Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Gods naam en de bijbelvertalers

Gods naam en de bijbelvertalers

Gods naam en de bijbelvertalers

VROEG in de tweede eeuw, nadat de laatste van de apostelen was gestorven, begon de door Jezus en zijn volgelingen voorzegde afval van het christelijke geloof ernstige vormen aan te nemen. Heidense filosofieën en leerstellingen drongen de gemeente binnen; er ontstonden sekten en afscheidingen, en de oorspronkelijke zuiverheid van het geloof werd bedorven. En Gods naam werd niet langer gebruikt.

Toen dit afvallige christendom zich verbreidde, rees de behoefte aan vertalingen van de bijbel uit het oorspronkelijke Hebreeuws en Grieks. Hoe gaven de vertalers Gods naam in hun vertalingen weer? Gewoonlijk gebruikten zij het equivalent van „Heer”. Een zeer invloedrijke vertaling uit die tijd was de Latijnse Vulgaat, een door Hiëronymus vertaalde bijbeluitgave in de Latijnse omgangstaal. Hiëronymus gaf het Tetragram (JHWH) weer door er Dominus, „Heer”, voor in de plaats te zetten.

Mettertijd begonnen er in Europa nieuwe talen, zoals het Frans, Engels en Spaans, op te komen. De Katholieke Kerk ontmoedigde het vertalen van de bijbel in deze nieuwe talen echter. Terwijl dus de joden, die de bijbel in het oorspronkelijke Hebreeuws gebruikten, weigerden Gods naam uit te spreken als zij die zagen staan, hoorden de meeste „christenen” de bijbel in Latijnse vertalingen voorlezen waarin de naam niet werd gebruikt.

Na verloop van tijd kwam Gods naam echter weer in gebruik. In 1278 verscheen de naam in het Latijn in het werk Pugio fidei (Dolk des geloofs), door Raymundus Martini, een Spaanse monnik. Raymundus Martini gebruikte de spelling Yohoua. * Al spoedig daarna, in 1303, voltooide Porchetus de Salvaticis een werk dat getiteld was Victoria Porcheti adversus impios Hebraeos (Porchetus’ overwinning op de goddeloze Hebreeën). Hierin vermeldde ook hij Gods naam, die hij afwisselend schreef als Iohouah, Iohoua en Ihouah. Daarna, in 1518, publiceerde Petrus Galatinus een werk onder de titel De arcanis catholicae veritatis (Over geheimen der universele waarheid), waarin hij Gods naam schrijft als Iehoua.

De naam kwam in 1530 voor het eerst in een Engelse bijbel voor, toen William Tyndale een vertaling van de eerste vijf boeken van de bijbel publiceerde. Hierin nam hij slechts eenmaal, in Exodus 6:3, de naam van God op, geschreven als Iehouah. In een aantekening in deze uitgave schreef hij: „Iehovah is Gods naam . . . Zo vaak gij bovendien HEER in grote letters geschreven ziet (tenzij er een fout in het drukken is geslopen), staat in het Hebreeuws Iehovah.” Hieruit ontstond het gebruik Jehovah’s naam in slechts enkele verzen te vermelden en op de meeste andere plaatsen waar het Tetragram in de Hebreeuwse tekst voorkomt, „HEER” of „GOD” te schrijven.

In 1611 verscheen wat de meest algemeen gebruikte Engelse vertaling zou worden, de Authorized Version. Hierin kwam de naam viermaal in de hoofdtekst voor (Exodus 6:3; Psalm 83:18; Jesaja 12:2; 26:4). „Jah”, een poëtische verkorte vorm van de naam, kwam in Psalm 68:4 voor. En de naam kwam in zijn geheel voor in plaatsnamen als „Jehovah-Jireh” (Genesis 22:14; Exodus 17:15; Rechters 6:24). In navolging van het voorbeeld van Tyndale vervingen de vertalers echter in de meeste gevallen Gods naam door „HEER” of „GOD”. Maar als Gods naam in vier verzen kon voorkomen, waarom dan niet in alle andere duizenden verzen waar hij in het oorspronkelijke Hebreeuws staat?

Iets dergelijks is in het Duits gebeurd. In 1534 publiceerde Maarten Luther zijn volledige vertaling van de bijbel, gebaseerd op de oorspronkelijke talen. Om een of andere reden gebruikte hij niet de naam van God maar verving hij die door andere aanduidingen, zoals HERR. Hij kende de goddelijke naam echter terdege, want in een preek over Jeremia 23:1-8, die hij in 1526 hield, zei hij: „Deze naam Jehovah, Heer, behoort uitsluitend de ware God toe.”

In 1543 schreef Luther met karakteristieke openhartigheid: „Dat zij [de joden] nu beweren dat de naam Jehovah onuitspreekbaar is — zij weten niet waar zij over praten . . . Als hij met pen en inkt geschreven kan worden, waarom mag hij dan niet uitgesproken worden, wat veel beter is dan met pen en inkt geschreven te worden? Waarom noemen zij de naam niet ook onschrijfbaar, onleesbaar of ondenkbaar? Alles in aanmerking genomen, zit er een luchtje aan.” Niettemin had Luther de kwestie in zijn vertaling van de bijbel niet rechtgezet.

In de Nederlandse Statenvertaling (1637) wordt HEERE gebruikt, maar in de kanttekening van de Pieter Keur-​uitgave van deze vertaling staat bij Genesis 2:4: „Hier [wordt] allereerst aan God den naam JEHOVAH gegeven . . . Onthoud dit eens voor al: waar gij voortaan het woord HEERE met groote letters geschreven vindt, dat aldaar in het Hebreeuwsch het woord JEHOVAH, of korter JAH staat.”

In de daaropvolgende eeuwen hebben bijbelvertalers twee richtingen gevolgd. Sommigen vermeden elk gebruik van Gods naam, terwijl anderen de naam veelvuldig in de Hebreeuwse Geschriften gebruikten, hetzij in de vorm Jehovah of in de vorm Jahweh. Laten wij eens twee vertalingen beschouwen waarin de naam werd vermeden en nagaan waarom dit volgens de vertalers is gebeurd.

Waarom zij de naam weglieten

Toen J. M. Powis Smith en Edgar J. Goodspeed in 1935 een moderne vertaling van de bijbel vervaardigden, constateerden de lezers dat Gods naam op de meeste plaatsen vervangen was door HEER en GOD. De reden werd in een voorwoord verklaard: „In deze vertaling hebben wij de orthodoxe joodse traditie gevolgd en de naam ’Jahweh’ vervangen door ’de Heer’ en de zinsnede ’de Heer Jahweh’ door ’de Here God’. In alle gevallen waar ’Heer’ of ’God’ staat ter vervanging van ’Jahweh’ in de grondtekst, zijn kleine kapitale letters gebruikt.”

En dan, in een ongewone omdraaiing van de traditie van de joden, die JHWH lazen maar het als „Heer” uitspraken, zegt het voorwoord: „Iedereen daarom die de gevoelswaarde van de oorspronkelijke tekst wenst te behouden, behoeft slechts overal waar hij HEER of GOD ziet staan, ’Jahweh’ te lezen”!

Bij het lezen hiervan dringt zich onmiddellijk de vraag op: Als door het lezen van „Jahweh” in plaats van „HEER” de „gevoelswaarde van de oorspronkelijke tekst” behouden blijft, waarom hebben de vertalers dan niet „Jahweh” in hun vertaling gebruikt? Waarom hebben zij, om hun eigen woorden te gebruiken, Gods naam „vervangen” door het woord „HEER” en aldus de gevoelswaarde van de oorspronkelijke tekst verdoezeld?

De vertalers zeggen dat zij de orthodoxe joodse traditie hebben gevolgd. Maar is dat voor een christen wel zo verstandig? Bedenk dat het de Farizeeën, de bewaarders van de orthodoxe joodse traditie, waren die Jezus verwierpen en van hem te horen kregen: ’Zo hebt gij dan het woord Gods krachteloos gemaakt ter wille van uw traditie’ (Matthéüs 15:6). Door een dergelijke vervanging verliest het Woord van God stellig aan kracht.

In 1951 verscheen de Engelse Revised Standard Version van de Hebreeuwse Geschriften, en ook deze bijbel verving Gods naam door andere aanduidingen. Dit was opmerkelijk omdat de oorspronkelijke American Standard Version, waarvan de Revised Version een herziening was, overal in de Hebreeuwse Geschriften de naam Jehovah had gebruikt. Het weglaten van de naam was dan ook een opvallende afwijking. Wat was de reden?

In het voorwoord van de Revised Standard Version lezen wij: „Het Comité is om twee redenen teruggekeerd tot het meer vertrouwde woordgebruik van de King James Version [dat wil zeggen, het weglaten van Gods naam]: (1) Het woord ’Jehovah’ is geen nauwkeurige weergave van enige vorm van de Naam die ooit in het Hebreeuws is gebruikt; en (2) het gebruik van welke eigennaam maar ook voor de ene ware God, alsof er andere goden zouden zijn van wie hij onderscheiden moest worden, was in het judaïsme vóór het christelijke tijdperk niet meer in zwang en is volkomen misplaatst voor het universele geloof van de christelijke Kerk.”

Zijn dit deugdelijke argumenten? Nu, zoals reeds eerder besproken, is de naam Jezus geen nauwkeurige weergave van de oorspronkelijke vorm van de naam van Gods Zoon die door zijn volgelingen werd gebruikt. Toch is dit er voor het Comité geen aanleiding toe geweest het gebruik van die naam te vermijden en in plaats daarvan een titel zoals „Middelaar” of „Christus” te gebruiken. Deze titels worden inderdaad gebruikt, maar naast de naam Jezus, niet in plaats ervan.

Wat het argument betreft dat er geen andere goden zijn van wie de ware God onderscheiden zou moeten worden, dat is eenvoudig niet waar. De mens aanbidt miljoenen goden. De apostel Paulus merkte op: ’Er zijn vele „goden”’ (1 Korinthiërs 8:5; Filippenzen 3:19). Natuurlijk is er slechts één ware God, zoals Paulus vervolgens zegt. Vandaar dat één groot voordeel van het gebruik van de naam van de ware God is, dat God hierdoor van alle valse goden wordt onderscheiden. En bovendien, als het gebruik van Gods naam „volkomen misplaatst” is, waarom komt de naam dan bijna 7000 maal in de oorspronkelijke Hebreeuwse Geschriften voor?

In feite zijn veel vertalers juist niet van mening geweest dat de naam, met zijn moderne uitspraak, niet in de bijbel thuishoort. Zij hebben de naam in hun vertalingen opgenomen, en het resultaat is altijd een vertaling geweest die meer eer toekent aan de Auteur van de bijbel en een getrouwere weergave is van de oorspronkelijke tekst. Enkele wijd en zijd gebruikte vertalingen waarin de naam voorkomt, zijn de Valera-vertaling (Spaans, uitgegeven in 1602), de Almeida-vertaling (Portugees, uitgegeven in 1681), de oorspronkelijke Elberfelder-vertaling (Duits, uitgegeven in 1871) en de American Standard Version (Engels, uitgegeven in 1901). Sommige vertalingen, zoals de Nederlandse Petrus-Canisiusvertaling, gebruiken ook consequent Gods naam maar dan als Jahweh geschreven.

Lees nu eens de commentaren van enkele vertalers die de naam wel in hun vertaling hebben opgenomen en vergelijk hun redenatie dan met die van degenen die de naam hebben weggelaten.

Waarom anderen de naam wel gebruiken

Hier volgt het commentaar van de vertalers van de American Standard Version van 1901: „[De vertalers] kwamen unaniem tot de overtuiging dat een joods bijgeloof, op grond waarvan men de Goddelijke Naam als te heilig beschouwde om uitgesproken te worden, niet langer in de Engelse of in een andere vertaling van het Oude Testament mocht domineren . . . Deze Gedenknaam, verklaard in Ex. iii. 14, 15, en als zodanig steeds weer beklemtoond in de oorspronkelijke tekst van het Oude Testament, duidt God aan als de persoonlijke God, als de Verbondsgod, de God der openbaring, de Bevrijder, de Vriend van zijn volk . . . Deze persoonlijke naam, met zijn rijkdom aan heilige associaties, is nu hersteld op de plaats in de heilige tekst waarop hij ontegenzeglijk aanspraak kan maken.”

In dezelfde trant lezen wij in het voorwoord van de oorspronkelijke Duitse Elberfelder Bibel: „Jehovah. Wij hebben deze naam van Israëls Verbondsgod aangehouden omdat de lezer er al jaren mee vertrouwd is.”

Steven T. Byington, vertaler van The Bible in Living English, legt uit waarom hij Gods naam gebruikt: „De spelling en de uitspraak zijn niet bijzonder belangrijk. Wel erg belangrijk is, dat men duidelijk voor ogen moet houden dat dit een persoonlijke naam is. Er zijn verscheidene teksten die niet goed te begrijpen zijn als wij deze naam vertalen met een gewoon zelfstandig naamwoord zoals ’Heer’, of, veel erger nog, met een zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamwoord [de Eeuwige bijvoorbeeld].”

Het geval van een andere vertaling, door J. B. Rotherham, is interessant. Hij gebruikte Gods naam in zijn vertaling doch gaf de voorkeur aan de vorm Yahweh. Maar in een later werk, Studies in the Psalms, uitgegeven in 1911, keerde hij terug tot de vorm Jehovah. Waarom? Hij verklaart: „JEHOVAH. — Het gebruik van deze Engelse vorm van de Gedenknaam (Exo. 3:18) in de huidige versie van het Psalter spruit niet voort uit enige twijfel dat de meer correcte uitspraak niet Yahwéh zou zijn; maar alleen uit door mij persoonlijk gekozen praktische bewijzen voor de wenselijkheid om voeling te houden met wat men gewend is te lezen en te horen in een zaak van deze aard, waarbij voornamelijk beoogd wordt de Goddelijke naam gemakkelijk te herkennen.”

In Psalm 34:3 wordt er bij aanbidders van Jehovah op aangedrongen: „O maakt met mij Jehovah groot, en laten wij te zamen zijn naam verhogen.” Hoe kunnen lezers van bijbelvertalingen waarin Gods naam is weggelaten, ten volle gehoor geven aan die oproep? Christenen zijn blij dat op zijn minst sommige vertalers de moed hebben gehad Gods naam in hun vertolking van de Hebreeuwse Geschriften op te nemen en daarmee in stand houden wat Smith en Goodspeed de „gevoelswaarde van de oorspronkelijke tekst” noemen.

De meeste vertalingen echter laten Gods naam, zelfs wanneer ze die wel in de Hebreeuwse Geschriften vermelden, uit de christelijke Griekse Geschriften ofte wel het „Nieuwe Testament” weg. Wat is daar de reden voor? Is het gerechtvaardigd Gods naam in dit laatste gedeelte van de bijbel op te nemen?

[Voetnoot]

^ ¶5 In herdrukken van dit werk die enkele eeuwen later gedateerd zijn, wordt voor de goddelijke naam echter de schrijfwijze Jehova aangehouden.

[Inzet op blz. 17]

De vertalers van de Authorized Version handhaafden Gods naam, Jehovah, in slechts vier verzen en vervingen hem overal elders door GOD en HEER

[Inzet op blz. 22]

Als het gebruik van Gods naam „volkomen misplaatst” is, waarom komt deze naam dan bijna 7000 maal in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst voor?

[Kader/Illustraties op blz. 21]

Is men Gods naam vijandig gezind?

Op het moment is er geen gangbare vertaling van de bijbel in de Afrikaanse taal (gesproken door Zuidafrikaners van Nederlandse afkomst) die Gods naam bevat. Dit is verwonderlijk, daar veel vertalingen in de door de diverse stammen gesproken talen in dat land, de naam veelvuldig gebruiken. Laten wij eens zien hoe dat gekomen is.

Op 24 augustus 1878 werd op een vergadering van het Genootskap van Regte Afrikaners een krachtig pleidooi gehouden voor het maken van een vertaling van de bijbel in het Afrikaans. Zes jaar later werd de kwestie weer te berde gebracht en uiteindelijk werd besloten aan de slag te gaan en de bijbel te vertalen uit de oorspronkelijke talen. Het werk werd toevertrouwd aan S. J. du Toit, superintendent van onderwijs in Transvaal.

In een instructiebrief aan du Toit stond de volgende richtlijn: „De eigennaam van de Here, Jehovah of Jahvê, moet overal onvertaald blijven [dat wil zeggen, niet vervangen worden door Here of God].” S. J. du Toit vertaalde zeven bijbelboeken in het Afrikaans en overal stond de naam Jehovah.

Ook andere Zuidafrikaanse publikaties bevatten eens Gods naam. Zo stond in De Korte Catechismus, door J. A. Malherbe (1914), het volgende: „Welke is Gods allerhoogste Naam?” Het antwoord? „Jehova, dewelke in onzen Bijbel met groote letters HEERE wordt uitgedrukt; deze wordt nooit aan eenig schepsel gegeven.”

In Die Katkisasieboek (een door de Federatieve Zondagsschoolcommissie van de Nederduits Gereformeerde Kerk in Zuid-Afrika uitgegeven catechismus) stond de volgende vraag: „Mag ons dan nooit die naam Jehova of HERE gebruik nie? Dit is wat die Jode doen, . . . Dit is nie die betekenis van die gebod nie. Ons mag wel sy Naam gebruik, maar nooit ydellik nie.” Tot voor kort bevatten herdrukken van Die Halleluja (een gezangenbundel) ook de naam Jehovah in sommige gezangen.

De vertaling van du Toit was echter niet populair, en in 1916 werd er een commissie voor het vertalen van de bijbel benoemd om ervoor te zorgen dat er een Afrikaanse bijbel kwam. Een gedragslijn van deze commissie was, de naam Jehovah uit de bijbel weg te laten. In 1971 publiceerde het Bijbelgenootschap van Zuid-Afrika een „proefvertaling” van een paar bijbelboeken in het Afrikaans. Hoewel de naam van God in de inleiding vermeld stond, werd hij in de tekst van de vertaling niet gebruikt. Evenzo verscheen er in 1979 een nieuwe vertaling van het „Nieuwe Testament” en de Psalmen, en ook daarin werd de naam van God weggelaten.

Bovendien is sinds 1970 de vermelding van de naam Jehovah uit Die Halleluja verwijderd. En de zesde druk van de herziene uitgave van Die Katkisasieboek, uitgegeven door de Nederduits Gereformeerde Kerk in Zuid-Afrika, laat de naam nu ook weg.

De pogingen om de vorm Jehovah te elimineren, blijven zelfs niet tot boeken beperkt. Een Nederduits gereformeerde kerk in Paarl had vroeger een hoeksteen met de woorden JEHOVAH JIREH („Jehovah zal voorzien”) als opschrift. Een foto van deze kerk met haar hoeksteen verscheen in de Afrikaanse uitgave van 22 oktober 1974 van het tijdschrift Ontwaakt! Sedertdien is de hoeksteen vervangen door een andere met de woorden DIE HERE SAL VOORSIEN. De tekstaanduiding en de datum op de hoeksteen zijn gelijk gebleven, maar de naam Jehovah is verwijderd.

Veel Afrikaners in deze tijd kennen Gods naam dan ook niet. Kerklidmaten die de naam wel kennen, vermijden het hem te gebruiken. Sommigen ageren er zelfs tegen; zij zeggen dat Gods naam HERE is en beschuldigen Jehovah’s Getuigen ervan de naam Jehovah zelf bedacht te hebben.

[Illustraties]

Een Nederduits gereformeerde kerk in Paarl, Zuid-Afrika. Oorspronkelijk stond de naam Jehovah op de hoeksteen gegraveerd (rechts boven). Later werd hij vervangen (links boven)

[Illustratie op blz. 18]

Gods naam in de vorm Yohoua verscheen in 1278 in het werk Pugio fidei, zoals blijkt uit dit (op de 13de of 14de eeuw gedateerde) manuscript uit de Ste-Geneviève-bibliotheek in Parijs (folio 162b)

[Illustratie op blz. 19]

In zijn vertaling van de eerste vijf boeken van de bijbel, uitgegeven in 1530, nam William Tyndale Gods naam op in Exodus 6:3. Hij verklaarde zijn gebruik van de naam in een aantekening bij de vertaling.

[Verantwoording]

(Foto met vriendelijke toestemming van de American Bible Society Library, New York)