Volgens Johannes 2:1-25
Aantekeningen
Kana: Komt waarschijnlijk van het Hebreeuwse woord qaneh (riet) en zou dan ‘rietplaats’ betekenen. Alleen Johannes vermeldt deze plaats en hij heeft het altijd over Kana in Galilea (Jo 2:11; 4:46; 21:2), waarschijnlijk om onderscheid te maken met Kana (Hebr.: Qanah) in het gebied van de stam Aser (Joz 19:24, 28). Veel geleerden brengen de plaats in verband met Khirbet Qana, waar de ruïnes liggen van een oud dorp op een heuvel aan de N-kant van het Dal van Bet Netofa (de Vlakte van el-Battuf), zo’n 13 km ten N van Nazareth. In het Arabisch wordt de plaats nog steeds Qana el-Jelil genoemd, wat ‘Kana in Galilea’ betekent. Op het nabijgelegen moerasland groeit veel riet, wat de naam Kana heel toepasselijk maakt. Er zijn overblijfselen gevonden van oude waterputten en van wat naar men denkt een synagoge was (uit het eind van de eerste eeuw of uit de tweede eeuw). Ook zijn er potscherven van aardewerk en munten gevonden die gedateerd worden op de eerste eeuw. Volgens de kerktraditie lag Kana waar nu Kafr Kanna ligt (6,5 km ten NO van Nazareth), mogelijk omdat die plaats voor pelgrims makkelijk bereikbaar is vanuit Nazareth. Maar de naam van deze locatie lijkt geen taalkundige connectie te hebben met het Kana in Galilea dat in de Bijbel staat.
Vrouw: Jezus gebruikte dit woord niet alleen om zijn moeder aan te spreken maar ook andere vrouwen (Jo 4:21, lett.: ‘Geloof me, vrouw’), en kennelijk was dit in veel gevallen een beleefde aanspreekvorm (Mt 15:28). Het werd zeker niet als onbeleefd, onvriendelijk of respectloos opgevat. Engelen en de uit de dood opgewekte Jezus gebruikten deze aanspreekvorm tegen Maria Magdalena toen ze huilend bij Jezus’ graf stond (Jo 20:13, 15, lett.: ‘Vrouw, waarom huil je?’). Ze zullen in zo’n situatie zeker niet hard of respectloos tegen haar zijn geweest. Toen Jezus aan de martelpaal hing, gebruikte hij dit woord ook om zijn moeder aan te spreken toen hij haar uit bezorgdheid aan de zorg van zijn geliefde apostel Johannes toevertrouwde (Jo 19:26, vtn.). Hij trof die regeling vanwege de Bijbelse verplichting om je vader en moeder te eren (Ex 20:12; De 5:16; Mt 15:4). Verschillende naslagwerken bevestigen dat het gebruik van ‘vrouw’ als aanspreekvorm op respect en genegenheid kon duiden.
wat gaat u of mij dat aan?: Toen Maria tegen Jezus zei: ‘Ze hebben geen wijn meer’ (Jo 2:3), bedoelde ze ongetwijfeld dat hij er iets aan moest doen. Dat is opvallend, want Jezus had tot die tijd geen wonderen gedaan. In zijn antwoord gebruikt hij een Semitisch idioom (lett.: ‘Wat voor mij en voor u?’) waarmee iemand in principe bezwaar maakt. De betekenis is afhankelijk van de context. Soms wordt er vijandigheid en afkeer mee uitgedrukt (Mt 8:29; Mr 1:24; 5:7; Lu 4:34; 8:28), maar in dit geval lijkt het een vriendelijke afwijzing te zijn. (Voorbeelden van een mild gebruik van dit idioom zijn te vinden in de Hebreeuwse Geschriften, bijvoorbeeld in 2Sa 16:9, 10 en 1Kon 17:18, vtn.). Jezus’ volgende woorden laten zien waarom hij aarzelde: Mijn tijd is nog niet gekomen. Maar uit zijn antwoord op haar suggestie moet Maria begrepen hebben dat hij er niet op tegen was te helpen, zoals haar reactie in vers 5 laat zien.
maten: Veel geleerden denken dat de maat die hier wordt vermeld (Grieks: metretes) het equivalent is van de Hebreeuwse bath. Op basis van vondsten van kruikscherven met de benaming ‘bath’ erop in Oudhebreeuwse letters wordt een bath door sommige geleerden geschat op ongeveer 22 l (1Kon 7:26; Ezr 7:22; Ez 45:14). Als dat zo is, hadden de waterkruiken een inhoud van 44 tot 66 l en bevatten de zes kruiken in totaal zo’n 260 tot 390 l. Maar er zijn ook geleerden die denken dat het hier om een grotere Griekse maateenheid (tot wel 40 l) gaat. (Zie App. B14.)
als het eerste van zijn wonderen: Lett.: ‘begin van de tekenen’. Het veranderen van water in goede wijn was Jezus’ eerste wonder of teken. Deze gebeurtenis wordt alleen door Johannes vermeld.
het Pascha: Jezus begon met prediken na zijn doop in de herfst van 29, dus bij deze verwijzing naar een Pascha aan het begin van zijn bediening moet het gaan om het Pascha in de lente van het jaar 30. (Zie aantekening bij Lu 3:1 en App. A7.) Een vergelijking van de vier evangeliën wijst erop dat tijdens Jezus’ bediening op aarde vier keer het Pascha is gevierd, waaruit we kunnen opmaken dat zijn bediening drieënhalf jaar duurde. De synoptische evangeliën (Mattheüs, Markus en Lukas) vermelden alleen het laatste Pascha, toen Jezus stierf. Johannes vermeldt in zijn verslag specifiek drie paschafeesten (Jo 2:13; 6:4; 11:55), en naar een vierde wordt zeer waarschijnlijk in Jo 5:1 verwezen met de uitdrukking ‘een feest van de Joden’. Dit voorbeeld laat zien hoe het vergelijken van de evangeliën een vollediger beeld geeft van Jezus’ leven. (Zie aantekeningen bij Jo 5:1; 6:4 en 11:55.)
de tempel: Waarschijnlijk wordt hier het deel van het tempelterrein bedoeld dat bekendstond als het voorhof van de heidenen. (Zie App. B11.)
de verkopers van runderen, schapen en duiven: Onder Gods wet moesten de Israëlieten slachtoffers brengen in de tempel. Ook hadden bezoekers tijdens hun verblijf in Jeruzalem eten nodig. Sommige Israëlieten moesten grote afstanden afleggen om daar te komen, dus de wet stond hun toe hun opbrengst en dieren te verkopen en met het geld in Jeruzalem te kopen wat ze nodig hadden voor de offers (zoals runderen, schapen, geiten en duiven) en voor hun verblijf in de stad (De 14:23-26). In de loop van de tijd zetten verkopers binnen het tempelcomplex handeltjes op om vogels en andere offerdieren te verkopen. (Zie aantekening bij de tempel in dit vers.) Waarschijnlijk waren er handelaars die de mensen afzetten door te hoge prijzen te vragen.
een zweep van touwen: Het Griekse woord voor touw (schoinion) kan slaan op een koord of touw gemaakt van riet, biezen of ander materiaal. Toen Jezus een zweep van touwen gebruikte om ‘de schapen en runderen’ de tempel uit te jagen, zullen de verkopers hun vee gevolgd zijn. In het volgende vers, waarin hij de duivenverkopers met zijn woorden wegjaagt, wordt niets over de zweep gezegd, wat erop wijst dat hij de zweep niet tegen de verkopers gebruikte. In ieder geval was het resultaat dat personen die de ware aanbidding wilden commercialiseren, gedwongen werden het tempelterrein te verlaten.
joeg ze allemaal de tempel uit, met hun schapen en runderen: Toen Jezus op aarde was, reinigde hij de tempel in Jeruzalem twee keer van handelaars. Hier wordt de eerste reiniging beschreven, die plaatsvond in verband met het Pascha van het jaar 30 en Jezus’ eerste bezoek aan Jeruzalem als de gezalfde Zoon van God. (Zie App. A7.) Op 10 nisan 33 reinigde Jezus de tempel een tweede keer. Dat wordt beschreven in het evangelie van Mattheüs (21:12, 13), Markus (11:15-18) en Lukas (19:45, 46). (Zie App. A7.)
geldwisselaars: Zie aantekening bij Mt 21:12.
markt: Of ‘huis van koophandel’, ‘bedrijf’. De Griekse uitdrukking oikon emporiou, vertaald met ‘markt’, duidt op ‘een plaats waar gehandeld wordt’, ‘een handelscentrum’. De uitdrukking komt in de Griekse Geschriften alleen hier voor. De verkoop van offerdieren op het tempelterrein was een van de belangrijkste inkomstenbronnen voor het rijke, machtige huis van de overpriester Annas.
ijver voor uw huis: Het Griekse zelos, dat hier is vertaald met ‘ijver’, duidt in deze context op een intense, positieve, vurige betrokkenheid, gekenmerkt door toewijding. Het Schriftgedeelte waar de discipelen aan dachten is Ps 69:9. Daar kan het overeenkomende Hebreeuwse zelfstandig naamwoord voor ijver (qinʼah) de gedachte overbrengen van ‘staan op exclusieve toewijding’, ‘geen rivalen tolereren’. Toen Jezus alle commerciële activiteiten op het tempelterrein zag, was hij terecht verontwaardigd en zijn ijver zette hem tot actie aan.
Breek deze tempel af en in drie dagen zal ik hem weer opbouwen: Alleen Johannes heeft deze woorden van Jezus opgeschreven. De Joden dachten dat hij het over de tempel van Herodes had. Later werden deze woorden geciteerd en verdraaid in het proces tegen Jezus (Mt 26:61; 27:40; Mr 14:58). Zoals uit Jo 2:21 blijkt, gebruikte Jezus hier beeldspraak. Hij vergeleek zijn verwachte dood en opstanding met de afbraak en herbouw van de tempel. Hoewel Jezus zei: ‘Ik zal hem weer opbouwen’, laat de Bijbel duidelijk zien dat God hem uit de dood opwekte (Han 10:40; Ro 8:11; Heb 13:20). Nadat Jezus ter dood was gebracht en op de derde dag was opgewekt (Mt 16:21; Lu 24:7, 21, 46), kreeg hij een ander lichaam, niet een dat met mensenhanden was gemaakt zoals de tempel in Jeruzalem, maar een geestelijk lichaam dat door zijn Vader was gemaakt (Han 2:24; 1Pe 3:18). In de Bijbel wordt een tempel wel vaker figuurlijk gebruikt voor mensen. Over de Messias werd voorspeld dat hij ‘de belangrijkste hoeksteen’ zou zijn (Ps 118:22; Jes 28:16, 17; Han 4:10, 11), en Paulus en Petrus gebruikten net zulke vergelijkingen over Jezus en zijn volgelingen in 1Kor 3:16, 17; 6:19; Ef 2:20 en 1Pe 2:6, 7.
Het heeft 46 jaar gekost om deze tempel te bouwen: De Joden hadden het over de herbouw van de tempel in opdracht van koning Herodes. De eerste tempel in Jeruzalem, die door Salomo was gebouwd, werd in 607 v.Chr. door de Babyloniërs verwoest. Na de Babylonische ballingschap werd de tempel herbouwd onder leiding van Zerubbabel (Ezr 6:13-15; Hag 2:2-4). Volgens Josephus (De Oude Geschiedenis van de Joden, XV, 380) begon Herodes in het 18de jaar van zijn regering aan dit bouwproject. Als je uitgaat van de manier waarop de Joden de regeringsjaren van hun koningen telden, zou het gaan om 18/17 v.Chr. Overigens gingen de werkzaamheden aan de tempel, die flink werd uitgebreid, nog door tot zes jaar vóór de verwoesting ervan in het jaar 70.
tempel van zijn lichaam: Zoals uit dit commentaar van de apostel Johannes blijkt, gebruikte Jezus beeldspraak en vergeleek hij zijn verwachte dood en opstanding met de afbraak en herbouw van een gebouw.
hij wist wat er in mensen omging: Jezus kon de gedachten, redenaties en motieven van mensen onderscheiden. Dat was voorspeld door de profeet Jesaja, die zei dat ‘de geest van Jehovah’ op de Messias zou rusten, zodat hij zijn oordeel niet zou baseren op ‘wat zijn ogen alleen maar zien’ (Jes 11:2, 3; Mt 9:4; zie aantekening bij Mr 2:8).
Media
Op de afbeelding zijn eerste-eeuwse stenen kruiken uit Jeruzalem te zien. Hoewel kruiken meestal van aardewerk waren (Jes 30:14; Klg 4:2), wordt over de kruiken die bij de bruiloft in Kana gebruikt werden gezegd dat ze van steen waren (Jo 2:6). Er zijn in Jeruzalem heel wat stenen kruiken gevonden. Er is wel geopperd dat er vaak stenen kruiken gebruikt werden omdat men van mening was dat ze niet vatbaar waren voor ceremoniële onreinheid, in tegenstelling tot kruiken van ander materiaal, zoals aardewerk (Le 11:33). Dat kan verklaren waarom de apostel Johannes verband legt tussen de stenen kruiken en ‘het reinigingsritueel van de Joden’.