Volgens Lukas 21:1-38
Voetnoten
Aantekeningen
geldkisten: Zie aantekening bij Mr 12:41.
arme: Of ‘behoeftige’. Het Griekse woord penichros dat hier wordt gebruikt, kan duiden op iemand die niet de eerste levensbehoeften heeft of voor wie het leven een hele strijd is. In de Griekse Geschriften wordt het alleen hier gebruikt.
twee kleine muntjes die heel weinig waard waren: Lett.: ‘twee lepta’, het meervoud van het Griekse lepton: iets dat klein en dun is. Een lepton was gelijk aan 1/128 van een denarius. Het was kennelijk de allerkleinste koperen of bronzen munt die in Israël werd gebruikt. (Zie Woordenlijst ‘Lepton’ en App. B14.)
alles waarvan ze moest leven: Zoals blijkt uit de aantekening bij Lu 21:2 deed de weduwe ‘twee lepta’ in de geldkist, het equivalent van 1/64 van een dagloon. De lepton was in die tijd de kleinste munt die in Israël werd gebruikt. Volgens Mt 10:29 kon iemand voor een assarion (het equivalent van acht lepta) twee mussen kopen, de goedkoopste vogels die werden gegeten. Deze weduwe had dus maar de helft van het bedrag dat nodig was om één musje te kopen, nauwelijks voldoende voor één maaltijd.
Niet één steen zal op de andere blijven: Zie aantekening bij Mt 24:2.
Ik ben het: Zie aantekening bij Mr 13:6.
ongeregeldheden: Of ‘onlusten’, ‘opstanden’. Het Griekse akatastasia betekent ‘onvastheid’ maar kan ook duiden op rebellie, politieke onrust of opstand tegen de gevestigde orde. In 2Kor 6:5 is het woord weergegeven met ‘oproer’ om de gewelddadige tegenstand te beschrijven waarmee Paulus te maken kreeg.
einde: Of ‘daadwerkelijke einde’, ‘volledige einde’. (Zie aantekening bij Mt 24:6.)
volk: Zie aantekening bij Mt 24:7.
strijden: Zie aantekening bij Mt 24:7.
epidemieën: Of ‘pestilenties’, ‘wijdverbreide ziekten’. Van de drie evangelieschrijvers die Jezus’ grote profetie over de tijd van het einde optekenden, noemt alleen Lukas dit kenmerk van het samengestelde ‘teken’ (Lu 21:7; Mt 24:3, 7; Mr 13:4, 8). De drie verslagen vullen elkaar aan. De enige andere keer dat het Griekse woord voor epidemie voorkomt, is in Han 24:5. Daar wordt het figuurlijk gebruikt voor iemand die als ‘een pest’ wordt gezien, iemand die problemen veroorzaakt of een bedreiging voor de openbare orde is, een onruststoker.
angstaanjagende dingen: Dit woord is afgeleid van het Griekse werkwoord fobeo, dat ‘bang zijn’ betekent, en komt in de Griekse Geschriften alleen hier voor. Kennelijk duidt het op angstaanjagende gebeurtenissen.
woorden van wijsheid: Of ‘krachtige spraak en wijsheid’. Lett.: ‘een mond en wijsheid’. Hier wordt het Griekse woord stoma gebruikt als synoniem voor spraak of spraakvermogen.
zal geen haar van je hoofd verloren gaan: Door een hyperbool te gebruiken liet Jezus extra duidelijk uitkomen dat zijn volgelingen beschermd zouden worden ook al werden ze ‘door alle mensen gehaat’ (Lu 21:17). De context laat zien dat Jezus het voornamelijk heeft over bescherming tegen geestelijke of eeuwige schade en niet over bescherming tegen elk lichamelijk letsel (Lu 21:16). Jezus’ discipelen verwachten dan ook niet dat ze door een wonder worden beschermd tegen geweld of zelfs de dood. Maar ze kunnen vertrouwen hebben in Jehovah’s macht om hen uit de dood op te wekken (Mt 10:39). In het Grieks beklemtoont het gebruik van twee ontkenningen bij het werkwoord in dit vers hoe zeker Jezus’ belofte is. Een vergelijkbare betekenis wordt overgebracht door wat Jezus tegen zijn discipelen zei over Gods zorg voor hen: ‘Zelfs de haren op je hoofd zijn allemaal geteld’ (Lu 12:7; zie aantekening bij Mt 10:30).
volharden: Het Griekse zelfstandig naamwoord hupomone wordt in de Bijbel gebruikt voor moedige, standvastige of geduldige volharding die de hoop niet verliest ondanks obstakels, vervolging, beproevingen of verleiding. Het verwante werkwoord hupomeno betekent letterlijk ‘onder blijven’. Vaak wordt het gebruikt in de betekenis ‘blijven in plaats van vluchten’, ‘standhouden’, ‘volhouden’, ‘standvastig blijven’ (Mt 10:22; Ro 12:12; Heb 10:32; Jak 5:11).
je leven redden: Of ‘je ziel verwerven’. De betekenis van het Griekse psuche, traditioneel weergegeven met ‘ziel’, wordt bepaald door de context. (Zie Woordenlijst.) Vaak slaat het op het huidige of toekomstige leven van een persoon. In deze context kan het ook worden weergegeven met ‘je toekomstige leven’ of ‘je echte leven’.
de stad: Lett.: ‘haar’, dat wil zeggen Jeruzalem. In deze context is de naam Jeruzalem in het Grieks vrouwelijk, hoewel die in sommige andere contexten onzijdig is.
Judea: Dat wil zeggen de Romeinse provincie Judea.
naar de bergen: Volgens de geschiedschrijver Eusebius uit de vierde eeuw staken de christenen in Judea en Jeruzalem de Jordaan over en vluchtten ze naar Pella, een stad in het bergachtige gebied van de Dekapolis. (Zie App. B10.)
de stad: Lett.: ‘haar’, dat wil zeggen Jeruzalem. (Zie aantekening bij Lu 21:20.)
dagen waarin het oordeel wordt voltrokken: Of ‘dagen van wraak’, dat wil zeggen Gods wraak en oordeel. Bij een eerdere gelegenheid, in de synagoge van Nazareth, citeerde Jezus een deel van Jesaja’s profetie (Jes 61:1, 2) en paste hij dat op zichzelf toe, maar het verslag zegt niet dat hij het deel citeerde over ‘de dag van wraak van onze God’ (Lu 4:16-21). Maar bij deze gelegenheid kondigde Jezus wel ‘dagen van wraak’ aan en voorspelde hij dat Jeruzalem zou worden omsingeld door legertroepen. Gods wraak hoorde bij wat geschreven staat in de Hebreeuwse Geschriften. Hetzelfde Griekse woord dat hier met ‘het oordeel voltrekken’ of ‘wraak’ wordt weergegeven, komt in de Septuaginta voor in De 32:35, Jer 46:10 (26:10, LXX) en Ho 9:7. In die teksten worden de overeenkomende Hebreeuwse woorden weergegeven met ‘wraak’ of ‘afrekening’.
vastgestelde tijd van de heidenen: Of ‘tijd van de volken’. Het Griekse woord kairos (waarvan het meervoud hier vertaald is met ‘vastgestelde tijd’) kan duiden op een tijdstip, een vastgestelde periode of een tijd met bepaalde kenmerkende verschijnselen (Mt 13:30; 21:34; Mr 11:13). Het wordt gebruikt voor ‘de vastgestelde tijd’ waarop Jezus’ bediening zou beginnen (Mr 1:15) en de ‘vastgestelde tijd’ van zijn dood (Mt 26:18, vtn.). Het woord kairos wordt ook gebruikt voor toekomstige tijden of tijdperken in Gods regeling of tijdschema, vooral in verband met Christus’ aanwezigheid en zijn Koninkrijk (Han 1:7; 3:19; 1Th 5:1). Gezien de manier waarop kairos in de Bijbel wordt gebruikt, duidt de uitdrukking ‘vastgestelde tijd van de heidenen’ kennelijk niet op een vage of onbepaalde tijd, maar op een vastgestelde tijd met een begin en een eind. De term ‘heidenen’ of ‘volken’ is een weergave van het meervoud van het Griekse ethnos, dat door de Bijbelschrijvers vaak specifiek gebruikt werd voor de niet-Joodse volken.
de bewoonde aarde: Het Griekse woord voor ‘bewoonde aarde’ (oikoumene) slaat op de aarde als woonplaats van de mensheid (Lu 4:5; Han 17:31; Ro 10:18; Opb 12:9; 16:14).
Mensenzoon: Zie aantekening bij Mt 8:20.
in een wolk: Zie aantekening bij Mt 24:30.
zien: Zie aantekening bij Mt 24:30.
illustratie: Of ‘gelijkenis’, ‘parabel’, ‘les’. (Zie aantekening bij Mt 13:3.)
Hemel en aarde zullen verdwijnen: Zie aantekening bij Mt 24:35.
mijn woorden zullen nooit verdwijnen: Zie aantekening bij Mt 24:35.
staan: In de Bijbel wordt dit woord in de oorspronkelijke talen soms gebruikt om aan te geven dat een persoon of groep een bevoorrechte of goedgekeurde positie heeft bij iemand met gezag (Ps 1:5; 5:5; Sp 22:29; Lu 1:19). Zo wordt in Opb 7:9, 15 gezegd dat een grote menigte ‘voor de troon en voor het Lam staat’, wat erop duidt dat ze worden goedgekeurd en erkend door God en Jezus.
daar te overnachten: De laatste vier dagen van zijn leven op aarde was Jezus overdag actief in Jeruzalem. ’s Avonds verlieten hij en zijn discipelen de stad om te overnachten in het dorp Bethanië op de oostelijke helling van de Olijfberg, ongetwijfeld in het huis van Martha, Maria en Lazarus (Mt 21:17; Mr 11:11).
Media
Volgens rabbijnse bronnen stonden er in de tempel die door Herodes gebouwd was 13 geldkisten, sjofarkisten genoemd. Het Hebreeuwse woord sjofar betekent ‘ramshoorn’, wat erop duidt dat de kist in elk geval deels de vorm van een hoorn, trompet of bazuin gehad kan hebben. Toen Jezus mensen veroordeelde die hun giften aan de armen rondbazuinden, hebben zijn toehoorders misschien gedacht aan het geluid dat de munten maakten als ze in deze trompet- of bazuinvormige geldkisten werden gedaan (Mt 6:2). De twee muntjes die de weduwe gaf hebben misschien niet veel geluid gemaakt toen ze die erin deed, maar Jezus liet uitkomen dat de weduwe en haar bijdrage voor Jehovah waardevol waren.
Deze stenen zijn gevonden op het zuidelijke deel van de Westmuur en men denkt dat ze deel hebben uitgemaakt van de gebouwen op de Tempelberg in de eerste eeuw. Ze liggen daar nog als een sombere herinnering aan de verwoesting van Jeruzalem en de tempel door de Romeinen.
Op de linkerfoto is de triomfboog te zien op het Forum Romanum. De boog werd gebouwd ter herdenking van de overwinning door de Romeinse generaal Titus op Jeruzalem en Judea in het jaar 70. In juni 71 vierden Titus en zijn vader, keizer Vespasianus, deze overwinning in de hoofdstad van het Romeinse Rijk. In 79 werd Vespasianus door Titus opgevolgd als keizer. Twee jaar later stierf Titus onverwachts, en kort daarna werd deze boog ter ere van hem gebouwd. Titus’ triomftocht wordt in reliëf afgebeeld op beide kanten van de doorgang van de boog. De reliëfs waren oorspronkelijk beschilderd met levendige kleuren. Op de ene kant (1) zijn Romeinse soldaten te zien die als buit heilige voorwerpen uit de tempel in Jeruzalem dragen. Duidelijk zichtbaar zijn de zevenarmige kandelaar of lampenstandaard en de tafel voor het toonbrood met daarop de heilige trompetten. Op het reliëf aan de andere kant (2) is Titus te zien als overwinnaar in een wagen die wordt getrokken door vier paarden. Deze reliëfs zijn een duidelijk voorbeeld van de illustraties die Paulus in twee van zijn brieven gebruikte (2Kor 2:14; Kol 2:15). Degenen aan wie Paulus de brieven schreef, zullen ongetwijfeld bekend zijn geweest met de Romeinse triomftochten. In die tijd werden zulke openbare plechtigheden gehouden in opdracht van de Romeinse keizer of zijn familie. De Boog van Titus bevestigt de vervulling van Jezus’ profetie dat de stad Jeruzalem zou worden ingenomen en dat de inwoners gevangengenomen zouden worden (Lu 21:24).
In zijn grote profetie over Jeruzalem en de tempel voorspelde Jezus dat de inwoners van Judea ‘als gevangenen naar alle volken zouden worden weggevoerd’ (Lu 21:21, 24). De munt op de afbeelding is een treffend bewijs van de vervulling van Jezus’ woorden. De munten ter herdenking van de overwinning op Judea werden voor het eerst in 71 geslagen. Op de ene kant van de munt wordt Titus afgebeeld, de zoon van keizer Vespasianus. Titus voltooide de verovering van Judea waaraan Vespasianus was begonnen. Op de andere kant is een palmboom te zien met links ervan een gevangengenomen Jood met de handen op de rug gebonden en rechts een zittende Jodin die treurt. Het opschrift luidt ‘IVDAEA CAPTA’, oftewel ‘Judea veroverd’.
Jezus voorspelde dat de inwoners van Jeruzalem en Judea zouden ‘omkomen door het zwaard’ (Lu 21:24). Het 2000 jaar oude zwaard op de foto is waarschijnlijk van een infanterist van een Romeins garnizoen geweest dat in het jaar 66 in Jeruzalem was gestationeerd toen de opstand tegen de Romeinen uitbrak. Het zwaard is zo’n 60 cm lang en de restanten van de leren schede zitten er nog steeds aan vast. Dit zwaard is recent gevonden (gemeld in 2011) toen archeologen een afvoerkanaal blootlegden tussen de Stad van David en het archeologiepark bij de Westmuur in Jeruzalem. In dit kanaal hebben inwoners van Jeruzalem zich kennelijk verborgen in de turbulente tijd vóór de verwoesting van de stad in het jaar 70.