Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

De goddelijke naam door de eeuwen heen

De goddelijke naam door de eeuwen heen

De goddelijke naam door de eeuwen heen

JEHOVAH God wil dat de mensen zijn naam kennen en gebruiken. Dit blijkt duidelijk uit het feit dat Hij zijn naam aan de allereerste twee mensen op aarde heeft geopenbaard. Wij weten dat Adam en Eva met Gods naam bekend waren, want toen Eva Kaïn ter wereld had gebracht, zei ze volgens de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst: „Ik heb met de hulp van Jehovah een man voortgebracht.” — Genesis 4:1, herziene Engelse uitgave van 1984.

Later lezen wij dat getrouwe mannen als Henoch en Noach ’met de ware God wandelden’ (Genesis 5:24; 6:9). Ook zij moeten dus Gods naam gekend hebben. De naam overleefde samen met de rechtvaardige Noach en zijn gezin de grote Vloed. Ondanks de grote opstand enige tijd later in Babel, bleven ware dienstknechten van God zijn naam gebruiken. Deze komt honderden malen voor in de wetten die God aan Israël gaf. In het boek Deuteronomium alleen al komt de naam 551 maal voor.

In de dagen van de rechters schrokken de Israëlieten er blijkbaar niet voor terug Gods naam te gebruiken. Zij gebruikten de naam zelfs als zij elkaar groetten. Wij lezen (in het oorspronkelijke Hebreeuws) dat Boaz zijn oogsters groette met de woorden: „Jehovah zij met u.” Zij beantwoordden zijn groet met: „Jehovah zegene u.” — Ruth 2:4.

Door de hele geschiedenis van de Israëlieten heen tot aan de tijd dat zij na hun ballingschap in Babylon naar Juda terugkeerden, werd Jehovah’s naam algemeen gebruikt. Koning David, een man naar Gods hart, gebruikte de goddelijke naam veelvuldig — in de door hem geschreven psalmen komt de naam honderden malen voor (Handelingen 13:22). Gods naam werd ook opgenomen in veel Israëlitische eigennamen, bijvoorbeeld in Adonia („Mijn Heer is Jah” — „Jah” is een verkorte vorm van Jehovah), Jesaja („Redding van Jehovah”), Jonathan („Jehovah heeft gegeven”), Micha („Wie is gelijk Jah?”) en Jozua („Jehovah is redding”).

Buiten de bijbel

Ook bronnen buiten de bijbel leveren bewijzen voor het veelvuldig gebruik van de goddelijke naam in de oudheid. In 1961 werd, volgens een verslag in de Israel Exploration Journal (Deel 13, No. 2), op enige afstand ten zuidwesten van Jeruzalem een oud rotsgraf blootgelegd. Op de muren stonden Hebreeuwse inscripties die uit de tweede helft van de achtste eeuw v.G.T. schijnen te dateren. De inscripties bevatten verklaringen als „Jehovah is de God van de hele aarde”.

In 1966 verscheen er in de Israel Exploration Journal (Deel 16, No. 1) een verslag over met Hebreeuwse lettertekens beschreven potscherven die in Arad, in het zuiden van Israël, waren gevonden. Deze waren in de tweede helft van de zevende eeuw v.G.T. beschreven. Een ervan was een persoonlijke brief aan een man die Eljasib heette. De brief begint met: „Aan mijn heer Eljasib: Moge Jehovah u vrede doen zien.” En hij eindigt met: „Hij woont in het huis van Jehovah.”

In 1975 en 1976 ontdekten archeologen die in de Negeb aan het werk waren, een verzameling Hebreeuwse en Fenicische inscripties op pleistermuren, grote voorraadkruiken en stenen vaten. De inscripties vermeldden onder meer het Hebreeuwse woord voor God, alsook Gods naam, JHWH, in Hebreeuwse letters. In Jeruzalem zelf werd onlangs een klein, opgerold reepje zilver ontdekt dat klaarblijkelijk van vóór de Babylonische ballingschap dateerde. Onderzoekers vertellen dat toen het werd ontrold, de naam Jehovah er in het Hebreeuws op geschreven bleek te staan. — Biblical Archaeology Review, maart/april 1983, blz. 18.

Een ander voorbeeld van het gebruik van Gods naam vindt men in de zogenoemde Lachisbrieven. Deze op potscherven geschreven brieven werden tussen 1935 en 1938 gevonden in de ruïnes van Lachis, een vestingstad die in de geschiedenis van Israël een belangrijke rol speelde. Ze blijken geschreven te zijn door een officier op een buitenpost in Juda aan zijn superieur in Lachis, een zekere Jaosj, klaarblijkelijk tijdens de oorlog tussen Israël en Babylon tegen het einde van de zevende eeuw v.G.T.

Van de acht leesbare scherven beginnen er zeven hun boodschap met een begroeting als: „Moge Jehovah mijn heer deze tijd in goede gezondheid doen aanschouwen!” Gods naam komt in totaal elfmaal in de zeven boodschappen voor, waardoor duidelijk te kennen wordt gegeven dat de naam Jehovah tegen het einde van de zevende eeuw v.G.T. in de alledaagse spraak werd gebruikt.

Zelfs heidense heersers kenden en gebruikten de goddelijke naam als zij op de God van de Israëlieten doelden. Zo verhaalt koning Mesa van Moab op de Moabitische steen pochend zijn militaire heldendaden tegen Israël en verklaart onder meer: „Kamos zei tot mij: ’Ga, verover Nebo op Israël!’ Ik ging dus ’s nachts en streed ertegen, van het aanbreken van de dageraad tot de middag, en ik nam het in en doodde allen . . . En ik nam vandaar de [vaten] van Jehovah en sleepte ze voor Kamos.”

Met betrekking tot deze niet-bijbelse gevallen waarin Gods naam wordt gebruikt, zegt het Theologisches Wörterbuch zum Alten Testament, in Deel 3, kolom 538: „Aldus getuigen in dit opzicht zo’n negentien documentaire bewijsstukken met het Tetragram in de vorm jhwh, van de betrouwbaarheid van de M[asoretische] T[ekst]; er is nog meer te verwachten, bovenal uit de Arad-archieven.”

Gods naam niet vergeten

Deze bekendheid met en het gebruik van Gods naam heeft tot aan de dagen van Maleachi, die ongeveer 400 jaar vóór Jezus’ tijd leefde, voortgeduurd. In het bijbelboek dat zijn naam draagt, kent Maleachi een belangrijke plaats toe aan de goddelijke naam; hij gebruikt die in totaal 48 maal.

Naarmate de tijd verstreek, gingen veel joden zich ver van het land Israël vestigen, en sommigen konden de bijbel niet meer in het Hebreeuws lezen. Vandaar dat er in de derde eeuw v.G.T. werd begonnen met het vertalen van het destijds bestaande deel van de bijbel (het „Oude Testament”) in het Grieks, de nieuwe internationale taal. Maar aan Gods naam werd niet achteloos voorbijgegaan. De vertalers zorgden ervoor dat die in de Hebreeuwse vorm in de tekst behouden bleef. Oude exemplaren van de Griekse Septuaginta die tot in onze tijd bewaard zijn gebleven, getuigen daarvan.

Hoe was de situatie echter toen Jezus op aarde wandelde? Hoe kunnen wij weten of hij en zijn apostelen Gods naam gebruikten?

[Illustratie op blz. 12]

In deze brief, in de tweede helft van de zevende eeuw v.G.T. op een potscherf geschreven, komt Gods naam tweemaal voor.

[Verantwoording]

(Foto met vriendelijke toestemming van het Israëlische Departement van Antiquiteiten en Museums)

[Illustraties op blz. 13]

Gods naam wordt ook aangetroffen in de Lachisbrieven en op de Moabitische steen