Volgens Lukas 7:1-50
Voetnoten
Aantekeningen
Kapernaüm: Zie aantekening bij Mt 4:13.
legerofficier: Of ‘centurio’. Een centurio was iemand die in het Romeinse leger het bevel had over zo’n 100 soldaten.
stuurde oudsten van de Joden: Volgens het parallelverslag in Mt 8:5 ‘kwam er een legerofficier naar hem [Jezus] toe’. De Joodse oudsten traden blijkbaar op als bemiddelaar voor de legerofficier. Lukas is de enige die dat detail vermeldt.
Kort daarna: Hoewel in sommige oude manuscripten ‘de volgende dag’ staat, wordt deze weergave beter door de manuscripten ondersteund.
Naïn: Een Galilese stad zo’n 35 km ten ZW van de stad Kapernaüm, waar Jezus kennelijk vandaan kwam (Lu 7:1-10). In de Griekse Geschriften wordt Naïn alleen hier vermeld. De stad wordt in verband gebracht met het huidige dorp Nein aan de NW-kant van de heuvel Moré, zo’n 10 km ten ZZO van Nazareth. Tegenwoordig is het dorp vrij klein, maar de ruïnes in het gebied vormen een aanwijzing dat het vroeger groter was. Naïn ligt in een prachtige omgeving en kijkt uit over de Vlakte van Jizreël. Hier wekte Jezus voor het eerst iemand uit de dood op — de andere twee opgetekende gevallen waren in Kapernaüm en Bethanië (Lu 8:49-56; Jo 11:1-44). Zo’n 900 jaar eerder had de profeet Elisa in de nabijgelegen plaats Sunem de zoon van een Sunamitische vrouw opgewekt (2Kon 4:8-37).
de stadspoort: Het Griekse woord polis (stad) wordt drie keer gebruikt in verband met Naïn. Meestal wordt dit woord gebruikt voor een ommuurde stad, maar het is niet zeker dat Naïn een stadsmuur had. Als er geen stadsmuur was, is de ‘stadspoort’ misschien gewoon een opening tussen de huizen geweest waardoor een toegangsweg naar Naïn liep. Maar er zijn archeologen die denken dat Naïn wel een stadsmuur had. In ieder geval zijn Jezus en zijn discipelen de begrafenisstoet misschien tegengekomen bij een ‘poort’ aan de oostkant van Naïn, richting de graven op de heuvelhelling ten ZO van het huidige dorp Nein.
enige: Het Griekse woord monogenes, traditioneel vertaald met ‘eniggeboren’, is wel gedefinieerd als ‘de enige in zijn soort’, ‘de enige echte’, ‘de enige of het enige lid van een klasse of soort’, ‘uniek’. Het wordt gebruikt voor de relatie van een zoon of dochter tot zijn of haar ouders. In deze context wordt het gebruikt voor een enig kind. Hetzelfde Griekse woord wordt gebruikt voor Jaïrus’ enige dochter en het enige kind van een man die door Jezus genezen werd (Lu 8:41, 42; 9:38). De Griekse Septuaginta gebruikt monogenes als het gaat om Jefta’s dochter, over wie wordt gezegd: ‘Ze was zijn enige kind. Hij had verder geen zonen of dochters’ (Re 11:34). In de geschriften van de apostel Johannes wordt monogenes vijf keer gebruikt in verband met Jezus. (Zie aantekeningen bij Jo 1:14 en 3:16 voor de betekenis van de term als die op Jezus wordt toegepast.)
kreeg hij medelijden: Of ‘kreeg hij compassie’. Het Griekse werkwoord splagchnizomai is verwant aan het woord voor ingewanden (splagchna). Het duidt op een diepgevoelde, intense emotie en is een van de krachtigste woorden in het Grieks voor het gevoel van medelijden.
twee van zijn discipelen: Het parallelverslag in Mt 11:2, 3 zegt alleen dat Johannes de Doper ‘zijn discipelen’ stuurde. Lukas vermeldt ook hoeveel het er waren.
melaatsen: Zie aantekening bij Mt 8:2 en Woordenlijst.
doop: Het Griekse woord baptisma betekent ‘onderdompeling’. (Zie aantekeningen bij Mt 3:11 en Mr 1:4.)
at geen brood en dronk geen wijn: Zie aantekening bij Mt 11:18.
belastinginners: Zie aantekening bij Mt 5:46.
blijkt uit de resultaten: Lett.: ‘wordt gerechtvaardigd door al haar kinderen’. De wijsheid wordt hier gepersonifieerd en er wordt van gezegd dat ze kinderen heeft. In het parallelverslag in Mt 11:19 wordt in de oorspronkelijke taal gezegd dat de wijsheid ‘werken’ heeft. De kinderen of werken van wijsheid — oftewel de bewijzen die Johannes de Doper en Jezus laten zien — tonen aan dat de beschuldigingen tegen hen vals zijn. Jezus zegt eigenlijk: ‘Kijk naar de rechtvaardige werken en het gedrag, dan weet je dat de beschuldiging vals is.’
in het huis van de farizeeër: Lukas is de enige van de vier evangelieschrijvers die vermeldt dat Jezus door farizeeën werd uitgenodigd om bij hen te komen eten en daarop inging. Andere voorvallen staan in Lu 11:37 en 14:1.
een vrouw die bekendstond als een zondares: De Bijbel zegt dat alle mensen zondaars zijn (2Kr 6:36; Ro 3:23; 5:12). Het woord zondaar wordt hier dus specifieker gebruikt, kennelijk voor iemand die de reputatie had zonde te beoefenen, misschien een zonde van morele of criminele aard (Lu 19:7, 8). Alleen in Lukas staat dit verslag over de zondige vrouw, misschien een prostituee, die olie over Jezus’ voeten uitgoot. De Griekse uitdrukking die is vertaald met ‘die bekendstond als’ betekent letterlijk ‘die was’, maar in deze context verwijst de uitdrukking waarschijnlijk naar een kenmerkende eigenschap of karaktertrek van een persoon of naar de klasse waarbij iemand hoort.
Twee mannen hadden geld geleend: Lett.: ‘twee schuldenaars’. De verhouding van een schuldenaar tot zijn schuldeiser was voor de Joden in de eerste eeuw een bekend concept, en soms gebruikte Jezus dat voor illustraties (Mt 18:23-35; Lu 16:1-8). Alleen Lukas vermeldt deze illustratie van de twee mannen met een schuld, waarbij de een tien keer zo veel schuld had als de ander. Jezus vertelde deze illustratie vanwege de houding van zijn gastheer, Simon, tegenover de vrouw die binnenkwam en geurige olie over Jezus’ voeten uitgoot (Lu 7:36-40). Jezus vergelijkt zonde met een schuld die te groot is om terug te betalen en laat het principe uitkomen: ‘Iemand die weinig wordt vergeven, toont weinig liefde’ (Lu 7:47; zie aantekeningen bij Mt 6:12; 18:27 en Lu 11:4).
denarii: Een Romeinse zilvermunt van zo’n 3,85 g met op één kant een afbeelding van caesar. Zoals uit Mt 20:2 blijkt, kregen landarbeiders in Jezus’ tijd gewoonlijk een denarius voor een werkdag van 12 uur. (Zie Woordenlijst en App. B14.)
water voor mijn voeten: In de oudheid reisden mensen voornamelijk te voet, zoals in veel delen van de wereld nog steeds gebruikelijk is. Sommigen van het gewone volk liepen op blote voeten, maar velen droegen sandalen die uit weinig meer dan een zool en een paar leren riempjes bestonden. Als iemand een huis binnenging, deed hij zijn sandalen uit. Een belangrijk gebaar van gastvrijheid was dat de heer des huizes of een bediende de voeten van de gasten waste. In ieder geval werd er in water voor dit doel voorzien (Ge 18:4; 24:32; 1Sa 25:41; Lu 7:37, 38).
Jij hebt me geen kus gegeven: In Bijbelse tijd gaven mensen een kus als teken van affectie of respect. Kussen kon inhouden dat iemand de lippen drukte op de mond (Sp 24:26), de wang of (in een uitzonderlijk geval) zelfs de voeten van een ander (Lu 7:37, 38). Kussen was niet alleen gebruikelijk tussen mannen en vrouwen die verwant waren (Ge 29:11; 31:28), maar ook onder mannen die verwant waren (Ge 27:26, 27; 45:15; Ex 18:7; 2Sa 14:33). Het was ook een uiting van genegenheid tussen goede vrienden (1Sa 20:41, 42; 2Sa 19:39).
Media
Toen Jezus het had over mensen die in ‘paleizen’ woonden (Mt 11:8; Lu 7:25), dachten de aanwezigen misschien aan de vele luxe paleizen die Herodes de Grote had laten bouwen. Op de foto zijn de restanten te zien van slechts een deel van het winterpaleis dat hij in Jericho liet bouwen. Het complex omvatte een door zuilen omgeven ontvangsthal van 29 bij 19 m, binnenplaatsen met zuilengangen en daaromheen talloze kamers, en een badhuis met verwarmings- en koelsystemen. Bij het paleis hoorde een tuin die uit meerdere niveaus bestond. Dit paleis is misschien afgebrand tijdens een opstand enkele tientallen jaren voordat Johannes de Doper met zijn bediening begon, en het werd herbouwd door Herodes’ zoon Archelaüs.
In Bijbelse tijden waren fluiten gemaakt van riet en zelfs van bot of ivoor. De fluit was een van de populairste muziekinstrumenten. Er werd op gespeeld bij feestelijke gelegenheden, zoals feestmaaltijden en bruiloften (1Kon 1:40; Jes 5:12; 30:29), een gewoonte die kinderen op de pleinen naspeelden. Er werd ook op de fluit gespeeld bij verdrietige gelegenheden, zoals begrafenissen. Beroepsklagers werden vaak begeleid door fluitspelers die droevige wijsjes speelden. Het stuk fluit op de afbeelding is in Jeruzalem gevonden in een laag puin die dateert uit de tijd dat de tempel door de Romeinen werd verwoest. Het is zo’n 15 cm lang en is waarschijnlijk gemaakt van een stuk bot uit de poot van een koe of een os.
Sommige marktpleinen, zoals die op de afbeelding, lagen aan een straat. Verkopers zetten vaak zo veel koopwaar in de straat dat er geen verkeer meer langs kon. De inwoners konden huishoudelijke spullen, potten en duur glaswerk kopen, en ook verse producten. Omdat er geen koeling was, moesten mensen elke dag naar de markt om boodschappen te doen. Het was de plek waar je nieuwtjes hoorde via handelaars of bezoekers, waar kinderen speelden en waar werklozen wachtten op iemand die hen wilde inhuren. Op het marktplein genas Jezus zieken en predikte Paulus (Han 17:17). In contrast daarmee wilden de trotse schriftgeleerden en farizeeën op deze openbare plaatsen graag opgemerkt en begroet worden.
Dit soort parfumkruikjes werd oorspronkelijk gemaakt van een steensoort die bij Alabastron (Egypte) werd gevonden. De steensoort, een vorm van calciumcarbonaat, kreeg de naam albast. Dit kruikje is in Egypte gevonden en wordt gedateerd tussen 150 v.Chr. en 100 n.Chr. Er werden vergelijkbare kruikjes gemaakt met minder kostbaar materiaal, zoals gips. Die werden ook alabastrons genoemd, omdat ze voor hetzelfde doel werden gebruikt. Maar echte albasten kruikjes werden gebruikt voor kostbare zalven en parfums zoals die waar Jezus bij twee gelegenheden mee werd gezalfd: één keer in het huis van een farizeeër in Galilea en één keer in het huis van Simon de melaatse in Bethanië.