‘kindjes’. In de evangeliën wordt niet eerder vermeld dat Jezus zijn discipelen aanspreekt met deze uiting van genegenheid. Het Griekse woord dat hier wordt gebruikt is teknion, de verkleinvorm van teknon (kind). In de Griekse Geschriften worden verkleinwoorden vaak gebruikt om genegenheid en familiariteit uit te drukken. (Zie Woordenlijst ‘Verkleinvorm’.) Het woord kan dus ook worden weergegeven met ‘lieve kinderen’ of ‘geliefde kinderen’. Het komt in de Griekse Geschriften negen keer voor en wordt altijd in figuurlijke zin gebruikt voor de discipelen (Ga 4:19; 1Jo 2:1, 12, 28; 3:7, 18; 4:4; 5:21).
nieuw gebod: Volgens de wet van Mozes moest iemand zijn naaste liefhebben als zichzelf (Le 19:18). Dat gebod vereiste naastenliefde maar niet per se zelfopofferende liefde die zelfs zo ver kon gaan dat iemand zijn leven voor een ander zou geven. Jezus’ gebod was ‘nieuw’ of ongekend omdat hij zei: zoals ik jullie heb liefgehad. Hij gaf zijn volgelingen een volmaakt voorbeeld van onzelfzuchtige liefde, een liefde die iemand ertoe beweegt voor anderen te leven en zelfs voor ze te sterven. Zowel Jezus’ leven als zijn dood waren een voorbeeld van de liefde waartoe dit nieuwe gebod opriep (Jo 15:13).
leven: Of ‘ziel’. De betekenis van het Griekse psuche, traditioneel weergegeven met ‘ziel’, wordt bepaald door de context. Hier slaat het op het leven van Petrus, die zegt dat hij het voor Jezus wil geven. (Zie Woordenlijst.)
leven: Of ‘ziel’. De betekenis van het Griekse psuche, traditioneel weergegeven met ‘ziel’, wordt bepaald door de context. Hier slaat het op Petrus’ leven. (Zie aantekening bij Jo 13:37 en Woordenlijst.)
haan: Deze uitspraak wordt in alle vier de evangeliën vermeld, maar alleen Markus voegt in zijn verslag het detail toe dat de haan twee keer zou kraaien (Mt 26:34, 74, 75; Mr 14:30, 72; Lu 22:34, 60, 61; Jo 18:27). In de Misjna staat over Jezus’ tijd dat er in Jeruzalem hanen werden gefokt, wat het Bijbelverslag ondersteunt. Dit gekraai vond blijkbaar heel vroeg in de ochtend plaats.