Volgens Johannes 5:1-47

5  Daarna was er een feest+ van de Joden, en Jezus ging naar Jeruzalem. 2  In Jeruzalem is bij de Schaapspoort+ een bassin met vijf zuilengangen dat in het Hebreeuws Bethzatha heet. 3  Daar lag een groot aantal zieken, blinden, kreupelen en mensen met misvormde* ledematen. 4  —— 5  Er was daar ook een man die al 38 jaar ziek was. 6  Jezus zag de man liggen en wist dat hij al heel lang ziek was. Daarom zei hij tegen hem: ‘Wil je gezond worden?’+ 7  ‘Mijnheer,’ antwoordde de zieke man, ‘ik heb niemand die mij in het bassin helpt als het water gaat bewegen. Ik ben nauwelijks onderweg of een ander is me al voor.’ 8  Jezus zei: ‘Sta op! Pak je mat op en loop.’+ 9  Meteen werd de man gezond. Hij pakte zijn mat op en begon te lopen. Het was die dag sabbat.+ 10  Daarom zeiden de Joden tegen de man die genezen was: ‘Het is sabbat, en dan mag je geen mat dragen.’+ 11  Maar hij antwoordde: ‘Degene die me heeft genezen, zei tegen me: “Pak je mat op en loop.”’ 12  Ze vroegen hem: ‘Wie is de man die tegen je zei: “Pak je mat op en loop”?’ 13  Maar de man die genezen was, wist niet wie het was, want Jezus was in de menigte verdwenen. 14  Later trof Jezus hem in de tempel aan en zei tegen hem: ‘Je bent weer gezond. Zondig niet meer, anders zal je iets ergers overkomen.’ 15  De man ging weg en vertelde de Joden dat het Jezus was die hem gezond had gemaakt. 16  Het was omdat Jezus die dingen op de sabbat deed dat de Joden hem vervolgden.+ 17  Maar hij zei tegen ze: ‘Mijn Vader is tot nu toe blijven werken, en ik blijf werken.’+ 18  Om die reden waren de Joden er nog meer op uit om hem te doden, niet alleen omdat hij de sabbat schond, maar ook omdat hij God zijn eigen Vader noemde, waarmee hij zichzelf aan God gelijk maakte.+ 19  Daarop zei Jezus tegen ze: ‘Echt, ik verzeker jullie: de Zoon kan niets uit zichzelf doen, maar alleen wat hij de Vader ziet doen.+ Want alles wat de Vader doet, dat doet de Zoon op dezelfde manier. 20  Want de Vader is gehecht aan de Zoon+ en laat hem alle dingen zien die hij zelf doet. Hij zal hem grotere dingen laten zien dan dit, en jullie zullen versteld staan.+ 21  Want net zoals de Vader de doden opwekt en levend maakt,+ zo maakt ook de Zoon levend wie hij wil.+ 22  Want de Vader oordeelt helemaal niemand, maar hij heeft het hele oordeel aan de Zoon toevertrouwd,+ 23  zodat alle mensen de Zoon eren zoals ze de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert de Vader niet die hem heeft gestuurd.+ 24  Echt, ik verzeker jullie: wie mijn woorden hoort en hem gelooft die mij heeft gestuurd, heeft eeuwig leven.+ Hij wordt niet veroordeeld maar is van de dood overgegaan naar het leven.+ 25  Echt, ik verzeker jullie: er komt een tijd, en die is er al, dat de doden de stem van de Zoon van God zullen horen, en zij die hebben geluisterd en gehoorzaamd, zullen leven. 26  Want de Vader heeft leven in zichzelf+ en heeft het mogelijk gemaakt dat ook de Zoon leven in zichzelf heeft.+ 27  En hij heeft hem gezag gegeven om te oordelen,+ omdat hij de Mensenzoon is.+ 28  Verbaas je daar niet over, want de tijd komt dat alle mensen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem zullen horen+ 29  en tevoorschijn zullen komen — wie goede dingen hebben gedaan tot een opstanding voor leven en wie walgelijke dingen hebben gedaan tot een opstanding voor oordeel.+ 30  Ik kan niets uit mezelf doen. Ik oordeel naar wat ik hoor, en mijn oordeel is rechtvaardig+ omdat ik me niet laat leiden door mijn eigen wil maar door de wil van hem die mij heeft gestuurd.+ 31  Als alleen ik over mezelf zou getuigen, zou mijn getuigenis niet waar zijn.+ 32  Maar er is een ander die over mij getuigt, en ik weet dat zijn getuigenis over mij waar is.+ 33  Jullie hebben mensen naar Johannes gestuurd, en hij heeft van de waarheid getuigd.+ 34  Niet dat ik het getuigenis van een mens nodig heb, maar ik zeg deze dingen zodat jullie gered kunnen worden. 35  Die man was een helder brandende lamp, en een korte tijd wilden jullie van zijn licht genieten.+ 36  Maar ik heb een belangrijker getuigenis dan dat van Johannes. Het werk dat mijn Vader me heeft opgedragen, het werk dat ik doe, dat getuigt ervan dat de Vader mij heeft gestuurd.+ 37  En de Vader die mij heeft gestuurd, heeft zelf over mij getuigd.+ Jullie hebben zijn stem nooit gehoord en zijn gestalte nooit gezien,+ 38  en jullie hebben zijn woord niet in je hart, want degene die hij heeft gestuurd geloven jullie niet. 39  Jullie onderzoeken de Schrift+ omdat jullie denken dat jullie daardoor eeuwig leven zullen hebben. Maar juist die getuigt over mij.+ 40  En toch willen jullie niet bij mij komen+ om leven te ontvangen. 41  Ik ben niet uit op de eer van mensen, 42  maar ik weet heel goed dat jullie geen liefde voor God in jullie hebben. 43  Ik ben gekomen in de naam van mijn Vader, maar jullie aanvaarden mij niet. Als iemand anders in zijn eigen naam kwam, zouden jullie hem wel aanvaarden. 44  Hoe kunnen jullie geloven als jullie eropuit zijn om te worden geëerd door elkaar+ maar geen moeite doen om te worden geëerd door de enige God?+ 45  Denk niet dat ik jullie bij de Vader zal aanklagen. Mozes, op wie jullie je hoop hebben gevestigd, klaagt jullie aan.+ 46  Trouwens, als jullie Mozes zouden geloven, zouden jullie mij geloven, want hij heeft over mij geschreven.+ 47  Maar als jullie niet geloven wat hij heeft geschreven, hoe zullen jullie dan geloven wat ik zeg?’+

Voetnoten

Of ‘verlamde’. Lett.: ‘verdorde’.

Aantekeningen

een feest van de Joden: Hoewel Johannes niet specifiek vermeldt welk feest het was, zijn er goede redenen voor de conclusie dat het gaat om het Pascha van het jaar 31. Johannes’ verslag heeft over het algemeen een chronologische volgorde. De context plaatst dit feest kort nadat Jezus had gezegd dat het ‘nog vier maanden’ duurde voordat de oogst kwam (Jo 4:35). Het oogstseizoen, in het bijzonder de gerstoogst, begon rond de tijd van het Pascha (14 nisan). Het lijkt er dus op dat Jezus’ woorden vier maanden daarvóór, rond de maand kislev (november/december), zijn uitgesproken. Twee andere feesten, het Inwijdingsfeest en het Poerim, vielen in de periode tussen kislev en nisan. Maar voor die feesten hoefden de Israëlieten niet naar Jeruzalem. In deze context lijkt het Pascha dus het meest waarschijnlijke ‘feest van de Joden’ waarvoor Jezus volgens Gods wet naar Jeruzalem zou moeten gaan (De 16:16). Het is waar dat Johannes maar een paar gebeurtenissen beschrijft voordat hij het volgende Pascha vermeldt (Jo 6:4), maar de tabel in App. A7 laat zien dat Johannes een verkort verslag van Jezus’ vroege bediening geeft en dat hij veel gebeurtenissen die al in de drie andere evangeliën staan niet vermeldt. De vele activiteiten van Jezus die in de drie andere evangeliën staan, ondersteunen de conclusie dat er inderdaad een jaarlijkse paschaviering zat tussen de gebeurtenissen in Jo 2:13 en die in Jo 6:4. (Zie App. A7 en aantekening bij Jo 2:13.)

Hebreeuws: In de Griekse Geschriften gebruikten de Bijbelschrijvers onder inspiratie het woord Hebreeuws voor de taal van de Joden (Jo 19:13, 17, 20; Han 21:40; 22:2; Opb 9:11; 16:16) en ook voor de taal waarin de uit de dood opgewekte en verheerlijkte Jezus Saulus van Tarsus aansprak (Han 26:14, 15). In Han 6:1 wordt onderscheid gemaakt tussen ‘Hebreeuwssprekende Joden’ en ‘Griekssprekende Joden’. Sommige geleerden zijn van mening dat ‘Hebreeuws’ in deze gevallen zou moeten worden vervangen door ‘Aramees’, maar er zijn goede redenen om te geloven dat het hier echt om de Hebreeuwse taal gaat. De arts Lukas vermeldt dat Paulus de inwoners van Jeruzalem ‘in het Hebreeuws’ toesprak. Paulus sprak toen mensen toe van wie het leven draaide om het bestuderen van de wet van Mozes in het Hebreeuws. Daarnaast is het grootste deel van de fragmenten en manuscripten van de Dode Zeerollen in het Hebreeuws geschreven (zowel Bijbelse als niet-Bijbelse teksten), wat laat zien dat de taal nog dagelijks werd gebruikt. Dat er ook enkele Aramese fragmenten waren, toont aan dat beide talen werden gebruikt. Het lijkt dus heel onwaarschijnlijk dat Bijbelschrijvers die het woord Hebreeuws gebruikten eigenlijk de Aramese of Syrische taal bedoelden (Han 21:40; 22:2; vergelijk Han 26:14). In de Hebreeuwse Geschriften werd onderscheid gemaakt tussen het ‘Aramees’ en ‘de taal van de Joden’ (2Kon 18:26), en de eerste-eeuwse Joodse geschiedschrijver Josephus vermeldt het ‘Syrisch’ (of Aramees) en het ‘Hebreeuws’ als afzonderlijke talen (De Oude Geschiedenis van de Joden, X, 8). Het is waar dat sommige woorden uit het Aramees zijn overgenomen in het Hebreeuws, woorden die in het Aramees en het Hebreeuws veel op elkaar lijken en misschien nog andere woorden. Maar er lijkt geen reden te zijn om aan te nemen dat de schrijvers van de Griekse Geschriften Hebreeuws zeiden als ze Aramees bedoelden.

Bethzatha: De Hebreeuwse naam betekent ‘olijfhuis’. Volgens sommige manuscripten wordt het bassin ‘Bethesda’ genoemd, dat mogelijk ‘huis van barmhartigheid’ betekent. In andere manuscripten staat ‘Bethsaïda’, dat ‘jagershuis [of: vissershuis]’ betekent. Veel geleerden geven de voorkeur aan de naam Bethzatha.

lag een groot aantal zieken: Men geloofde dat mensen genezen konden worden door het bassin in te gaan zodra het water in beweging kwam (Jo 5:7). Daarom verzamelden mensen die beter wilden worden zich rond het bassin. Maar de Bijbel zegt niet dat een engel van God wonderen deed bij het bassin van Bethzatha. (Zie aantekening bij Jo 5:4.) Er staat wel dat Jezus bij het bassin een wonder deed. Het is interessant dat de man onmiddellijk gezond werd zonder in het water te komen.

Sommige manuscripten voegen vanaf het eind van vers 3 en verder in vers 4 de volgende tekst geheel of gedeeltelijk toe: ‘te wachten tot het water bewoog. 4 Want van tijd tot tijd daalde een engel van de Heer [of: ‘van Jehovah’] in het bassin af en die bracht het water in beweging. Wie er dan het eerst in ging zodra het water was gaan bewegen, werd gezond, wat voor ziekte hij ook had.’ Maar deze woorden komen niet voor in de oudste gezaghebbende manuscripten en maken zeer waarschijnlijk geen deel uit van de oorspronkelijke tekst van Johannes. (Zie App. A3.) Sommige vertalingen van de Griekse Geschriften in het Hebreeuws (in App. C4 J9, 22, 23 genoemd) zeggen ‘een engel van Jehovah’ in plaats van ‘een engel van de Heer’.

mat: Of ‘bed’. In Bijbelse landen was een bed vaak niet meer dan een eenvoudige mat van stro of biezen, waarover soms een soort dekbed of matras werd gelegd voor wat extra comfort. Wanneer het bed niet werd gebruikt, werd het opgerold en weggeborgen. Het Griekse krabattos duidt in deze context kennelijk op het bed van een arme. In het verslag in Mr 2:4-12 duidt hetzelfde Griekse woord op een soort ‘draagbed’ waarop de verlamde man lag.

de Joden: In het evangelie van Johannes brengt dit woord verschillende betekenissen over, afhankelijk van de context. Het kan slaan op het Joodse volk in het algemeen, op de inwoners van Judea of op degenen die in of bij Jeruzalem woonden. Het woord wordt ook gebruikt voor Joden die fanatiek vasthielden aan menselijke tradities in verband met de wet van Mozes en die Jezus vijandig gezind waren. In deze context kan het woord slaan op de Joodse autoriteiten of religieuze leiders, maar het kan ook ruimer gebruikt zijn en andere Joden omvatten die vast wilden houden aan de tradities.

Zondig niet meer: Jezus’ woorden hier betekenen niet dat de ziekte van deze man het gevolg was van een zonde die hij had begaan. De man die door Jezus werd genezen, was al 38 jaar ziek vanwege overgeërfde onvolmaaktheid (Jo 5:5-9; vergelijk Jo 9:1-3). Nu de man barmhartigheid was bewezen en was genezen, moedigde Jezus hem aan de weg naar redding te volgen en opzettelijke zonde te vermijden, die kon leiden tot iets ergers dan ziekte, namelijk eeuwige vernietiging (Heb 10:26, 27).

vervolgden: Het hier gebruikte Griekse werkwoord staat in het imperfectum en dat duidt erop dat de Joden — misschien de Joodse leiders of Joden die fanatiek vasthielden aan menselijke tradities die verband hielden met de wet van Mozes — Jezus begonnen te vervolgen en dat bleven doen.

zichzelf aan God gelijk maakte: Jezus noemde God terecht zijn Vader, maar hij heeft nooit beweerd dat hij gelijk aan God was (Jo 5:17). Het waren de Joden die Jezus ervan beschuldigden dat hij zichzelf aan God gelijk wilde maken omdat hij beweerde dat God zijn Vader was. Net zoals de Joden het mis hadden toen ze zeiden dat Jezus de sabbat schond, hadden ze het mis met deze beschuldiging. Jezus maakt dat duidelijk door wat hij in vers 19-24 zegt — hij kon niets uit zichzelf doen. Het is duidelijk dat hij niet beweerde gelijk aan God te zijn (Jo 14:28).

uit zichzelf: Of ‘op eigen initiatief’, dat wil zeggen onafhankelijk. Als Gods Voornaamste Vertegenwoordiger luistert Jezus altijd naar Jehovah’s stem en zegt hij wat Jehovah hem opdraagt.

de Vader is gehecht aan de Zoon: Jezus beschrijft hier de sterke band van eenheid en vriendschap die vanaf het begin van de schepping tussen hem en de Vader bestaat (Sp 8:30). Toen Johannes Jezus’ uitspraak over die band opschreef, gebruikte hij een vorm van het Griekse werkwoord fileo (genegenheid hebben voor, gehecht zijn aan). Met dat werkwoord wordt vaak een heel hechte band aangeduid, zoals de band tussen goede vrienden. Het wordt bijvoorbeeld gebruikt voor de vriendschap tussen Jezus en Lazarus (Jo 11:3, 36). Het wordt ook gebruikt voor de familieband tussen ouders en kinderen (Mt 10:37). Fileo wordt ook gebruikt voor de sterke, diepe, persoonlijke gehechtheid die Jehovah voelt voor de volgelingen van zijn Zoon en de warme gevoelens die de discipelen hadden voor Gods Zoon (Jo 16:27).

veroordeeld: Het Griekse krisis, dat hier met ‘veroordeeld’ wordt weergegeven, kan verschillende betekenisnuances overbrengen, afhankelijk van de context. Het kan bijvoorbeeld slaan op de handeling of het proces van het vellen van een oordeel of een evaluatie (Jo 5:22, 27, 29 en aantekening), de eigenschap gerechtigheid (Mt 23:23; Lu 11:42) of een rechtbank (Mt 5:21). Het kan ook duiden op zowel een positief als een negatief oordeel, maar in de Griekse Geschriften duidt het meestal op een veroordeling. In dit vers wordt het parallel gebruikt aan de dood en in contrast met leven en eeuwig leven. Het slaat dus op een oordeel dat tot de dood leidt (2Pe 2:9; 3:7).

is van de dood overgegaan naar het leven: Jezus heeft het kennelijk over personen die ooit geestelijk dood waren maar die als ze zijn woorden horen in hem geloven en ophouden met hun zondige manier van leven (Ef 2:1, 2, 4-6). Ze gaan ‘van de dood over naar het leven’ in die zin dat het doodsoordeel van hen wordt weggenomen, en ze krijgen de hoop op eeuwig leven vanwege hun geloof in God. Op een vergelijkbare manier had Jezus het kennelijk over personen die geestelijk dood waren toen hij tegen de Joodse man die naar huis wilde gaan om zijn vader te begraven zei: ‘Laat de doden hun doden begraven’ (Lu 9:60; zie aantekeningen bij Lu 9:60 en Jo 5:25).

de doden: Jezus zei dat de tijd (lett.: ‘uur’) dat de doden zijn stem horen er al is, dus hij kan alleen gedoeld hebben op levende mensen die zonde van Adam hadden geërfd en daarom ter dood veroordeeld waren (Ro 5:12). Vanuit Gods standpunt hebben mensen in het algemeen geen recht op leven omdat de zonde ze de dood ‘als loon’ betaalt (Ro 6:23). Afzonderlijke personen die de ‘woorden’ van Jezus zouden horen en toepassen, konden in figuurlijke zin ‘van de dood overgaan naar het leven’. (Zie aantekening bij Jo 5:24.) De woorden ‘horen’ en ‘luisteren’ worden in de Bijbel vaak gebruikt in de betekenis ‘opvolgen’ of ‘gehoorzamen’.

heeft leven in zichzelf: Of ‘heeft in zichzelf de gave van het leven’. Jezus heeft ‘leven in zichzelf’ omdat zijn Vader hem krachten heeft gegeven die Hij oorspronkelijk alleen zelf had. Een van die krachten is ongetwijfeld het gezag om mensen de kans te geven een goede reputatie bij God te krijgen en op die manier leven te krijgen. Een andere is het vermogen om leven te geven door doden op te wekken. Ongeveer een jaar nadat Jezus deze uitspraak deed, zei hij dat zijn volgelingen leven in zichzelf konden hebben. (Zie voor de betekenis van de uitdrukking ‘leven in jezelf’ in verband met Jezus’ volgelingen de aantekening bij Jo 6:53.)

Mensenzoon: Zie aantekening bij Mt 8:20.

de herinneringsgraven: Deze term is een weergave van het Griekse woord mnemeion, afgeleid van het werkwoord mimneskomai (zich herinneren, denken aan), en slaat op een tombe of een graf. Het woord brengt de gedachte over dat de overleden persoon in de herinnering voortleeft. In deze context impliceert het dat de overledene zich in Gods herinnering bevindt. Die gevoelswaarde geeft extra betekenis aan het woord dat Lukas gebruikt in het verzoek van de misdadiger die naast Jezus aan een paal hing: ‘Denk aan [vorm van het werkwoord mimneskomai] mij wanneer je in je Koninkrijk gekomen bent’ (Lu 23:42).

een opstanding: Zie aantekening bij Mt 22:23.

een opstanding voor leven: Degenen die ‘een opstanding voor leven’ krijgen, zijn degenen die vóór hun dood ‘goede dingen hebben gedaan’. Zelfs vóór hun opstanding is Gods voornemen met deze trouwe personen al zo zeker dat er wordt gezegd dat ze ‘voor hem leven’. Hun namen staan al in ‘de boekrol [of ‘het boek’] van het leven’ die ‘vanaf de grondlegging van de wereld’ wordt bijgehouden (Lu 20:38 en aantekening; Opb 17:8; zie ook Fil 4:3 en aantekening.) Blijkbaar gaat het om dezelfde personen als ‘de rechtvaardigen’ die volgens Han 24:15 een opstanding krijgen. Ro 6:7 zegt: ‘Wie gestorven is, is van zijn zonde vrijgesproken.’ De zonden van deze rechtvaardigen werden bij hun dood kwijtgescholden, maar hun reputatie van trouw werd niet uitgewist (Heb 6:10). Natuurlijk moeten deze rechtvaardigen die een opstanding krijgen wel trouw blijven om hun naam in ‘de boekrol [of ‘het boek’] van het leven’ te behouden en uiteindelijk ‘eeuwig leven’ te krijgen (Opb 20:12; Jo 3:36).

een opstanding voor oordeel: Personen die vóór hun dood ‘walgelijke dingen hebben gedaan’ zullen ‘een opstanding voor oordeel’ krijgen. Het Griekse woord dat hier met ‘oordeel’ is vertaald (krisis) kan verschillende betekenisnuances hebben, afhankelijk van de context. (Zie aantekening bij Jo 5:24.) Het lijkt erop dat het woord in dit vers slaat op een evaluatie of proefperiode, of volgens een Grieks lexicon een gedragsonderzoek. Degenen die ‘een opstanding voor oordeel’ krijgen, zijn blijkbaar dezelfde personen als ‘de onrechtvaardigen’ uit Han 24:15. Deze onrechtvaardigen worden geoordeeld op basis van hun gedrag onder de Koninkrijksregering van Christus en zijn mederechters (Lu 22:30; Ro 6:7). In die periode zullen de onrechtvaardigen ‘afzonderlijk worden geoordeeld naar hun daden’ (Opb 20:12, 13). Alleen de namen van personen die hun voormalige onrechtvaardige manier van leven afwijzen, zullen in ‘het boek van het leven’ worden opgeschreven, en zij zullen ‘eeuwig leven’ krijgen (Opb 20:15; Jo 3:36).

uit mezelf: Of ‘op eigen initiatief’, dat wil zeggen onafhankelijk. Als Gods Voornaamste Vertegenwoordiger luistert Jezus altijd naar Jehovah’s stem en zegt hij wat Jehovah hem opdraagt.

naar wat ik hoor: Dat wil zeggen van de Vader als Opperrechter.

een ander: Dit verwijst ongetwijfeld naar de Vader (Jo 5:34, 37).

de Schrift: Deze uitdrukking wordt vaak gebruikt voor de geïnspireerde Hebreeuwse geschriften als geheel. De Joden die de Schrift zorgvuldig onderzochten, hadden makkelijk kunnen zien dat Jezus de Messias was door zijn leven en onderwijs te vergelijken met de profetieën in de Schrift. Maar deze Joden weigerden om oprecht een studie te maken van de overvloed aan bewijzen in de Schrift dat Jezus de beloofde Messias was. Ze dachten dat ze door de Schrift eeuwig leven zouden hebben, maar ze wilden niet accepteren dat Jezus degene was op wie de Schrift wees als het echte middel om leven te krijgen (De 18:15; Lu 11:52; Jo 7:47, 48).

die: Dat wil zeggen de Schrift, die in het eerste deel van het vers wordt genoemd. Daarin stonden Messiaanse profetieën die aantoonden dat Jezus degene was door wie zijn toehoorders ‘eeuwig leven’ konden krijgen.

de enige God: In sommige oude manuscripten ontbreekt het woord ‘God’ en dan zou er ‘de Enige’ komen te staan. Maar de huidige weergave wordt goed ondersteund door andere oude, gezaghebbende manuscripten.

Media

Bassin van Bethzatha
Bassin van Bethzatha

Alleen het evangelie van Johannes vermeldt een bassin dat Bethzatha heet, ‘in Jeruzalem bij de Schaapspoort’ (Jo 5:2). Dit is waarschijnlijk de Schaapspoort die in de Hebreeuwse Geschriften wordt vermeld. Die poort lag in de NO-hoek van de stad (Ne 3:1, 32; 12:39). Het kan ook zijn dat ‘de Schaapspoort’ die Johannes vermeldt, later is gebouwd dan de poort die in de Hebreeuwse Geschriften wordt genoemd. Ten noorden van de Tempelberg hebben archeologen de overblijfselen ontdekt van een groot bassin dat lijkt overeen te komen met de beschrijving van Johannes. Bij opgravingen is een dubbel bassin blootgelegd van in totaal ongeveer 46 bij 92 m. Volgens het evangelieverslag waren er bij het bassin ‘vijf zuilengangen’ en was er plaats voor ‘een groot aantal’ zieken en gehandicapten (Jo 5:2, 3). Waarschijnlijk maakte een van die vijf zuilengangen deel uit van de muur tussen het noordelijke en het zuidelijke bassin en lagen de andere vier aan de buitenrand van het bassin.

1. Bethzatha

2. Tempelberg