Volgens Lukas 4:1-44

4  Vervuld met heilige geest ging Jezus bij de Jordaan weg, en geleid door de geest trok hij rond in de woestijn,+ 2  40 dagen lang. Daar werd hij door de Duivel op de proef gesteld.+ Al die dagen at hij niets, en toen ze voorbij waren, had hij honger. 3  Daarop zei de Duivel tegen hem: ‘Als je een zoon van God bent, zeg dan tegen deze steen dat hij een brood moet worden.’ 4  Maar Jezus antwoordde: ‘Er staat geschreven: “De mens moet niet alleen van brood leven.”’+ 5  Daarop nam de Duivel hem mee naar een hooggelegen plaats en liet hem in een ogenblik alle koninkrijken van de bewoonde aarde zien.+ 6  Toen zei de Duivel tegen hem: ‘Ik zal je de macht geven over al deze koninkrijken met hun pracht en praal, want die is mij in handen gegeven+ en ik geef die aan wie ik maar wil.+ 7  Als je me aanbidt, is het allemaal van jou.’ 8  Daarop zei Jezus tegen hem: ‘Er staat geschreven: “Jehovah, je God, moet je aanbidden en alleen voor hem moet je heilige dienst doen.”’*+ 9  Vervolgens nam hij hem mee naar Jeruzalem en plaatste hem op het hoogste punt van de tempel. Hij zei tegen hem: ‘Als je een zoon van God bent, spring dan naar beneden,+ 10  want er staat geschreven: “Hij zal voor jou zijn engelen bevel geven je te beschermen” 11  en: “Ze zullen je op hun handen dragen, zodat je je voet niet aan een steen zult stoten.”’+ 12  Jezus antwoordde: ‘Er is gezegd: “Je mag Jehovah, je God, niet op de proef stellen.”’+ 13  Nadat de Duivel hem aan al die beproevingen had onderworpen, ging hij bij hem weg tot er weer een geschikt moment zou komen.+ 14  In de kracht van de geest* ging Jezus terug naar Galilea.+ En overal in de omgeving werd goed over hem gesproken. 15  Hij ging in hun synagogen onderwijzen en iedereen was vol lof over hem. 16  Toen ging hij naar Na̱zareth,+ waar hij was opgegroeid, en volgens zijn gewoonte ging hij op de sabbat naar de synagoge.+ Hij stond op om voor te lezen, 17  en de boekrol van de profeet Jesaja werd hem overhandigd. Hij opende de boekrol en zocht de plaats op waar stond: 18  ‘Jehovah’s geest rust op mij, want hij heeft mij gezalfd om aan arme mensen goed nieuws te vertellen. Hij heeft mij gestuurd om aan de gevangenen bekend te maken dat ze vrijgelaten zullen worden en aan de blinden dat ze weer zullen zien, om de onderdrukten vrijheid te geven,+ 19  om Jehovah’s jaar van aanvaarding te prediken.’+ 20  Daarna rolde hij de boekrol op, gaf die aan de dienaar terug en ging zitten. Alle ogen in de synagoge waren op hem gericht. 21  Toen zei hij tegen ze: ‘Vandaag is het Schriftgedeelte in vervulling gegaan+ dat jullie net hebben gehoord*.’ 22  Alle aanwezigen spraken goedkeurend* over hem en stonden verbaasd over de aangename woorden die uit zijn mond kwamen.+ Ze zeiden: ‘Dat is toch een zoon van Jozef?’+ 23  Maar hij zei tegen ze: ‘Jullie passen nu vast het spreekwoord op me toe “Dokter, genees jezelf” en zeggen: “We hebben gehoord wat u in Kape̱rnaüm+ hebt gedaan. Doe die dingen ook in uw eigen plaats.”’ 24  Toen zei hij: ‘Ik verzeker jullie dat geen enkele profeet in zijn eigen plaats wordt erkend.+ 25  Ik zeg jullie de waarheid: In de tijd van Eli̱a, toen de hemel drieënhalf jaar lang gesloten bleef zodat er een grote hongersnood in het hele land kwam,+ waren er veel weduwen in Israël. 26  Toch werd Eli̱a niet naar een van die vrouwen gestuurd, maar naar een weduwe in Sa̱rfath, in het gebied van Sidon.+ 27  En in de tijd van de profeet Elisa waren er veel melaatsen in Israël. Toch werd niemand van hen genezen, maar de Syriër Naä̱man wel.’+ 28  Toen de aanwezigen in de synagoge dat hoorden, werden ze woedend.+ 29  Ze stonden op en joegen hem de stad uit, naar de rand van de berg* waarop de stad was gebouwd. Daar wilden ze hem in de afgrond gooien. 30  Maar hij ging midden tussen hen door en vertrok.+ 31  Hij daalde af naar Kape̱rnaüm, een stad in Galilea, waar hij het volk op de sabbat onderwees.+ 32  Ze waren diep onder de indruk van zijn manier van onderwijzen,+ want hij sprak met gezag. 33  In de synagoge was een man die bezeten was door een geest, een onreine demon. Hij schreeuwde:+ 34  ‘Ach! Wat hebben we met jou te maken, Jezus de Nazarener?+ Ben je gekomen om ons te vernietigen? Ik weet precies wie je bent: de Heilige van God.’+ 35  Jezus sprak de geest bestraffend toe en zei: ‘Zwijg en ga uit hem weg.’ De demon gooide de man op de grond, midden tussen de mensen. Daarna verliet hij hem zonder hem iets aan te doen. 36  Iedereen stond verbaasd en ze zeiden tegen elkaar: ‘Wat zijn dat voor woorden? Want met gezag geeft hij de onreine geesten een krachtig bevel en ze gaan weg!’ 37  Het nieuws over hem verspreidde zich dan ook in de hele streek.+ 38  Nadat hij de synagoge had verlaten, ging hij het huis van Simon binnen. Simons schoonmoeder had hoge koorts en ze vroegen Jezus of hij haar wilde helpen.+ 39  Hij boog zich over haar heen en sprak de koorts bestraffend toe, waarop de koorts verdween. Ze stond meteen op en ging hen bedienen. 40  Toen de zon onderging, brachten de mensen hun zieken, die aan allerlei kwalen leden, naar hem toe. Hij genas de zieken door zijn handen op elk van hen te leggen.+ 41  Ook gingen uit veel mensen demonen weg, die schreeuwden: ‘Jij bent de Zoon van God.’+ Maar hij bestrafte ze en stond hun niet toe iets te zeggen,+ omdat ze wisten dat hij de Christus was.+ 42  Bij het aanbreken van de dag vertrok hij naar een afgelegen plek.+ De menigte ging naar hem op zoek en toen ze hem gevonden hadden, probeerden ze te voorkomen dat hij bij hen weg zou gaan. 43  Maar hij zei tegen hen: ‘Ik moet ook in andere steden het goede nieuws van Gods Koninkrijk bekendmaken, want daarvoor ben ik gestuurd.’+ 44  Hij ging daarom in de synagogen van Judea prediken.

Voetnoten

Of ‘en alleen hem moet je dienen’.
Of ‘vervuld met de kracht van de geest’.
Lett.: ‘het Schriftgedeelte in jullie oren’.
Of ‘gaven een gunstig getuigenis’.
Of ‘heuvel’.

Aantekeningen

geleid door de geest: Het Griekse pneuma verwijst hier naar Gods geest, die als een aandrijvende kracht kan werken en iemand ertoe kan aanzetten dingen te doen in overeenstemming met Gods wil (Mr 1:12; zie Woordenlijst).

De mens moet niet alleen van brood leven: Lukas vermeldt hier Jezus’ citaat uit de Hebreeuwse Geschriften maar citeert een korter gedeelte van De 8:3 dan Mattheüs. Sommige oude Griekse manuscripten en vertalingen geven het volledige citaat weer en voegen ‘maar van elk woord van God’ toe, waarmee Lukas’ verslag meer overeen zou komen met het parallelverslag in Mt 4:4. De kortere versie wordt echter ondersteund door de oudste manuscripten. Toch is het interessant dat meerdere vertalingen van de Griekse Geschriften in het Hebreeuws (in App. C J7, 8, 10, 14, 15, 17 genoemd) de langere versie hebben met het Tetragrammaton erin. Die kan worden weergegeven als ‘maar van alles wat uit Jehovah’s mond uitgaat’.

Daarop nam de Duivel hem mee naar een hooggelegen plaats: Het parallelverslag in Mt 4:8 voegt het detail toe dat de Duivel Jezus meenam naar ‘een heel hoge berg’. Lukas vermeldt de beproevingen in een andere volgorde dan Mattheüs, maar kennelijk is het verslag van Mattheüs chronologisch (Mt 4:1-11). Het lijkt logisch dat Satan het eerst probeerde met de twee subtiele beproevingen — die allebei beginnen met de woorden ‘als je een zoon van God bent’ — en daarna met de openlijke beproeving om het eerste van de tien geboden te overtreden (Ex. 20:2, 3). Het lijkt ook logisch dat Jezus’ woorden ‘Ga weg, Satan!’ volgden op de derde en laatste beproeving (Matth. 4:10). En hoewel het geen doorslaggevend bewijs is, hebben geleerden ook opgemerkt dat in Mt 4:5 de tweede beproeving wordt geïntroduceerd met het Griekse tote, een woord dat misschien iets specifieker duidt op een chronologische volgorde dan het Griekse woord dat hier in Lu 4:5 wordt gebruikt. Het is waar dat Lukas zijn verslag ‘in logische volgorde’ opschreef, maar dat was niet altijd een strikt chronologische volgorde. (Zie aantekening bij Lu 1:3.)

liet hem (...) zien: Zie aantekening bij Mt 4:8.

koninkrijken: Zie aantekening bij Mt 4:8.

aanbidt: Zie aantekening bij Mt 4:9.

Jehovah: In dit citaat uit De 6:13 komt Gods naam (weergegeven met vier Hebreeuwse medeklinkers, getranslitereerd als JHWH) voor in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. (Zie App. C.)

het hoogste punt van de tempel: Zie aantekening bij Mt 4:5.

Jehovah: In dit citaat uit De 6:16 komt Gods naam (weergegeven met vier Hebreeuwse medeklinkers, getranslitereerd als JHWH) voor in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. (Zie App. C.)

synagogen: Zie Woordenlijst.

volgens zijn gewoonte (...) op de sabbat: Er zijn geen aanwijzingen dat de Joden vóór de Babylonische ballingschap op de sabbat samenkwamen in synagogen. Waarschijnlijk is die gewoonte ontstaan in de tijd van Ezra en Nehemia. Ook Jezus volgde deze goede geestelijke gewoonte. Van kleins af aan was hij gewend om met zijn familie naar de synagoge in Nazareth te gaan. Na verloop van tijd werd er in de christelijke gemeente een vergelijkbare gewoonte ingesteld om voor aanbidding samen te komen.

stond op om voor te lezen: Geleerden zeggen dat dit de oudst bekende beschrijving is van een dienst in een synagoge. Volgens de Joodse traditie begon de dienst meestal met persoonlijke gebeden terwijl de gemeenteleden het gebouw binnenkwamen, waarna de woorden uit De 6:4-9 en 11:13-21 werden opgezegd. Dan volgden gebeden in het openbaar, waarna er volgens schema hardop een stuk uit de Pentateuch werd voorgelezen. Han 15:21 zegt dat in de eerste eeuw ‘elke sabbat’ zo’n gedeelte werd gelezen. Tijdens het volgende deel van de dienst, waarover dit vers blijkbaar gaat, werd een gedeelte uit de profeten voorgelezen en een les daaruit getrokken. Het was de gewoonte dat de lezer ging staan, en misschien heeft hij wat vrijheid gehad bij het kiezen van het profetische gedeelte. (Zie aantekening bij Han 13:15.)

de boekrol van de profeet Jesaja: De Dode Zeerol van Jesaja bestaat uit 17 stroken perkament die samen een rol vormen van 7,3 m lang met 54 kolommen. De boekrol die in de synagoge in Nazareth werd gebruikt, heeft misschien een vergelijkbare lengte gehad. In de eerste eeuw waren er nog geen hoofdstukken en versnummers, dus Jezus heeft zonder die indeling het gedeelte moeten zoeken dat hij wilde voorlezen. Maar het feit dat hij de plaats waar het profetische gedeelte stond opzocht en vond, laat zien dat hij Gods Woord heel goed kende.

Jehovah’s: In dit citaat uit Jes 61:1 komt Gods naam (weergegeven met vier Hebreeuwse medeklinkers, getranslitereerd als JHWH) voor in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. (Zie App. C.)

hij heeft mij gezalfd: Lukas citeert hier Jesaja’s profetie uit de Septuaginta, waar ‘hij heeft mij gezalfd’ staat. Maar Jezus zal de Hebreeuwse tekst van Jesaja’s profetie (61:1, 2) hebben voorgelezen, waar het werkwoord voor zalven wordt gebruikt in combinatie met Gods naam (weergegeven met vier Hebreeuwse medeklinkers, getranslitereerd als JHWH). Meerdere vertalingen van de Griekse Geschriften in het Hebreeuws (in App. C J7, 8, 10, 14, 15 genoemd) gebruiken hier Gods naam en geven dit weer als ‘Jehovah heeft mij gezalfd’.

om aan de gevangenen bekend te maken dat ze vrijgelaten zullen worden: Jezus citeert hier de profetie van Jesaja, die door sommige Joden misschien letterlijk opgevat is (Jes 61:1). Maar Jezus’ bediening was vooral gericht op bevrijding uit geestelijke gevangenschap. Jezus kondigde dus een geestelijke vrijlating aan. Deze profetie en Jezus’ toepassing ervan op zijn bediening zijn kennelijk een verwijzing naar het jubeljaar, dat elk 50ste jaar gevierd moest worden. In het jubeljaar moest er in het hele land vrijheid worden uitgeroepen (Le 25:8-12).

Jehovah’s: In dit citaat uit Jes 61:2 komt Gods naam (weergegeven met vier Hebreeuwse medeklinkers, getranslitereerd als JHWH) voor in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. (Zie App. C.)

Jehovah’s jaar van aanvaarding: Of ‘het jaar van Jehovah’s gunst’. Jezus citeert hier uit Jes 61:1, 2. Lukas gebruikt in zijn Griekse tekst ‘jaar van aanvaarding’ en volgt daarmee de weergave in de Septuaginta van de Hebreeuwse uitdrukking ‘jaar van (...) goede wil [of ‘gunst’, vtn.]’. Jezus past dit vers op zichzelf toe en geeft daarmee aan dat zijn bediening van redding het begin markeerde van dit ‘jaar’ dat voor Jehovah ‘aanvaardbaar’ was om zijn goede wil te tonen en mensen te aanvaarden. Jezus las Jesaja’s volgende woorden over Gods relatief korte ‘dag van wraak’ niet voor, blijkbaar om de aandacht te vestigen op het langere ‘jaar van aanvaarding’, waarin God gunst zou tonen aan personen die zich tot hem zouden wenden voor redding (Lu 19:9, 10; Jo 12:47).

en ging zitten: Op deze manier gaf Jezus aan dat hij iets ging zeggen. In de synagoge was het gebruikelijk dat degene die had voorgelezen niet terugging naar zijn plek maar ergens ging zitten om onderwijs te geven waar ‘alle ogen in de synagoge’ hem konden zien. (Vergelijk de aantekening bij Mt 5:1.)

spreekwoord: Of ‘spreuk’, ‘parabel’, ‘illustratie’. Het Griekse parabole betekent letterlijk ‘naast elkaar (samen) plaatsen’ en wordt gebruikt voor beeldspraak zoals parabels, gelijkenissen en spreuken. (Zie aantekening bij Mt 13:3.)

uw eigen plaats: Lett.: ‘uw vaderstad’, dat wil zeggen Nazareth, waar Jezus was opgegroeid. In deze context duidt het Griekse woord dat met ‘eigen plaats’ is weergegeven (patris) blijkbaar op een relatief klein gebied: de plaats waar Jezus’ familie vandaan kwam. Maar het woord kan ook voor een groter geografisch gebied worden gebruikt, zoals iemands geboorteland. In de context van Jo 4:43, 44 slaat dit Griekse woord blijkbaar op heel Galilea, dus daar is het weergegeven met ‘eigen land’.

drieënhalf jaar lang: Volgens 1Kon 18:1 kondigde Elia het eind van de droogte aan ‘in het derde jaar’. Sommigen zeggen daarom dat Jezus het verslag in 1 Koningen tegenspreekt. Maar het verslag in de Hebreeuwse Geschriften zegt niet dat de droogte minder dan drie jaar duurde. De uitdrukking ‘in het derde jaar’ slaat kennelijk op de periode die begon toen Elia de droogte bij Achab aankondigde (1Kon 17:1). Die aankondiging werd waarschijnlijk gedaan toen het droge seizoen al begonnen was. Het droge seizoen duurt meestal een halfjaar maar kan langer geduurd hebben dan normaal. En de droogte hield niet meteen op toen Elia ‘in het derde jaar’ weer voor Achab verscheen, maar pas na de vuurproef die daarna op de berg Karmel plaatsvond (1Kon 18:18-45). Jezus’ woorden die hier staan opgetekend en de vergelijkbare uitspraak van zijn halfbroer in Jak 5:17 zijn dus in harmonie met de tijdsaanduiding in 1Kon 18:1.

Sarfath: Deze Fenicische stad lag aan de Middellandse Zeekust tussen de steden Sidon en Tyrus, oftewel in niet-Israëlitisch gebied. De Griekse naam van de stad was Sarepta. De Hebreeuwse naam komt voor in 1Kon 17:9, 10 en Ob 20. De naam is nog te herkennen in die van Sarafand in het huidige Libanon, ongeveer 13 km ten ZZW van Sidon, hoewel de stad uit de oudheid misschien iets verderop aan de Middellandse Zeekust lag. (Zie App. B10.)

genezen: Of ‘rein gemaakt’, hier gebruikt voor Naämans genezing van melaatsheid (2Kon 5:3-10, 14). Volgens de wet van Mozes was iemand met deze ziekte ceremonieel onrein (Le 13:1-59). Daarom wordt het Griekse woord voor reinigen vaak gebruikt in verband met de genezing van melaatsen (Mt 8:3; 10:8; Mr 1:40, 41; zie Woordenlijst).

wilden ze hem in de afgrond gooien: Volgens een Joodse traditie die later in de Talmoed is opgenomen werd een veroordeelde soms van een rots afgegooid en daarna gestenigd zodat ze zeker wisten dat hij dood was. Of de menigte in Nazareth dit nu in gedachten had of niet, ze waren in ieder geval van plan Jezus te doden.

Kapernaüm: Van een Hebreeuwse naam die ‘dorp van Nahum’ of ‘dorp van troost’ betekent (Na 1:1, vtn.). Kapernaüm speelde een grote rol in Jezus’ bediening op aarde. De stad lag aan de NW-kust van het Meer van Galilea en werd in Mt 9:1 ‘zijn eigen stad’ genoemd. Kapernaüm lag ruim 200 m beneden zeeniveau en Nazareth zo’n 360 m boven zeeniveau, dus het verslag zegt terecht dat Jezus afdaalde naar Kapernaüm.

door een geest, een onreine demon: Of ‘door een onreine demonengeest’. (Zie Woordenlijst ‘Geest’.)

Wat hebben we met jou te maken: Zie aantekening bij Mt 8:29.

Simons schoonmoeder: Dat wil zeggen de schoonmoeder van Petrus, ook wel Cefas genoemd (Jo 1:42). Deze uitspraak komt overeen met 1Kor 9:5, waar Paulus zegt dat Cefas getrouwd is. Petrus’ schoonmoeder woonde kennelijk bij hem en zijn broer Andreas in (Mr 1:29-31; zie aantekening bij Mt 10:2 voor meer informatie over de verschillende namen van de apostel).

had hoge koorts: Mattheüs en Markus zeggen dat Petrus’ schoonmoeder ‘met koorts op bed lag’ (Mt 8:14; Mr 1:30). Alleen Lukas vermeldt hoe ernstig haar ziekte was, blijkbaar omdat hij arts was, en zegt dat ze ‘hoge koorts’ had. (Zie Inleiding tot Lukas.)

het goede nieuws (...) bekendmaken: Het Griekse werkwoord euaggelizomai (goed nieuws bekendmaken) komt in de Griekse Geschriften 54 keer voor. Het woord komt vaak voor in de geschriften van Lukas (Lu 1:19; 2:10; 3:18; 4:18; 8:1; 9:6; 20:1; Han 5:42; 8:4; 10:36; 11:20; 13:32; 14:15, 21; 15:35; 16:10; 17:18). Er zit verschil tussen het woord kerusso (prediken, verkondigen) (Mt 3:1; 4:17; 24:14; Lu 4:18, 19; 8:1, 39; 9:2; 24:47; Han 8:5; 28:31; Opb 5:2) en euaggelizomai (goed nieuws bekendmaken). Het eerste woord beklemtoont de methode van aankondigen: een officiële verklaring in het openbaar. Het tweede woord legt de nadruk op de inhoud, op het verkondigen of brengen van ‘het goede nieuws’. Het verwante zelfstandig naamwoord euaggelion (goed nieuws) komt in de Griekse Geschriften 76 keer voor. (Zie aantekeningen bij Mt 4:23; 24:14 en Woordenlijst ‘Goede nieuws’.)

Gods Koninkrijk: Overal in de Griekse Geschriften houdt het goede nieuws nauw verband met Gods Koninkrijk, het thema van Jezus’ prediking en onderwijs. De uitdrukking ‘Gods Koninkrijk’ (of ‘het Koninkrijk van God’) komt 32 keer voor in Lukas’ evangelie, 14 keer in Markus’ evangelie en 4 keer in Mattheüs’ evangelie. Maar Mattheüs gebruikt de synonieme uitdrukking ‘het Koninkrijk van de hemel’ zo’n 30 keer. (Zie aantekeningen bij Mt 3:2; 24:14 en Mr 1:15.)

Media

De woestijn
De woestijn

De woorden die in de Bijbel met ‘woestijn’ worden vertaald (Hebr. midhbar en Grieks eremos), duiden over het algemeen op dunbevolkt, ongecultiveerd land, vaak steppegebieden met struiken en gras en zelfs weidegrond. Deze woorden kunnen ook duiden op waterloze gebieden die echt woestijnen genoemd kunnen worden. In de evangeliën wordt met ‘woestijn’ meestal de woestijn van Judea bedoeld. Hier leefde en predikte Johannes en werd Jezus door de Duivel op de proef gesteld (Mr 1:12).

Woestijn van Judea, ten westen van de Jordaan
Woestijn van Judea, ten westen van de Jordaan

In deze dorre streek begon Johannes de Doper zijn bediening en werd Jezus door de Duivel op de proef gesteld.

Hoogste punt van de tempel
Hoogste punt van de tempel

Het kan zijn dat Satan Jezus letterlijk ‘op het hoogste punt’ of ‘de kantelen’ van de tempel heeft geplaatst en tegen hem heeft gezegd dat hij naar beneden moest springen, maar het is niet bekend waar Jezus precies zou hebben gestaan. Het Griekse woord voor tempel kan op het hele tempelcomplex slaan, dus Jezus heeft misschien op de zuidoostelijke hoek (1) van het tempelterrein gestaan. Maar hij kan ook op een andere hoek van het tempelcomplex hebben gestaan. Op elk van die plekken zou een val zeker tot zijn dood hebben geleid tenzij Jehovah zou hebben ingegrepen.

De grote Jesajarol
De grote Jesajarol

Op de afbeelding is een gedeelte te zien van de zogenoemde grote Jesajarol (1QIsa), één van de Dode Zeerollen. Het wordt gedateerd tussen 125 en 100 v.Chr. De rol is in 1947 gevonden in een grot in Qumran, bij de Dode Zee. Het uitgelichte fragment is Jesaja 61:1, 2, het gedeelte dat Jezus in de synagoge in Nazareth voorlas. De vellen waaruit de rol bestaat, zijn met linnen garen aan elkaar genaaid. De rol bestond uit 17 stroken perkament die gemiddeld 26,4 cm hoog en tussen de 25,2 en 62,8 cm breed zijn. In de huidige staat is de rol 7,3 m lang. Waarschijnlijk heeft Jezus een boekrol zoals deze geopend en daar ‘de plaats opgezocht’ waar de profetische woorden over de Messias stonden (Lu 4:17). De drie plaatsen waar in de passage het Tetragrammaton staat, zijn omcirkeld.

Synagoge in Kapernaüm
Synagoge in Kapernaüm

De witte kalkstenen muren op deze foto maken deel uit van een synagoge die ergens tussen eind tweede eeuw en begin vijfde eeuw gebouwd is. Delen van de zwarte basaltmuur onder het kalksteen zijn volgens sommigen restanten van een synagoge uit de eerste eeuw. Als dat zo is, is het misschien een van de locaties waar Jezus heeft onderwezen en waar hij de door demonen bezeten man heeft genezen die in Mr 1:23-27 en Lu 4:33-36 wordt vermeld.