Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Gods naam en het „Nieuwe Testament”

Gods naam en het „Nieuwe Testament”

Gods naam en het „Nieuwe Testament”

AAN de positie van Gods naam in de Hebreeuwse Geschriften, het „Oude Testament”, valt niet te tornen. Hoewel de joden er uiteindelijk mee opgehouden zijn de naam uit te spreken, belette hun religieuze overtuiging hen de naam te verwijderen als zij afschriften van oudere manuscripten of handschriften van de bijbel maakten. Vandaar dat in de Hebreeuwse Geschriften Gods naam vaker voorkomt dan enige andere naam.

Met de christelijke Griekse Geschriften, het „Nieuwe Testament”, is het anders gesteld. In manuscripten van het boek Openbaring (het laatste boek van de bijbel) staat Gods naam in de verkorte vorm „Jah” (in het woord „Halleluja”). Maar afgezien daarvan bevat geen enkel oud Grieks manuscript dat wij thans van de boeken Matthéüs tot en met Openbaring bezitten, Gods naam voluit. Wil dat zeggen dat de naam er niet in dient te staan? Dat zou met het oog op het feit dat Jezus’ volgelingen de belangrijkheid van Gods naam beseften en Jezus ons om de heiliging van Gods naam leerde bidden, verwonderlijk zijn. Wat is er dan gebeurd?

Bedenk om dit te begrijpen, dat de manuscripten van de christelijke Griekse Geschriften die wij thans bezitten, niet de oorspronkelijke exemplaren zijn. De originele boeken die door Matthéüs, Lukas en de andere bijbelschrijvers geschreven zijn, werden goed gebruikt en waren snel versleten. Vandaar dat er afschriften werden gemaakt, en als die versleten waren, werden er weer afschriften van die afschriften gemaakt. Dit was alleen maar te verwachten, want de afschriften werden gewoonlijk gemaakt om gebruikt en niet om ergens opgeborgen te worden.

Er bestaan thans duizenden afschriften van de christelijke Griekse Geschriften, maar de meeste ervan zijn tijdens of na de vierde eeuw van onze gewone tijdrekening vervaardigd. Dit suggereert een mogelijkheid: Is er vóór de vierde eeuw iets met de tekst van de christelijke Griekse Geschriften gebeurd dat tot gevolg had dat Gods naam werd weggelaten? De feiten wijzen uit dat dit inderdaad het geval is geweest.

De naam heeft er wel gestaan

Wij kunnen er zeker van zijn dat de apostel Matthéüs Gods naam in zijn evangelie gebruikte. Waarom? Omdat hij het oorspronkelijk in het Hebreeuws schreef. In de vierde eeuw berichtte Hiëronymus, die de Latijnse Vulgaat vertaalde: „Matthéüs, die ook Levi is, en die van belastinginner apostel werd, stelde allereerst in Judéa een Evangelie van Christus op in de Hebreeuwse taal . . . Wie het daarna in het Grieks heeft vertaald, staat niet voldoende vast. Bovendien is de Hebreeuwse [tekst] zelf tot op de huidige dag in de bibliotheek te Cesaréa bewaard gebleven.”

Aangezien Matthéüs in het Hebreeuws schreef, is het ondenkbaar dat hij Gods naam niet heeft gebruikt, vooral als hij aanhalingen deed uit gedeelten van het „Oude Testament” waarin de naam stond. Andere schrijvers van het tweede deel van de bijbel schreven echter voor een wereldomvattend publiek in de internationale taal van die tijd, het Grieks. Zij deden dan ook geen aanhalingen uit de oorspronkelijke Hebreeuwse Geschriften, maar uit de Griekse Septuaginta-vertaling. En zelfs Matthéüs’ evangelie werd uiteindelijk in het Grieks vertaald. Zou Gods naam in deze Griekse Geschriften hebben gestaan?

Nu, sommige heel oude fragmenten van de Septuaginta die al in Jezus’ tijd bestonden, zijn tot op onze tijd bewaard gebleven, en het is opmerkelijk dat de persoonlijke naam van God erin stond. De New International Dictionary of New Testament Theology (Deel 2, blz. 512) zegt: „Recente tekstvondsten doen twijfel rijzen aan de opvatting dat de samenstellers van de LXX [Septuaginta] het Tetragram JHWH met kurios hebben vertaald. In de oudste LXX-MSS (fragmenten) waarover wij thans beschikken, staat het Tetragram in de Gr[iekse] tekst in Heb[reeuwse] lettertekens geschreven. Deze gewoonte is door latere joodse vertalers van het O[ude] T[estament] in de eerste eeuwen A.D. aangehouden.” Daarom zullen Jezus en zijn discipelen, of zij de Geschriften nu in het Hebreeuws of in het Grieks lazen, altijd de goddelijke naam tegengekomen zijn.

Professor George Howard van de Universiteit van Georgia (VS) merkte in dit verband op: „Overal waar de Septuaginta die door de Nieuwtestamentische kerk werd gebruikt en geciteerd, de Hebreeuwse vorm van de goddelijke naam bevatte, hebben de schrijvers van het Nieuwe Testament ongetwijfeld het Tetragram in hun aanhalingen opgenomen” (Biblical Archaeology Review, maart 1978, blz. 14). Op gezag waarvan hadden zij iets anders kunnen doen?

Gods naam bleef nog een poosje in Griekse vertalingen van het „Oude Testament” staan. In de eerste helft van de tweede eeuw G.T. maakte de joodse proseliet Aquila een nieuwe vertaling van de Hebreeuwse Geschriften in het Grieks en hierin gaf hij Gods naam weer met het Tetragram in Oudhebreeuwse lettertekens. In de derde eeuw schreef Orígenes: „En in de nauwkeurigste manuscripten komt DE NAAM in Hebreeuwse lettertekens voor, weliswaar niet in de hedendaagse Hebreeuwse [lettertekens], maar in de oudste.”

Nog in de vierde eeuw schrijft Hiëronymus in zijn voorwoord bij de boeken Samuël en Koningen: „En wij vinden de naam van God, het Tetragram [יהוה], zelfs tot op de dag van vandaag in bepaalde Griekse boekdelen weergegeven in oude letters.”

De verwijdering van de naam

Tegen die tijd echter had de door Jezus voorzegde afval vaste vorm aangenomen, en de naam, die nog wel in manuscripten stond, werd steeds minder gebruikt (Matthéüs 13:24-30; Handelingen 20:29, 30). Uiteindelijk herkenden veel lezers de naam niet eens als zodanig en Hiëronymus bericht dat in zijn tijd „zekere onwetenden, wegens de overeenkomst van de lettertekens, als zij [het Tetragram] in Griekse boeken tegenkwamen, gewoon waren ΠΙΠΙ te lezen”.

In latere afschriften van de Septuaginta werd Gods naam verwijderd en vervangen door woorden als „God” (Theʹos) en „Heer” (Kuʹri·os). Wij weten dat dit is gebeurd omdat wij vroege fragmenten van de Septuaginta hebben waarin Gods naam wel stond en latere afschriften van diezelfde gedeelten van de Septuaginta waaruit Gods naam verwijderd was.

Hetzelfde gebeurde in het „Nieuwe Testament” ofte wel de christelijke Griekse Geschriften. Professor George Howard zegt vervolgens: „Toen de Hebreeuwse vorm van de goddelijke naam in de Septuaginta plaats moest maken voor Griekse surrogaten, werd hij ook verwijderd uit de Septuaginta-citaten in het Nieuwe Testament. . . . Het duurde niet lang of de goddelijke naam was verloren gegaan voor de heidense kerk, behalve voor zover hij in de verkorte surrogaten werd weerspiegeld of geleerden zich de naam herinnerden.”

Terwijl dus de joden weigerden Gods naam uit te spreken, slaagde de afvallige christelijke kerk erin de naam volkomen uit Griekstalige manuscripten van beide delen van de bijbel en uit vertalingen in andere talen te verwijderen.

Waarom de naam noodzakelijk is

Uiteindelijk werd de naam, zoals wij eerder hebben gezien, in veel vertalingen van de Hebreeuwse Geschriften hersteld. Maar hoe stond het met de Griekse Geschriften? Nu, bijbelvertalers en bijbelonderzoekers kwamen tot het besef dat het heel moeilijk is een juist begrip te krijgen van sommige gedeelten van de christelijke Griekse Geschriften wanneer Gods naam daarin niet gebruikt wordt. Het herstel van de naam draagt er zeer veel toe bij dit deel van de geïnspireerde bijbel duidelijker en begrijpelijker te maken.

Neem bijvoorbeeld de woorden van Paulus tot de Romeinen eens zoals die in de Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap staan: „Al wie den naam des Heren aanroept, zal behouden worden” (Romeinen 10:13). Wiens naam moeten wij aanroepen om behouden te worden? Zouden wij, daar Jezus vaak „Heer” wordt genoemd en één schriftplaats zelfs zegt: „Stel uw vertrouwen op den Here Jezus en gij zult behouden worden”, daaruit moeten concluderen dat Paulus hier over Jezus sprak? — Handelingen 16:31, NBG.

Neen, beslist niet. Een kanttekening bij Romeinen 10:13 in bovengenoemde vertaling verwijst ons naar Joël 2:32 in de Hebreeuwse Geschriften. Als u die verwijzing opzoekt, zult u ontdekken dat Paulus in zijn brief aan de Romeinen in feite de woorden van Joël citeerde; en Joël zei in het oorspronkelijke Hebreeuws dat „een ieder die de naam van Jehovah aanroept, veilig zal ontkomen” (Nieuwe-Wereldvertaling). Ja, Paulus bedoelde hier dat wij de naam van Jehovah moeten aanroepen. Alhoewel wij in Jezus moeten geloven, hangt onze redding of onze behoudenis dus nauw samen met een juiste waardering voor Gods naam.

Dit voorbeeld laat zien hoe het verwijderen van de naam van God uit de Griekse Geschriften ertoe heeft bijgedragen dat in de geest van velen Jezus en Jehovah met elkaar worden verward. Het heeft ongetwijfeld in grote mate bijgedragen tot de ontwikkeling van de leer der Drieëenheid!

Dient de naam hersteld te worden?

Zou een vertaler, gezien het feit dat bestaande manuscripten de naam niet bevatten, wel het recht hebben de naam te herstellen? Ja, zeer zeker. De meeste Griekse lexicons erkennen dat het woord „Heer” in de bijbel vaak betrekking heeft op Jehovah. Robinsons A Greek and English Lexicon of the New Testament (gedrukt in 1859) zegt bijvoorbeeld in het gedeelte onder het Griekse woord Kuʹri·os („Heer”) dat dit woord doelt op „God als de Opperheer en soeverein van het universum, in Sept[uaginta] gewoonlijk voor Heb[reeuws] יְהוָה Jehovah”. Derhalve heeft op plaatsen waar de schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften de vroegere Hebreeuwse Geschriften citeren, de vertaler het recht om overal waar de goddelijke naam in het Hebreeuwse origineel heeft gestaan, het woord Kuʹri·os met „Jehovah” weer te geven.

Veel vertalers hebben dit gedaan. Op zijn minst vanaf de veertiende eeuw zijn er talrijke Hebreeuwse vertalingen van de christelijke Griekse Geschriften gemaakt. Wat deden de vertalers als zij aanhalingen uit het „Oude Testament” tegenkwamen waarin Gods naam stond? Vaak voelden zij zich gedwongen Gods naam in de tekst te herstellen. Veel vertalingen van de gehele christelijke Griekse Geschriften of van gedeelten ervan in het Hebreeuws bevatten Gods naam.

Bij vertalingen in moderne talen, vooral die welke door zendelingen worden gebruikt, heeft men dit voorbeeld nagevolgd. Zo gebruiken veel vertalingen van de Griekse Geschriften in talen die in Afrika, Azië en Amerika en op de eilanden in de Grote Oceaan worden gesproken, de naam Jehovah veelvuldig, opdat lezers duidelijk het verschil kunnen zien tussen de ware God en valse goden. De naam komt ook voor in vertalingen in Europese talen.

Een vertaling die moedig en op goede, gezaghebbende gronden Gods naam in ere herstelt, is de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften. Deze vertaling, die op het moment in elf moderne talen beschikbaar is, waaronder het Nederlands, heeft Gods naam iedere keer dat een gedeelte van de Hebreeuwse Geschriften waarin de naam staat in de Griekse Geschriften wordt geciteerd, hersteld. In totaal komt de naam op deugdelijke gronden 237 maal in die vertaling van de Griekse Geschriften voor.

Oppositie tegen de naam

Ondanks de pogingen van veel vertalers om Gods naam in de bijbel te herstellen, is er altijd van religieuze zijde druk uitgeoefend om de naam te verwijderen. De joden lieten de naam wel in hun bijbel staan, maar weigerden hem uit te spreken. Afvallige christenen uit de tweede en derde eeuw verwijderden de naam toen zij afschriften van Griekse bijbelmanuscripten maakten en lieten de naam weg toen zij de bijbel vertaalden. Hedendaagse vertalers hebben de naam verwijderd, zelfs als zij bij hun vertaling uitgingen van het oorspronkelijke Hebreeuws, waarin de naam bijna 7000 maal voorkomt. (De naam komt 6973 maal voor in de Hebreeuwse tekst van de New World Translation of the Holy Scriptures, uitgave van 1984.)

Hoe beziet Jehovah personen die zijn naam uit de bijbel verwijderen? Gesteld dat u schrijver bent, hoe zou u dan over iemand denken die alle mogelijke moeite deed om uw naam uit het door u geschreven boek te verwijderen? Vertalers die bezwaar maken tegen de naam, en dit doen op grond van uitspraakproblemen of vanwege de joodse overlevering, zijn eigenlijk te vergelijken met degenen van wie Jezus zei dat zij ’de mug uitzijgen, maar de kameel doorzwelgen!’ (Matthéüs 23:24) Zij struikelen over die kleine problemen maar scheppen uiteindelijk een groot probleem — door de naam van de grootste persoonlijkheid in het universum te verwijderen uit het boek dat hij heeft geïnspireerd.

De psalmist schreef: „Hoe lang, o God, zal de tegenstander blijven smaden? Zal de vijand uw naam voor eeuwig met minachting blijven bejegenen?” — Psalm 74:10.

[Kader op blz. 25]

De HEER” — Equivalent van „Jehovah”?

Door Gods onderscheidende persoonlijke naam uit de bijbel te verwijderen en te vervangen door een titel zoals „Heer” of „God”, verzwakt men de tekst en maakt die in veel opzichten ontoereikend. Het kan bijvoorbeeld tot zinloze woordcombinaties leiden. In het voorwoord van The Jerusalem Bible staat: „Te zeggen: ’De Heer is God’, is beslist tautologisch [een overbodige of zinloze herhaling], terwijl de uitdrukking ’Jahweh is God’ dat niet is.”

Zulke vervangingen kunnen ook tot lelijke zinsneden leiden. Zo luidt Psalm 8:10 (9) in de Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap: „O HERE, onze Here, hoe heerlijk is uw naam.” Wat een verbetering als de naam Jehovah in zo’n tekst wordt hersteld! De vertaling door Ysbrand van Hamelsveld luidt hier: „Hoe heerlijk is uw naam, vol luister, JEHOVA, onze Heer!”

Het verwijderen van de naam kan ook verwarrend werken. In Psalm 110:1 staat: „Aldus luidt het woord des HEREN tot mijn Here: Zet u aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gelegd heb als een voetbank voor uw voeten” (NBG). Wie spreekt hier tot wie? Hoeveel beter is de vertolking: „De uitspraak van Jehovah tot mijn Heer luidt: ’Zit aan mijn rechterhand, totdat ik uw vijanden tot een voetbank voor uw voeten stel.’” — Nieuwe-Wereldvertaling.

Bovendien wordt met het vervangen van „Jehovah” door „Heer” iets buitengewoon belangrijks uit de bijbel verwijderd: de persoonlijke naam van God. De Illustrated Bible Dictionary (Deel 1, blz. 572) verklaart: „Strikt genomen, is Jahweh de enige ’naam’ van God.”

De Imperial Bible-Dictionary (Deel 1, blz. 856) beschrijft het verschil tussen „God” (Elohim) en „Jehovah” als volgt: „[Jehovah] is overal een eigennaam die de persoonlijke God en hem alleen aanduidt; terwijl Elohim meer het karakter heeft van een soortnaam, waarmee inderdaad gewoonlijk, maar niet noodzakelijkerwijs noch onveranderlijk, het Opperwezen wordt aangeduid.”

J. A. Motyer, hoofd van het Trinity College in Engeland, voegt hieraan toe: „Er gaat bij het bijbellezen veel verloren als wij vergeten achter het vervangende woord [Heer of God] de persoonlijke, vertrouwelijke naam van God zelf te zien. Met het vertellen van zijn naam aan zijn volk, beoogde God, hun zijn diepste innerlijk te onthullen.” — Eerdmans’ Handbook to the Bible, blz. 157.

Neen, een onderscheidende eigennaam kan niet met louter een titel worden weergegeven. Een titel kan nooit de volle, rijke betekenis van de oorspronkelijke naam van God overbrengen.

[Kader/Illustraties op blz. 26]

Dit fragment van de Septuaginta (rechts), gedateerd op de eerste eeuw G.T., bevat Zacharia 8:19-21 en 8:23–9:4, en bevindt zich in het Israëlmuseum in Jeruzalem. Het bevat Gods naam vier keer, waarvan er drie hier aangegeven staan. In het Alexandrijnse handschrift (links), een afschrift van de Septuaginta dat 400 jaar later is gemaakt, is Gods naam in diezelfde verzen vervangen door KY en KC, verkorte vormen van het Griekse woord Kuʹri·os („Heer”)

[Kader op blz. 27]

John W. Davis, in de negentiende eeuw zendeling in China, legde uit waarom hij geloofde dat Gods naam in de bijbel behoorde te staan: „Als de Heilige Geest op een bepaalde plaats in de Hebreeuwse tekst Jehovah zegt, waarom zegt de vertaler dan niet Jehovah in het Engels of Chinees? Welk recht heeft hij om te zeggen: Ik wil hier Jehovah zeggen en er daar iets anders voor in de plaats zetten? . . . Als iemand zou zeggen dat er gevallen zijn waar het gebruik van Jehovah onjuist zou zijn, laat hem dan eens de reden daarvoor aanvoeren; op hem rust de onus probandi [bewijslast]. Dat zal hem moeilijk vallen, want hij moet deze simpele vraag beantwoorden: — Indien het in een bepaald geval onjuist is Jehovah in de vertaling te gebruiken, waarom heeft de geïnspireerde schrijver die naam dan in het origineel gebruikt?” — The Chinese Recorder and Missionary Journal, Deel VII, Sjanghai, 1876.

[Illustratie op blz. 23]

De Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften gebruikt Gods naam terecht 237 maal

[Illustraties op blz. 24]

Gods naam op een kerk op Menorca, Spanje;

op een beeld bij Parijs;

en op de Chiesa di San Lorenzo in Parma, Italië