Volgens Johannes 18:1-40
Aantekeningen
het Kidrondal: Of ‘de winterstroom Kidron’. Het Kidrondal, dat in de Griekse Geschriften alleen hier wordt genoemd, ligt tussen Jeruzalem en de Olijfberg en loopt van N naar Z langs de oostkant van de stad. Het Kidrondal stond meestal droog, zelfs in de winter, behalve na heel zware regenval. Het Griekse woord cheimarros, dat hier met ‘dal’ is vertaald, betekent letterlijk ‘een winterstroom’, dat wil zeggen een stroom die gezwollen is door de stortregens in de winter. Het Griekse woord komt meer dan 80 keer voor in de Septuaginta als vertaling van het Hebreeuwse nachal (het equivalent voor ‘dal’), dat wordt gebruikt als het Kidrondal in de Hebreeuwse Geschriften wordt vermeld (2Sa 15:23; 1Kon 2:37). Deze woorden voor dal in het Hebreeuws en Grieks kunnen allebei op een rivier of stroom duiden (De 10:7; Job 6:15; Jes 66:12; Ez 47:5). Maar ze worden vaker gebruikt voor een dal dat is uitgesleten door een winterstroom en waar bij winterse neerslag water doorheen loopt (Nu 34:5; Joz 13:9; 17:9; 1Sa 17:40; 1Kon 15:13; 2Kr 33:14; Ne 2:15; Hgl 6:11). Beide woorden worden vaak weergegeven met ‘wadi’. (Zie Woordenlijst ‘Wadi’.)
een groep soldaten: Het Griekse speira dat hier wordt gebruikt, geeft aan dat het om Romeinse soldaten gaat. Van de vier evangelieschrijvers is Johannes de enige die vermeldt dat er Romeinse soldaten bij waren toen Jezus werd gearresteerd (Jo 18:12).
haalde uit naar de slaaf van de hogepriester: Dit voorval wordt door alle vier de evangelieschrijvers vermeld, en hun verslagen vullen elkaar aan (Mt 26:51; Mr 14:47; Lu 22:50). Alleen Lukas, ‘de geliefde arts’ (Kol 4:14), vermeldt dat Jezus ‘het oor aanraakte en hem genas’ (Lu 22:51). Johannes is de enige evangelieschrijver die vermeldt dat Simon Petrus het zwaard trok en dat de slaaf van wie het oor werd afgeslagen Malchus heette. Johannes was kennelijk de discipel die ‘een bekende van de hogepriester’ en van zijn huishouden was (Jo 18:15, 16), dus het is logisch dat hij de gewonde man in zijn evangelie bij naam noemt. Dat Johannes bekend was met het huishouden van de hogepriester blijkt ook uit Jo 18:26, waar Johannes uitlegt dat de slaaf die Petrus ervan beschuldigde een discipel van Jezus te zijn ‘familie was van de man bij wie Petrus het oor had afgeslagen’.
de beker (...) drinken: In de Bijbel wordt ‘beker’ vaak figuurlijk gebruikt voor Gods wil, ‘het toegemeten deel’, voor een persoon (Ps 11:6; 16:5; 23:5). ‘De beker drinken’ betekent hier zich aan Gods wil onderwerpen. In dit geval hield de ‘beker’ niet alleen in dat Jezus zou lijden en sterven omdat hij vals werd beschuldigd van godslastering, maar ook dat hij tot onsterfelijk leven in de hemel zou worden gewekt. (Zie aantekeningen bij Mt 20:22 en 26:39.)
de bevelhebber: De Griekse term chiliarchos (chiliarch) betekent letterlijk ‘heerser over duizend’ soldaten. Het duidt op een Romeinse krijgstribuun. Elk Romeins legioen had zes tribunen. Het legioen was niet in zes legerafdelingen verdeeld, maar elke tribuun voerde een zesde van de tijd het commando over het hele legioen. Zo’n legerofficier had grote autoriteit. Hij kon bijvoorbeeld centurio’s benoemen en toewijzen. Het Griekse woord kon ook duiden op hoge legerofficieren in het algemeen. Er was een Romeinse bevelhebber bij de soldaten die Jezus arresteerden.
de Joden: Kennelijk wordt hier verwezen naar de Joodse autoriteiten of religieuze leiders. (Zie aantekening bij Jo 7:1.)
Ze brachten hem eerst naar Annas: Alleen Johannes vermeldt specifiek dat Jezus naar Annas werd gebracht. Annas was rond 6/7 n.Chr. tot hogepriester benoemd door Quirinius, de Romeinse gouverneur van Syrië, en bleef in functie tot ongeveer 15 n.Chr. Nadat Annas door de Romeinen was afgezet en zijn ambtstitel was kwijtgeraakt, had hij als voormalig hogepriester en als toonaangevende spreekbuis van de Joodse hiërarchie blijkbaar nog steeds veel macht en invloed. Vijf van zijn zonen hebben de functie van hogepriester bekleed, en zijn schoonzoon Kajafas was hogepriester van ongeveer 18 n.Chr. tot ongeveer 36 n.Chr. Die periode omvatte dat jaar, dat wil zeggen het gedenkwaardige jaar 33, waarin Jezus werd terechtgesteld. (Zie aantekening bij Lu 3:2.)
een andere discipel: Kennelijk de apostel Johannes. Dit zou passen bij Johannes’ kenmerkende stijl om zichzelf in zijn evangelie niet bij naam te noemen. (Zie aantekeningen bij Jo 13:23; 19:26; 20:2; 21:7 en 21:20.) Bovendien worden Johannes en Petrus samen genoemd in het verslag over de gebeurtenissen na de opstanding in Jo 20:2-8. De Bijbel legt niet uit hoe het kon dat Johannes, een discipel uit Galilea, een bekende van de hogepriester was, maar hierdoor kon Johannes langs de portier op de binnenplaats komen en kon hij ook Petrus daar krijgen (Jo 18:16).
houtskoolvuur: Houtskool is een zwart, broos en poreus product, meestal het residu van onvolledig verbrand hout. In de oudheid maakte men houtskool door een stapel hout met aarde te bedekken en dan dagenlang te laten smeulen, waarbij net genoeg lucht werd toegelaten om de gassen te verbranden. Zo werd relatief zuivere koolstof gemaakt. Dit proces kostte veel tijd en aandacht, maar houtskool was een veelgevraagde brandstof die intense, langdurige hitte gaf zonder rook. Houtskool werd in een open vuur of in een bekken gebruikt om zich te warmen (Jes 47:14; Jer 36:22). Omdat houtskool een gelijkmatige hitte afgeeft en zonder vlammen of rook brandt, is het ideaal om op te koken (Jo 21:9).
De overpriester: Dat wil zeggen Annas. (Zie aantekeningen bij Jo 18:13 en Han 4:6.)
naar Kajafas, de hogepriester: Zie voor de mogelijke locatie van het huis van Kajafas App. B12.
kraaide er een haan: Zie aantekening bij Mr 14:72.
verblijf van de gouverneur: Zie aantekening bij Mt 27:27.
vroeg in de morgen: Dat wil zeggen de ochtend van 14 nisan, de dag van Jezus’ proces en dood. Het Pascha was de avond ervoor begonnen, en zoals uit de andere evangelieverslagen blijkt, hadden Jezus en de apostelen op die avond de paschamaaltijd gegeten (Mt 26:18-20; Mr 14:14-17; Lu 22:15). Met het eten van het Pascha moet in dit vers dus de maaltijd op 15 nisan bedoeld worden, de eerste dag van het Feest van het Ongezuurde Brood. In Jezus’ tijd werden het Pascha (14 nisan) en het Feest van het Ongezuurde Brood (15-21 nisan) soms samen het Pascha genoemd (Lu 22:1).
Bent u de Koning van de Joden?: Zie aantekening bij Mt 27:11.
Mijn Koninkrijk is geen deel van deze wereld: Jezus gaf niet rechtstreeks antwoord op Pilatus’ vraag: ‘Wat hebt u gedaan?’ (Jo 18:35) Hij concentreerde zich op de eerste vraag van Pilatus: ‘Bent u de Koning van de Joden?’ (Jo 18:33) In zijn korte antwoord noemde Jezus drie keer het Koninkrijk waarvan hij Koning zou worden. Door te zeggen dat zijn Koninkrijk ‘geen deel van deze wereld is’, maakte Jezus duidelijk dat het Koninkrijk niet van menselijke oorsprong is. Dat komt overeen met eerdere uitspraken over ‘het Koninkrijk van de hemel’ en ‘Gods Koninkrijk’ (Mt 3:2; Mr 1:15). Jezus had ook gezegd dat zijn volgelingen ‘geen deel van de wereld’ waren, dat wil zeggen van de onrechtvaardige menselijke samenleving die van God en zijn aanbidders vervreemd is (Jo 17:14, 16). Door wat Jezus eerder tegen Petrus had gezegd, liet hij zien dat zijn volgelingen niet hoefden te vechten om hem te verdedigen zoals aanhangers van een menselijke koning zouden hebben gedaan (Mt 26:51, 52; Jo 18:11).
U zegt zelf dat ik een koning ben: Hiermee bevestigt Jezus dat hij een koning is (Mt 27:11; vergelijk de aantekeningen bij Mt 26:25, 64). Maar Jezus is geen koning in de betekenis die Pilatus eraan geeft, want Jezus’ Koninkrijk is ‘geen deel van deze wereld’ en vormt dus geen bedreiging voor Rome (Jo 18:33-36).
getuigen: De Griekse woorden voor ‘getuigen’ (martureo) en ‘getuigenis’, ‘getuige’ (marturia en martus) worden in de Griekse Geschriften in verschillende betekenissen gebruikt. De grondbetekenis van deze verwante woorden is het getuigen van feiten die iemand persoonlijk of uit de eerste hand kent, maar ze kunnen ook de gedachte omvatten van ‘verklaren’, ‘bevestigen’, ‘gunstig spreken over’. Jezus getuigde van waarheden waarvan hij overtuigd was en verkondigde ze. Maar daarnaast bevestigde hij door zijn manier van leven de waarheid van het profetische woord en de beloften van zijn Vader (2Kor 1:20). Gods voornemen in verband met het Koninkrijk en de Messiaanse Regeerder ervan was in detail voorspeld. Jezus heeft door zijn hele leven op aarde, dat eindigde in zijn offerdood, alle profetieën over hem vervuld, inclusief de schaduwen of voorafbeeldingen in het wetsverbond (Kol 2:16, 17; Heb 10:1). Er kan dus gezegd worden dat Jezus in woord en daad ‘getuigde van de waarheid’.
de waarheid: Jezus had het niet over waarheid in het algemeen maar over de waarheid in verband met Gods voornemens. Een belangrijk element van Gods voornemen is dat Jezus, de ‘zoon van David’, als Hogepriester en Regeerder van Gods Koninkrijk dient (Mt 1:1). Jezus legde uit dat het bekendmaken van de waarheid over dat Koninkrijk een belangrijke reden was voor zijn komst naar de mensenwereld, zijn leven op aarde en zijn bediening. De engelen verkondigden een vergelijkbare boodschap vóór en ten tijde van Jezus’ geboorte in Bethlehem in Judea, de stad waar David geboren was (Lu 1:32, 33; 2:10-14).
Wat is waarheid?: Pilatus doelde met zijn vraag blijkbaar op waarheid in het algemeen en niet specifiek op ‘de waarheid’ waar Jezus het net over had gehad (Jo 18:37). Als de vraag oprecht was geweest, had Jezus die ongetwijfeld beantwoord. Maar waarschijnlijk was het een retorisch bedoelde vraag die een sceptische of cynische houding verraadde, alsof Pilatus wilde zeggen: ‘Waarheid? Wat is dat? Er is geen waarheid!’ Pilatus wacht niet eens op een antwoord maar loopt weg naar buiten, naar de Joden.
bij jullie gebruikelijk dat ik (...) iemand vrijlaat: Het gebruik om een gevangene vrij te laten wordt ook in Mt 27:15 en Mr 15:6 vermeld. Kennelijk was het een Joodse traditie, want Pilatus zei tegen de Joden: ‘Het is bij jullie gebruikelijk.’ Er is in de Hebreeuwse Geschriften geen basis of precedent voor deze gewoonte. Maar blijkbaar was deze traditie onder de Joden ontstaan tegen de tijd dat Jezus op aarde kwam. De Romeinen zullen de gewoonte niet vreemd hebben gevonden, want er zijn aanwijzingen dat ze zelf ook gevangenen vrijlieten om de mensen tevreden te stellen.
Media
Het Kidrondal (Nahal Qidron) ligt tussen Jeruzalem en de Olijfberg en loopt van N naar Z langs de oostkant van de stad. Het dal begint ergens ten N van de muren van Jeruzalem. Eerst is het breed en ondiep, maar verderop wordt het smaller en dieper. Tegenover de zuidkant van het voormalige tempelterrein is het dal naar schatting 30 m diep en 120 m breed, maar kennelijk was het in Jezus’ tijd dieper. Het dal loopt verder door de woestijn van Judea naar de Dode Zee. Jezus stak dit dal over op weg naar de hof van Gethsemané nadat hij op 14 nisan 33 het Avondmaal had ingesteld (Jo 18:1).
1. Kidrondal
2. Tempelberg
3. Olijfberg (het getoonde gedeelte is vol graven)
Op de afbeelding zijn de voor- en achterkant te zien van Papyrus Rylands 457 (P52), een fragment van een heel vroeg afschrift van een deel van Johannes’ evangelie. Het fragment is in 1920 uit Egypte meegenomen en is ondergebracht in de John Rylands University Library in Manchester (Engeland). Op de ene kant staat een deel van Jo 18:31-33 en op de andere kant een deel van Jo 18:37, 38. Dat het fragment op beide kanten beschreven is, bewijst dat het deel uitmaakte van een codex. Het fragment is 9 bij 6 cm groot. Veel geleerden beschouwen het als het oudste beschikbare Griekse manuscript van de christelijke Griekse Geschriften en dateren het op de eerste helft van de tweede eeuw. Het evangelie van Johannes is rond 98 geschreven, dus dit afschrift is waarschijnlijk maar enkele tientallen jaren later gemaakt. De tekst van dit fragment komt heel nauw overeen met latere, completere Griekse manuscripten die de basis vormen voor moderne vertalingen van de Griekse Geschriften.