Volgens Markus 14:1-72

14  Het was twee dagen+ voor het Pascha+ en het Feest van het Ongezuurde Brood.+ De overpriesters en de schriftgeleerden zochten naar een manier om hem door middel van een list* gevangen te nemen* en hem te doden.+ 2  Want ze zeiden: ‘Niet op het feest, anders komt het volk misschien in opstand.’ 3  Toen hij in Betha̱nië in het huis van Simon de melaatse een maaltijd gebruikte,* kwam er een vrouw met een albasten kruikje geurige olie, echte en zeer kostbare nardusolie. Ze brak het kruikje open en goot de olie over zijn hoofd.+ 4  Sommigen zeiden verontwaardigd tegen elkaar: ‘Waar was de verspilling van die geurige olie goed voor? 5  Want de olie had voor meer dan 300 denarii+ verkocht kunnen worden, en dat geld had aan de armen gegeven kunnen worden!’ En ze vielen tegen haar uit.* 6  Maar Jezus zei: ‘Laat haar. Waarom maken jullie het haar zo moeilijk? Ze heeft iets goeds voor mij gedaan.+ 7  Arme mensen zullen er altijd zijn,+ en daar kun je iets goeds voor doen wanneer je maar wilt, maar ik zal niet altijd bij jullie zijn.+ 8  Ze heeft gedaan wat ze kon. Ze heeft alvast geurige olie over mijn lichaam uitgegoten als voorbereiding op mijn begrafenis.+ 9  Ik verzeker jullie: overal in de wereld waar het goede nieuws wordt gepredikt,+ zal ook als herinnering aan deze vrouw worden verteld wat ze heeft gedaan.’+ 10  Judas Iska̱riot, één van de twaalf, ging naar de overpriesters om Jezus aan hen te verraden.+ 11  Ze waren opgetogen toen ze dat hoorden en beloofden hem zilverstukken te geven.+ Hij begon dus te zoeken naar een gelegenheid om hem te verraden. 12  Op de eerste dag van het Feest van het Ongezuurde Brood,+ de dag waarop het paschaoffer wordt geslacht,+ zeiden zijn discipelen tegen hem: ‘Waar wil je dat we voorbereidingen gaan treffen zodat je de paschamaaltijd kunt eten?’+ 13  Hij stuurde twee van zijn discipelen eropuit en zei tegen ze: ‘Ga de stad in. Er zal jullie een man tegemoetkomen die een waterkruik draagt. Volg hem,+ 14  en waar hij binnengaat, moeten jullie tegen de eigenaar van het huis zeggen: “De Meester vraagt: ‘Waar is het gastenvertrek waar ik met mijn discipelen de paschamaaltijd kan eten?’” 15  Hij zal jullie dan boven een grote kamer laten zien die ingericht en klaar is. Tref daar de voorbereidingen.’ 16  De discipelen gingen op weg. Ze kwamen in de stad en vonden het precies zoals hij hun had gezegd. En ze maakten alles klaar voor het Pascha. 17  Toen het avond was geworden, kwam hij met de twaalf.+ 18  Nadat ze aan tafel waren gegaan, zei Jezus tijdens de maaltijd: ‘Ik verzeker jullie: één van jullie die met mij eet, zal mij verraden.’+ 19  Ze werden bedroefd en de een na de ander vroeg hem: ‘Ik ben het toch niet?’ 20  Hij zei tegen ze: ‘Het is één van de twaalf, degene die zijn hand met mij in de schaal doopt.+ 21  Want de Mensenzoon zal weggaan,* zoals er over hem staat geschreven. Maar wee degene door wie de Mensenzoon wordt verraden!+ Die man had beter niet geboren kunnen worden.’+ 22  Terwijl ze verder aten, nam hij een brood. Hij sprak een zegen uit, brak het en gaf het aan hen. Hij zei: ‘Neem het, dit betekent mijn lichaam.’+ 23  Toen nam hij een beker. Hij sprak een dankgebed uit en gaf hun de beker, en ze dronken er allemaal uit.+ 24  Hij zei tegen ze: ‘Dit betekent mijn “bloed+ van het verbond”,+ dat voor velen vergoten zal worden.+ 25  Ik verzeker jullie: vanaf nu zal ik niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken tot de dag waarop ik nieuwe wijn zal drinken in Gods Koninkrijk.’+ 26  Uiteindelijk gingen ze na het zingen van lofzangen naar buiten, naar de Olijfberg.+ 27  Jezus zei tegen ze: ‘Jullie zullen allemaal struikelen, want er staat geschreven: “Ik zal de herder slaan,+ en de schapen zullen uiteengejaagd worden.”+ 28  Maar nadat ik uit de dood ben opgewekt, zal ik vóór jullie uit naar Galilea gaan.’+ 29  Daarop zei Petrus: ‘Ook al struikelen alle anderen, ik niet.’+ 30  Jezus zei tegen hem: ‘Ik verzeker je: vandaag, deze nacht nog, voordat een haan twee keer kraait, zul je drie keer zeggen dat je mij niet kent.’*+ 31  Maar Petrus hield vol: ‘Ook al zou ik met je moeten sterven, ik zal nooit zeggen dat ik je niet ken.’ Alle anderen zeiden hetzelfde.+ 32  Toen kwamen ze bij een plek die Gethse̱mané heette, en hij zei tegen zijn discipelen: ‘Ga hier zitten terwijl ik bid.’+ 33  Vervolgens nam hij Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee.+ Hij voelde diepe bezorgdheid en grote ongerustheid opkomen. 34  Hij zei tegen ze: ‘Ik ben dodelijk bedroefd.+ Blijf hier waken.’+ 35  En hij liep een eindje verder en liet zich op de grond vallen. Hij bad of het uur zo mogelijk aan hem voorbij mocht gaan. 36  Toen zei hij: ‘Abba, Vader,+ voor u is alles mogelijk. Neem deze beker van mij weg. Maar niet wat ik wil, maar wat u wilt.’+ 37  Hij ging terug en zag dat ze lagen te slapen. Hij zei tegen Petrus: ‘Simon, slaap je? Had je niet de kracht om één uur met mij te waken?+ 38  Blijf waakzaam en bid voortdurend, zodat jullie niet toegeven aan verleiding.+ De geest is natuurlijk gewillig, maar het vlees is zwak.’+ 39  Toen ging hij weer weg om te bidden, en hij zei daarbij dezelfde dingen.+ 40  Hij ging opnieuw terug en ook nu sliepen ze, want ze konden hun ogen niet openhouden. En ze wisten niet wat ze tegen hem moesten zeggen. 41  De derde keer dat hij terugkwam, zei hij tegen ze: ‘Het is nu toch niet de tijd om te slapen en te rusten? Het is genoeg. Het uur is gekomen!+ De Mensenzoon wordt verraden en aan zondaars overgeleverd. 42  Sta op, laten we gaan. Kijk! Mijn verrader komt eraan.’+ 43  Hij was nog niet uitgesproken of Judas, één van de twaalf, kwam eraan. Hij had een hele menigte met zwaarden en knuppels bij zich, die door de overpriesters, de schriftgeleerden en de oudsten was gestuurd.+ 44  Zijn verrader had een teken met hen afgesproken. Hij had gezegd: ‘Degene die ik kus, die is het. Neem hem gevangen en voer hem onder bewaking* weg.’ 45  Hij ging recht op Jezus af en zei: ‘Rabbi!’ Toen kuste hij hem teder. 46  Ze grepen Jezus en namen hem gevangen. 47  Een van de omstanders trok zijn zwaard, haalde uit naar de slaaf van de hogepriester en sloeg hem zijn oor af.+ 48  Maar Jezus zei tegen ze: ‘Zijn jullie met zwaarden en knuppels gekomen om me gevangen te nemen alsof ik een misdadiger ben?+ 49  Dag in dag uit was ik bij jullie in de tempel aan het onderwijzen,+ en toen hebben jullie me niet opgepakt. Maar dit gebeurt zodat de Schrift in vervulling gaat.’+ 50  Ze lieten hem allemaal in de steek en vluchtten.+ 51  Een jonge man, die alleen een fijn linnen kleed aanhad,* volgde hem op korte afstand, en ze probeerden hem te grijpen. 52  Maar hij liet zijn linnen kleed achter en vluchtte naakt weg. 53  Ze brachten Jezus naar de hogepriester,+ en alle overpriesters, de oudsten en de schriftgeleerden kwamen bij elkaar.+ 54  Maar Petrus volgde hem op een flinke afstand tot aan de binnenplaats van de hogepriester. Hij ging bij de bedienden zitten en warmde zich bij het vuur.+ 55  Ondertussen zochten de overpriesters en het hele Sanhedrin naar getuigenverklaringen tegen Jezus om hem ter dood te kunnen brengen, maar ze vonden er geen.+ 56  Wel legden velen een vals getuigenis tegen hem af,+ maar hun verklaringen kwamen niet overeen. 57  Ook stonden er een paar getuigen op die de volgende valse verklaring tegen hem aflegden: 58  ‘We hebben hem horen zeggen: “Ik zal deze tempel die door mensenhanden is gemaakt, afbreken en in drie dagen een andere bouwen, die niet door mensenhanden is gemaakt.”’+ 59  Maar ook op dit punt kwamen hun verklaringen niet overeen. 60  Toen stond de hogepriester in hun midden op en vroeg Jezus: ‘Geef je geen antwoord? Hoor je niet waar ze je van beschuldigen?’+ 61  Maar hij bleef zwijgen en antwoordde niet.+ De hogepriester ondervroeg hem opnieuw en zei: ‘Ben jij de Christus, de Zoon van de Gezegende?’ 62  Jezus zei: ‘Ik ben het. En jullie zullen de Mensenzoon+ aan de rechterhand+ van macht zien zitten en hem met de wolken van de hemel zien komen.’+ 63  Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en riep uit: ‘Waarvoor hebben we nog getuigen nodig?+ 64  Jullie hebben zijn godslastering gehoord. Wat is jullie vonnis?’* Ze waren allemaal van oordeel dat hij de dood verdiende.+ 65  Sommigen bespuugden hem,+ bedekten zijn gezicht en stompten hem terwijl ze zeiden: ‘Profeteer!’ De gerechtsdienaren sloegen hem in het gezicht en namen hem mee.+ 66  Terwijl Petrus beneden op de binnenplaats was, kwam daar een van de dienstmeisjes van de hogepriester.+ 67  Toen ze Petrus zag, die zich stond te warmen, keek ze hem aan en zei: ‘Jij was ook bij die Jezus de Nazarener.’ 68  Maar hij ontkende het en zei: ‘Ik ken hem niet. Ik weet niet* waar je het over hebt.’ Vervolgens ging hij weg, naar het portaal. 69  Toen het dienstmeisje hem daar zag, begon ze opnieuw en zei tegen de omstanders: ‘Hij hoort ook bij hen.’+ 70  Hij ontkende het weer. Even later zeiden ook de omstanders tegen Petrus: ‘Ja, jij hoort ook bij hen. Trouwens, je bent een Galileeër.’ 71  Maar hij begon te vloeken en te zweren: ‘Ik ken die man niet over wie jullie het hebben.’ 72  Onmiddellijk kraaide een haan voor de tweede keer.+ Toen herinnerde Petrus zich dat Jezus tegen hem had gezegd: ‘Voordat een haan twee keer kraait, zul je drie keer zeggen dat je mij niet kent.’+ En hij barstte in tranen uit.

Voetnoten

Of ‘bedrog’.
Of ‘te grijpen’.
Of ‘aan tafel aanlag’.
Of ‘werden heel boos op haar’.
Of ‘heengaan’.
Of ‘zul je mij drie keer verloochenen’.
Of ‘beveiligd’.
Of ‘die een fijn linnen kleed over zijn naakte lichaam droeg’.
Of ‘wat vinden jullie?’, ‘hoe denken jullie erover?’
Of ‘ik weet en begrijp niet’.

Aantekeningen

Het was: Wat in Mr 14:1, 2 wordt beschreven, gebeurde op 12 nisan. Het vers zegt namelijk dat het twee dagen voor het Pascha (op 14 nisan; zie aantekening bij Mt 26:2) en het Feest van het Ongezuurde Brood (15-21 nisan; zie Woordenlijst) plaatsvond. (Zie App. A7, B12, B15 en aantekeningen bij Mr 14:3, 10.)

Toen hij in Bethanië: De gebeurtenissen in Mr 14:3-9 vonden kennelijk plaats na zonsondergang, toen 9 nisan begon. Dat valt op te maken uit het parallelverslag van Johannes, waar wordt gezegd dat Jezus ‘zes dagen voor het Pascha’ in Bethanië aankwam (Jo 12:1). Hij moet zijn aangekomen rond het begin (met zonsondergang) van de sabbat op 8 nisan, de dag vóór de maaltijd in het huis van Simon (Jo 12:2-11; zie App. A7 en B12.)

Simon de melaatse: Deze Simon wordt alleen hier en in het parallelverslag in Mt 26:6 vermeld. Mogelijk was hij een melaatse die door Jezus was genezen. (Zie aantekening bij Mt 8:2 en Woordenlijst.)

een vrouw: Zie aantekening bij Mt 26:7.

albasten kruikje: Zie Woordenlijst ‘Albast’.

geurige olie: Johannes vermeldt in zijn verslag dat het om een pond olie ging en noemt net als Markus de waarde ervan: 300 denarii (Mr 14:5; Jo 12:3-5). Dat kwam neer op ongeveer het jaarloon van een gewone arbeider. Algemeen wordt aangenomen dat deze geurige olie gewonnen werd uit een aromatische plant (Nardostachys jatamansi) die in de Himalaya voorkomt. Nardus werd vaak verdund en zelfs nagemaakt, maar Markus en Johannes zeggen allebei dat dit echte nardusolie was. (Zie Woordenlijst.)

goot de olie over zijn hoofd: Volgens Mattheüs en Markus goot de vrouw de olie over Jezus’ hoofd uit (Mt 26:7). Johannes, die zijn evangelie jaren later schreef, voegde er nog aan toe dat ze ook olie over zijn voeten goot (Jo 12:3). Jezus legt uit dat dit uit liefde werd gedaan als figuurlijke voorbereiding op zijn begrafenis. (Zie aantekening bij Mr 14:8.)

300 denarii: Mattheüs heeft het in zijn verslag simpelweg over ‘veel geld’ (Mt 26:9), maar Markus en Johannes zijn specifieker. (Zie aantekening bij Mr 14:3, Woordenlijst en App. B14.)

Ze heeft alvast geurige olie over mijn lichaam uitgegoten: Deze vrijgevige daad van de vrouw (zie aantekening bij Mt 26:7) kwam voort uit liefde en waardering voor Jezus. Hij legde uit dat ze onbewust zijn lichaam voorbereidde op een begrafenis, want dode lichamen werden vaak met geurige olie en zalf ingesmeerd (2Kr 16:14).

Ik verzeker jullie: Zie aantekening bij Mt 5:18.

overal in de wereld (...) gepredikt: In overeenstemming met zijn profetie in Mr 13:10 voorspelt Jezus hier dat het goede nieuws in de hele wereld verkondigd zou worden en dat het ook zou omvatten wat de vrouw uit toewijding had gedaan. God inspireerde drie evangelieschrijvers ertoe te vermelden wat ze deed (Mt 26:12, 13; Jo 12:7; zie aantekening bij Mr 13:10).

Judas: Wat in vers 10 en 11 wordt beschreven, gebeurt op 12 nisan, de dag waarop ook de gebeurtenissen in Mr 14:1, 2 plaatsvinden. (Zie App. A7, B12 en aantekeningen bij Mr 14:1, 3.)

Iskariot: Zie aantekening bij Mt 10:4.

zilverstukken: Lett.: ‘zilver’, dat wil zeggen zilver dat als geld werd gebruikt. Volgens Mt 26:15 ging het om ‘30 zilverstukken’. Mattheüs is de enige evangelieschrijver die vermeldt voor welk bedrag Jezus verraden werd. Mogelijk ging het om zilveren sikkels die in Tyrus geslagen waren. Met dit bedrag laten de overpriesters kennelijk zien hoe groot hun minachting voor Jezus was, want onder de wet was dit de prijs van een slaaf (Ex 21:32). Toen Zacharia de ontrouwe Israëlieten om zijn loon vroeg voor zijn profetische werk onder Gods volk, wogen ze ‘30 zilverstukken’ voor hem af, waarmee ze te kennen gaven dat ze hem niet hoger schatten dan een slaaf (Za 11:12, 13).

Op de eerste dag van het Feest van het Ongezuurde Brood: Het Feest van het Ongezuurde Brood begon op 15 nisan, de dag na het Pascha (14 nisan), en het feest duurde zeven dagen. (Zie App. B15.) Maar in Jezus’ tijd was het Pascha zo nauw met dit feest verbonden geraakt dat alle acht de dagen, inclusief 14 nisan, soms ‘het Feest van het Ongezuurde Brood’ werden genoemd (Lu 22:1). De dag die hier wordt genoemd is 14 nisan omdat wordt gezegd dat het de dag is waarop het paschaoffer wordt geslacht (Ex 12:6, 15, 17, 18; Le 23:5; De 16:1-8). Wat in vers 12-16 wordt beschreven vond waarschijnlijk plaats op de middag van 13 nisan als voorbereiding op het Pascha, dat gevierd werd ‘toen het avond was geworden’, aan het begin van 14 nisan (Mr 14:17, 18; zie App. B12 en aantekening bij Mt 26:17).

Toen het avond was geworden: Dat wil zeggen de avond waarmee 14 nisan begon. (Zie App. A7 en B12.)

zijn hand met mij (...) doopt: Mensen aten gewoonlijk met hun vingers of gebruikten een stuk brood als lepel. De uitdrukking zou ook een idioom kunnen zijn dat ‘samen voedsel delen’ betekent. Samen met iemand eten duidde op nauwe omgang. Zich tegen zo’n intieme vriend keren gold als de laagste vorm van verraad (Ps 41:9; Jo 13:18).

schaal: Het Griekse woord duidt op een relatief diepe schaal waaruit een maaltijd werd gegeten. In enkele oude manuscripten staat ‘de gemeenschappelijk schaal’, maar ook de huidige weergave wordt goed ondersteund door de manuscripten.

nam hij een brood (...) brak het: Zie aantekening bij Mt 26:26.

Hij sprak een zegen uit: Blijkbaar een gebed om God te loven en te danken.

betekent: Zie aantekening bij Mt 26:26.

bloed van het verbond: Zie aantekening bij Mt 26:28.

nieuwe wijn zal drinken: Zie aantekening bij Mt 26:29.

lofzangen: Zie aantekening bij Mt 26:30.

voordat een haan (...) kraait: Dit wordt in alle vier de evangeliën vermeld, maar alleen Markus voegt in zijn verslag het detail toe dat de haan twee keer zou kraaien (Mt 26:34, 74, 75; Mr 14:72; Lu 22:34, 60, 61; Jo 13:38; 18:27). In de Misjna staat over Jezus’ tijd dat er in Jeruzalem hanen werden gefokt, wat het Bijbelverslag ondersteunt. Dit gekraai vond blijkbaar heel vroeg in de ochtend plaats. (Zie aantekening bij Mr 13:35.)

Gethsemané: Zie aantekening bij Mt 26:36.

Ik: Zie aantekening bij Mt 26:38.

Blijf (...) waken: Lett.: ‘blijf wakker’. Jezus had al eerder beklemtoond dat zijn discipelen geestelijk wakker moesten blijven omdat ze de dag en het uur van zijn komst niet wisten. (Zie aantekeningen bij Mt 24:42; 25:13 en Mr 13:35.) Die aansporing herhaalt hij hier en in Mr 14:38, waar hij geestelijk wakker blijven in verband brengt met voortdurend bidden. Vergelijkbare aansporingen komen overal in de Griekse Geschriften voor, waaruit blijkt dat geestelijke alertheid van groot belang is voor ware christenen (1Kor 16:13; Kol 4:2; 1Th 5:6; 1Pe 5:8; Opb 16:15).

liet zich op de grond vallen: Het parallelverslag in Mt 26:39 zegt dat Jezus zich ‘voorover’ liet vallen. In de Bijbel worden verschillende gebedshoudingen vermeld, waaronder staan en knielen. Maar tijdens een intens gebed kon iemand echt languit liggen met zijn gezicht naar de grond. Dat was misschien wel de nederigste houding.

Abba: Transliteratie van een Hebreeuws of Aramees woord dat drie keer in de Griekse Geschriften voorkomt (Ro 8:15; Ga 4:6). Het woord betekent letterlijk ‘de vader’ of ‘o Vader’. Het heeft iets van het vertrouwelijke van het Nederlandse ‘papa’ in zich maar ook de waardigheid van het woord vader. Het is dus informeel maar toch respectvol. Het was een van de eerste woorden die een kind leerde spreken. Toch gebruikte in oude Hebreeuwse en Aramese geschriften ook een volwassen zoon deze aanspreekvorm voor zijn vader. Het was dus eerder een liefkozende aanspreekvorm dan een titel. Dat Jezus het woord gebruikt, laat zien wat een hechte, vertrouwelijke band hij met zijn Vader heeft.

Vader: In het Grieks wordt abba in alle drie de gevallen gevolgd door de vertaling ho pater, dat letterlijk ‘de vader’ of ‘o Vader’ betekent.

Neem deze beker van mij weg: In de Bijbel wordt ‘beker’ vaak figuurlijk gebruikt voor Gods wil, ‘het toegemeten deel’, voor een persoon. (Zie aantekening bij Mt 20:22.) Jezus maakte zich ongetwijfeld veel zorgen over de smaad die God zou ondervinden wegens zijn dood als iemand die beschuldigd werd van godslastering en opruiing, en dat zette hem ertoe aan te bidden of deze ‘beker’ aan hem voorbij mocht gaan.

ze konden hun ogen niet openhouden: Een Grieks idioom dat ‘heel erg slaperig’ betekent. Het kan ook worden weergegeven met ‘hun ogen waren zwaar’.

kuste hij hem teder: Het Griekse werkwoord dat hier staat is een intensieve vorm van het werkwoord voor kussen dat in Mr 14:44 wordt gebruikt. Uit de hartelijke, vriendelijke manier waarop Judas Jezus begroette, blijkt hoe ver zijn bedrog en hypocrisie gingen.

Een van de omstanders: Het parallelverslag in Jo 18:10 laat zien dat het Simon Petrus was die zijn zwaard trok en dat de slaaf van de hogepriester Malchus heette. Lukas (22:50) en Johannes (18:10) vermelden allebei in hun verslag nog dat hem zijn ‘rechteroor’ werd afgeslagen.

haalde uit naar de slaaf van de hogepriester: Zie aantekening bij Jo 18:10.

Markus: Van de Latijnse naam Marcus. Markus was de Romeinse bijnaam van de ‘Johannes’ uit Han 12:12. Deze Johannes Markus was de zoon van Maria, een vroege discipel die in Jeruzalem woonde, en een neef van Barnabas (Kol 4:10), met wie hij samen reisde. Markus ging ook met Paulus en andere vroege christenen mee op hun zendingsreizen (Han 12:25; 13:5, 13; 2Ti 4:11). Hoewel in het evangelie zelf niet wordt vermeld wie het heeft geschreven, wordt het door schrijvers uit de tweede en derde eeuw aan Markus toegeschreven.

Een jonge man: Markus is de enige die melding maakt van het voorval in vers 51 en 52. Mogelijk was hij zelf de jonge man. In dat geval heeft Markus misschien persoonlijk contact met Jezus gehad. (Zie aantekening bij Mr Titel.)

de hogepriester: Toen Israël een onafhankelijke natie was, bleef een hogepriester zijn leven lang in functie (Nu 35:25). Maar tijdens de Romeinse bezetting van Israël hadden de bestuurders van Rome het gezag om een hogepriester te benoemen of af te zetten. De hogepriester die het proces tegen Jezus leidde was Kajafas (Mt 26:3, 57), een handig diplomaat die zijn ambt langer behield dan al zijn directe voorgangers. Hij werd rond 18 n.Chr. benoemd en zijn ambtsperiode duurde tot omstreeks 36 n.Chr. (Zie Woordenlijst; zie voor de mogelijke locatie van het huis van Kajafas App. B12.)

Sanhedrin: Zie aantekening bij Mt 26:59.

kwamen hun verklaringen niet overeen: Markus is de enige evangelieschrijver die vermeldt dat de verklaringen van de valse getuigen bij Jezus’ proces niet overeenkwamen.

de Christus: Zie aantekening bij Mt 11:2.

rechterhand van macht: Zie aantekening bij Mt 26:64.

scheurde zijn kleren: Hier een gebaar van verontwaardiging. Kajafas scheurde waarschijnlijk het deel van het kleed dat zijn borst bedekte om zijn schijnheilige woede over Jezus’ woorden nog dramatischer te maken.

Profeteer!: Ze wilden niet dat hij een voorspelling deed maar dat hij door een openbaring van God zou vaststellen wie hem had geslagen. Uit de context blijkt dat Jezus’ vervolgers zijn gezicht hadden bedekt en het parallelverslag in Mt 26:68 laat zien waartoe ze hem uitdaagden: ‘Profeteer eens, Christus. Wie heeft je geslagen?’ Ze daagden de geblinddoekte Jezus dus uit om te zeggen wie hem geslagen had. (Zie aantekeningen bij Mt 26:68 en Lu 22:64.)

portaal: Of ‘vestibule’. (Zie aantekening bij Mt 26:71.)

kraaide een haan: Deze gebeurtenis wordt in alle vier de evangeliën vermeld, maar alleen Markus voegt in zijn verslag het detail toe dat de haan voor de tweede keer kraaide (Mt 26:34, 74, 75; Mr 14:30; Lu 22:34, 60, 61; Jo 13:38; 18:27). In de Misjna staat over Jezus’ tijd dat er in Jeruzalem hanen werden gefokt, wat het Bijbelverslag ondersteunt. Dit gekraai vond blijkbaar ergens voor zonsopgang plaats. (Zie aantekening bij Mr 13:35.)

Media

Albasten kruikje
Albasten kruikje

Dit soort parfumkruikjes werd oorspronkelijk gemaakt van een steensoort die bij Alabastron (Egypte) werd gevonden. De steensoort, een vorm van calciumcarbonaat, kreeg de naam albast. Dit kruikje is in Egypte gevonden en wordt gedateerd tussen 150 v.Chr. en 100 n.Chr. Er werden vergelijkbare kruikjes gemaakt met minder kostbaar materiaal, zoals gips. Die werden ook alabastrons genoemd, omdat ze voor hetzelfde doel werden gebruikt. Maar echte albasten kruikjes werden gebruikt voor kostbare zalven en parfums zoals die waar Jezus bij twee gelegenheden mee werd gezalfd: één keer in het huis van een farizeeër in Galilea en één keer in het huis van Simon de melaatse in Bethanië.

Paschamaaltijd
Paschamaaltijd

De paschamaaltijd bestond uit een geroosterd lam (de botten mochten niet gebroken worden) (1), ongezuurd brood (2) en bittere kruiden (3) (Ex 12:5, 8; Nu 9:11). De bittere kruiden — volgens de Misjna misschien sla, cichorei, kruidkers, andijvie of paardenbloemblad — herinnerden de Israëlieten kennelijk aan de bitterheid van hun slavernij in Egypte. Jezus gebruikte het ongezuurde brood als symbool van zijn volmaakte menselijke lichaam (Mt 26:26). En Paulus noemde Jezus ‘ons paschalam’ (1Kor 5:7). In de eerste eeuw werd er bij de paschamaaltijd ook wijn (4) geserveerd. Jezus gebruikte de wijn als symbool van zijn bloed, dat als slachtoffer vergoten zou worden (Mt 26:27, 28).

Bovenkamer
Bovenkamer

Sommige huizen in Israël hadden een bovenverdieping. Die ruimte kon bereikt worden via een ladder of houten trap in het huis of via een ladder of stenen trap aan de buitenkant. In een grote bovenkamer, mogelijk zoals die op de afbeelding, vierde Jezus met zijn discipelen het laatste Pascha en stelde hij de herdenking in van het Avondmaal van de Heer (Lu 22:12, 19, 20). Met Pinksteren 33 waren zo’n 120 discipelen kennelijk in een bovenkamer van een huis in Jeruzalem toen Gods geest op hen werd uitgestort (Han 1:13, 15; 2:1-4).

Wijnstok
Wijnstok

Wijnstokken (Vitis vinifera) werden in Jezus’ tijd al duizenden jaren gekweekt en kwamen veel voor in het gebied waar hij woonde. Als er hout beschikbaar was, maakten de werkers stokken of een latwerk om de wijnstokken te ondersteunen. In de winter snoeiden de wijnbouwers de scheuten van het jaar daarvoor terug. Als de wijnstok in het voorjaar uitliep, snoeiden de werkers nieuwe scheuten waaraan geen vruchten zaten (Jo 15:2). Dat hielp de wijnstok om meer vruchten van betere kwaliteit voort te brengen. Jezus vergeleek zijn Vader met een wijnbouwer, zichzelf met een wijnstok en zijn discipelen met ranken. Net zoals de ranken van een letterlijke wijnstok steun en voeding krijgen via de stam, krijgen Jezus’ discipelen geestelijke steun en voeding als ze in eenheid blijven met hem, ‘de ware wijnstok’ (Jo 15:1, 5).