Volgens Johannes 20:1-31
Aantekeningen
de eerste dag van de week: Zie aantekening bij Mt 28:1.
graf: Of ‘herinneringsgraf’. (Zie Woordenlijst.)
de andere discipel, aan wie Jezus gehecht was: Dat wil zeggen voor wie Jezus speciale genegenheid had. Dit is de derde van de vijf keer dat er een discipel wordt vermeld ‘van wie Jezus veel hield’ of ‘aan wie Jezus gehecht was’ (Jo 13:23; 19:26; 20:2; 21:7, 20). Algemeen wordt aangenomen dat dit de apostel Johannes is. (Zie aantekeningen bij Jo 13:23 en 18:15.) In de vier andere gevallen wordt het Griekse agapao gebruikt. In dit vers wordt een synoniem gebruikt, het Griekse fileo, dat in deze vertaling vaak wordt vertaald met ‘gehecht zijn aan’ (Mt 10:37; Jo 11:3, 36; 16:27; 21:15-17; 1Kor 16:22; Tit 3:15; Opb 3:19; zie aantekeningen bij Jo 5:20; 16:27 en 21:15).
het Schriftgedeelte: Waarschijnlijk Ps 16:10 of Jes 53:10. Bepaalde profetieën over de Messias werden zelfs door Jezus’ discipelen nog niet begrepen. Dat gold vooral voor de profetieën over de afwijzing, het lijden, de dood en de opstanding van de Messias (Jes 53:3, 5, 12; Mt 16:21-23; 17:22, 23; Lu 24:21; Jo 12:34).
Hebreeuws: Zie aantekening bij Jo 5:2.
Rabboni!: Een Semitisch woord dat ‘Mijn Meester’ betekent. Sommigen denken dat Rabboni oorspronkelijk meer respect of meer warmte overbracht dan de vorm rabbi. Maar hier en in Jo 1:38 vertaalde Johannes beide titels eenvoudig met Meester. Misschien had in de titel Rabboni het achtervoegsel van de eerste persoon (-i, dat ‘mijn’ betekent) zijn bijzondere betekenis verloren tegen de tijd dat Johannes zijn evangelie schreef.
Houd me niet vast: Het Griekse werkwoord haptomai kan ‘aanraken’ betekenen of ‘zich vasthechten aan’, ‘vasthouden aan’. Sommige vertalingen geven Jezus’ woorden weer als: ‘Raak me niet aan.’ Maar het bezwaar van Jezus was niet dat Maria Magdalena hem aanraakte, want hij vond het ook niet erg toen andere vrouwen die hem na zijn opstanding zagen ‘zijn voeten vastpakten’ (Mt 28:9). Blijkbaar was Maria Magdalena bang dat Jezus op het punt stond naar de hemel op te stijgen. Omdat ze heel graag bij haar Heer wilde zijn, hield ze hem vast en wilde ze hem niet laten gaan. Om Maria ervan te verzekeren dat hij nog niet wegging, zei Jezus tegen haar dat ze hem niet moest vasthouden maar naar zijn discipelen moest gaan om hun te vertellen dat hij uit de dood was opgestaan.
mijn God en jullie God: Dit gesprek tussen Jezus en Maria Magdalena op 16 nisan 33 laat zien dat de uit de dood opgewekte Jezus de Vader als zijn God bezag, net zoals de Vader voor Maria Magdalena God was. Twee dagen eerder had Jezus aan de martelpaal uitgeroepen: ‘Mijn God, mijn God’ (Mt 27:46; Mr 15:34; Lu 23:46). Daarmee vervulde hij de profetie in Ps 22:1 en erkende hij zijn Vader als zijn God. Ook in het boek Openbaring noemt Jezus zijn Vader ‘mijn God’ (Opb 3:2, 12). Deze Bijbelteksten bevestigen dat de uit de dood opgewekte, verheerlijkte Jezus Christus de hemelse Vader aanbidt als zijn God, net zoals zijn discipelen dat doen.
de Joden: Kennelijk wordt hier verwezen naar de Joodse autoriteiten of religieuze leiders. (Zie aantekening bij Jo 7:1.)
de Tweeling: Zie aantekening bij Jo 11:16.
Mijn Heer en mijn God!: Lett.: ‘De Heer van mij en de God (ho theos) van mij!’ Sommige geleerden vatten dit op als een uitroep van verbazing die tegen Jezus werd uitgesproken maar eigenlijk was gericht tot God, zijn Vader. Andere beweren dat volgens het oorspronkelijke Grieks de woorden tot Jezus gericht moeten zijn. Zelfs als dat zo zou zijn, kan de bedoeling van de uitspraak ‘Mijn Heer en mijn God’ het best begrepen worden in de context van de hele geïnspireerde Schrift. Uit het verslag blijkt dat Jezus eerder zijn discipelen de boodschap had gestuurd: ‘Ik stijg op naar mijn Vader en jullie Vader en naar mijn God en jullie God.’ Er is dus geen reden om te geloven dat Thomas dacht dat Jezus de almachtige God was. (Zie aantekening bij Jo 20:17.) Thomas had gehoord dat Jezus tot zijn ‘Vader’ bad en hem ‘de enige ware God’ noemde (Jo 17:1-3). Misschien heeft Thomas Jezus om de volgende redenen met ‘mijn God’ aangesproken: Hij beschouwde Jezus als ‘een god’ maar niet als de almachtige God. (Zie aantekening bij Jo 1:1.) Of misschien sprak hij Jezus op eenzelfde manier aan als aanbidders van God engelen van Jehovah aanspraken, zoals terug te vinden is in de Hebreeuwse Geschriften. Thomas zal de verslagen hebben gekend waarin personen, of soms de schrijver van het Bijbelverslag, tegen of over een engel spraken alsof hij Jehovah God was. (Vergelijk Ge 16:7-11, 13; 18:1-5, 22-33; 32:24-30; Re 6:11-15; 13:20-22.) Hij kan Jezus dus ook ‘mijn God’ hebben genoemd omdat hij Jezus als de vertegenwoordiger en woordvoerder van de ware God erkende.
Sommigen zeggen dat het gebruik van het Griekse bepaald lidwoord vóór de woorden voor heer en god erop duidt dat die woorden op de almachtige God slaan. Maar in deze context kan het gebruik van het lidwoord gewoon met de Griekse grammatica te maken hebben. Gevallen waarbij in het Grieks een zelfstandig naamwoord in de nominatief met het bepaald lidwoord als vocatief wordt gebruikt, kunnen worden geïllustreerd met een letterlijke vertaling van teksten als Lu 12:32 (lett.: ‘de kleine kudde’) en Kol 3:18–4:1 (lett.: ‘de vrouwen’, ‘de mannen’, ‘de kinderen’, ‘de vaders’, ‘de slaven’ en ‘de meesters’). Een letterlijke vertaling van 1Pe 3:7 zou ‘de mannen’ luiden. Aan de hand van het gebruik van het lidwoord is dus niet vast te stellen wat Thomas met zijn uitspraak bedoelde.