Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

„Blijf vasthouden wat gij hebt”

„Blijf vasthouden wat gij hebt”

Hoofdstuk 12

„Blijf vasthouden wat gij hebt”

FILADELFIA

1. Aan de gemeente in welke stad was Jezus’ zesde boodschap gericht, en wat betekent de naam van die stad?

BROEDERLIJKE GENEGENHEID — wat een wenselijke eigenschap! Ongetwijfeld denkt Jezus hieraan als hij zijn volgende boodschap, de zesde, aan de gemeente in Filadélfia richt, want die naam betekent „broederlijke genegenheid”. De bejaarde Johannes kan zich nog steeds voor de geest halen hoe Petrus, ruim zestig jaar voordien, driemaal vol overtuiging tot Jezus had gezegd dat hij, Petrus, diepe genegenheid voor zijn Heer koesterde (Johannes 21:15-17). Geven de christenen in Filadélfia op hun beurt van broederlijke genegenheid blijk? Klaarblijkelijk wel!

2. Wat voor stad was Filadélfia, wat voor gemeente bevond zich daar, en wat zegt Jezus tot de engel van deze gemeente?

2 Het zo’n 50 kilometer ten zuidoosten van Sardes gelegen Filadélfia uit Johannes’ tijd (waar thans de Turkse stad Alaşehir ligt) is een tamelijk welvarende stad. Opmerkenswaardiger is echter de welvarendheid van de christelijke gemeente aldaar. Wat zullen zij de bedienaar die waarschijnlijk via Sardes naar hen toe was gereisd, met vreugde ontvangen hebben! De boodschap die hij bij zich heeft, bevat bezielende raad voor hen. Maar eerst wordt daarin de aandacht gevestigd op de autoriteit die de luisterrijke Zender van de boodschap bezit. Hij zegt: „En schrijf aan de engel van de gemeente in Filadélfia: Deze dingen zegt hij die heilig is, die waarachtig is, die de sleutel van David heeft, die opent zodat niemand zal sluiten en sluit zodat niemand opent.” — Openbaring 3:7.

3. Waarom is het passend dat Jezus „heilig” genoemd wordt, en hoe kan er worden gezegd dat hij „waarachtig is”?

3 Johannes had Petrus tot de mens Jezus Christus horen zeggen: „Gij hebt woorden van eeuwig leven; en wij hebben geloofd en zijn te weten gekomen dat gij de Heilige Gods zijt” (Johannes 6:68, 69). Aangezien Jehovah God de heiligheid zelf is, moet zijn eniggeboren Zoon ook „heilig” zijn (Openbaring 4:8). Jezus is ook „waarachtig”. Het hier gebruikte Griekse woord (a·leʹthi·nos) houdt de gedachte in van echtheid. In die zin is Jezus het ware licht en het ware brood dat uit de hemel is neergedaald (Johannes 1:9; 6:32). Hij is de ware wijnstok (Johannes 15:1). Jezus is ook waarachtig in de zin dat hij betrouwbaar is. Hij spreekt altijd de waarheid. (Zie Johannes 8:14, 17, 26.) Deze Zoon van God verdient het werkelijk als Koning en Rechter dienst te doen. — Openbaring 19:11, 16.

De sleutel van David”

4, 5. Met welk verbond hield „de sleutel van David” verband?

4 Jezus heeft „de sleutel van David”. Door die sleutel te gebruiken, „opent [hij] zodat niemand zal sluiten en sluit [hij] zodat niemand opent”. Wat is deze „sleutel van David”?

5 Met koning David van Israël sloot Jehovah een verbond voor een eeuwig koninkrijk (Psalm 89:1-4, 34-37). Van 1070 tot 607 v.G.T. regeerde Davids huis vanaf Jehovah’s troon in Jeruzalem, maar toen werd Gods oordeel aan dat koninkrijk voltrokken omdat het goddeloos was geworden. Aldus ging Jehovah ertoe over zijn in Ezechiël 21:27 opgetekende profetie te vervullen: „Tot een puinhoop, een puinhoop, een puinhoop zal ik ze [het aardse Jeruzalem] maken. Ook wat deze aangaat, ze [de scepter van het koningschap in Davids geslachtslijn] zal stellig van niemand worden totdat hij komt die het wettelijke recht heeft, en ik moet het aan hem geven.”

6, 7. Wanneer en hoe zou degene die „het wettelijke recht” heeft, verschijnen?

6 Wanneer en hoe zou deze persoon die „het wettelijke recht” heeft, verschijnen? Hoe zou de scepter van Davids koninkrijk aan hem gegeven worden?

7 Ongeveer 600 jaar later werd een nakomelinge van koning David, de joodse maagd Maria, zwanger door heilige geest. God zond de engel Gabriël om Maria erover in te lichten dat zij een zoon zou krijgen, die Jezus genoemd moest worden. Gabriël voegde eraan toe: „Deze zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste worden genoemd; en Jehovah God zal hem de troon van zijn vader David geven, en hij zal voor eeuwig als koning over het huis van Jakob regeren en aan zijn koninkrijk zal geen einde zijn.” — Lukas 1:31-33.

8. Hoe bewees Jezus dat hij ervoor in aanmerking kwam het Davidische koningschap te erven?

8 Toen Jezus in 29 G.T. in de Jordaan gedoopt en met heilige geest gezalfd werd, werd hij de aangestelde maar nog niet op de troon geplaatste Koning in de geslachtslijn van David. Hij legde een voorbeeldige ijver in de prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk aan de dag en droeg zijn discipelen op eveneens te prediken (Matthéüs 4:23; 10:7, 11). Jezus vernederde zich, zelfs tot de dood aan een martelpaal, waardoor hij bewees dat hij er volledig voor in aanmerking kwam het Davidische koningschap te erven. Jehovah wekte Jezus als een onsterfelijke geest uit de dood op en verhoogde hem tot Zijn rechterhand in de hemel. Daar erfde hij alle aan het Davidische koninkrijk verbonden rechten. Te bestemder tijd zou Jezus zijn recht uitoefenen en ’gaan onderwerpen te midden van zijn vijanden’. — Psalm 110:1, 2; Filippenzen 2:8, 9; Hebreeën 10:13, 14.

9. Hoe gebruikt Jezus de sleutel van David om te openen en te sluiten?

9 Intussen zou Jezus over de sleutel van David beschikken om gelegenheden en voorrechten in verband met het koninkrijk van God te ontsluiten. Door bemiddeling van Jezus zou Jehovah nu de gezalfde christenen op aarde bevrijden „van de autoriteit der duisternis” en hen overzetten „in het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde” (Kolossenzen 1:13, 14). De sleutel zou ook gebruikt worden om elkeen die zich ontrouw betoonde, van zulke voorrechten buiten te sluiten (2 Timótheüs 2:12, 13). Aangezien Jezus als de blijvende erfgenaam van Davids koninkrijk Jehovah’s steun geniet, kan geen enkel schepsel hem beletten zich van dergelijke verantwoordelijke taken te kwijten. — Vergelijk Matthéüs 28:18-20.

10. Welke aanmoediging geeft Jezus aan de gemeente in Filadélfia?

10 Aangezien Jezus zo’n grote autoriteit heeft, moeten zijn woorden aan de christenen in Filadélfia bijzonder vertroostend zijn! Hij prijst hen door te zeggen: „Ik ken uw daden — zie! ik heb een geopende deur voor u gesteld, die niemand kan sluiten — en ik weet dat gij een weinig kracht hebt, en gij hebt mijn woord bewaard en hebt u niet ontrouw getoond aan mijn naam” (Openbaring 3:8). De gemeente is nog steeds actief, en een deur is voor haar geopend — ongetwijfeld een deur die de gelegenheid opent tot predikingsdienst. (Vergelijk 1 Korinthiërs 16:9; 2 Korinthiërs 2:12.) Derhalve moedigt Jezus de gemeente aan de gelegenheid om te prediken volledig te benutten. Zij hebben volhard en getoond dat zij, met de hulp van Gods geest, voldoende kracht hebben om verdere „daden” in Jehovah’s dienst te blijven verrichten (2 Korinthiërs 12:10; Zacharia 4:6). Zij hebben Jezus’ geboden gehoorzaamd en hebben Christus noch door woord noch door daad verloochend.

„Zij [zullen] zich voor u neerbuigen”

11. Welke zegen belooft Jezus aan de christenen, en hoe werd deze belofte vervuld?

11 Derhalve belooft Jezus hun dat hun activiteit vrucht zal afwerpen: „Zie! Hen die tot de synagoge van Satan behoren, die zeggen dat zij joden zijn en het evenwel niet zijn, maar liegen, zal ik geven — zie! ik zal hen doen komen en hulde voor uw voeten doen brengen en hen doen weten dat ik u heb liefgehad” (Openbaring 3:9). Misschien heeft de gemeente net als in Smyrna het hoofd moeten bieden aan problemen van de zijde der plaatselijke joden. Jezus noemt deze personen „de synagoge van Satan”. Niettemin staan ten minste enkelen van die joden op het punt te beseffen dat hetgeen de christenen omtrent Jezus hebben gepredikt, de waarheid is. Dat zij ’hulde brengen’, zal waarschijnlijk zijn op de wijze die Paulus in 1 Korinthiërs 14:24, 25 beschrijft, namelijk dat zij werkelijk berouw hebben en christenen worden, in het volledige besef van de grote liefde die Jezus heeft betoond door zelfs afstand te doen van zijn ziel ten behoeve van zijn discipelen. — Johannes 15:12, 13.

12. Waarom zal het leden van de joodse synagoge in Filadélfia waarschijnlijk ontsteld hebben te vernemen dat sommigen van hen zich zouden „neerbuigen” voor de plaatselijke christelijke gemeenschap?

12 Het zal leden van de joodse synagoge in Filadélfia waarschijnlijk ontsteld hebben te vernemen dat sommigen van hen ’hulde zouden brengen’ aan de plaatselijke christelijke gemeenschap. Met het oog op het feit dat er ongetwijfeld vele niet-joden in die gemeente zijn, zullen zij precies het tegenovergestelde verwacht hebben. Waarom? Omdat Jesaja had voorzegd: „[Niet-joodse] koningen moeten verzorgers voor u [het volk Israël] worden, en hun vorstinnen voedsters voor u. Met het aangezicht ter aarde zullen zij zich voor u neerbuigen” (Jesaja 49:23; 45:14; 60:14). In dezelfde trant schreef Zacharia onder inspiratie: „Het zal zijn in die dagen dat tien mannen [niet-joden] uit alle talen der natiën zullen vastgrijpen, ja, zij zullen werkelijk de slip vastgrijpen van een man die een jood is, en zeggen: ’Wij willen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is’” (Zacharia 8:23). Ja, niet-joden zouden zich voor joden neerbuigen, niet andersom!

13. Wie waren de joden in wie de profetieën die tot het oude Israël waren gericht, in vervulling zouden gaan?

13 Die profetieën waren tot Gods uitverkoren natie gericht. Toen ze werden geuit, nam het vleselijke Israël die eervolle positie in. Doch toen de joden de Messías weigerden te aanvaarden, verwierp Jehovah hen als natie (Matthéüs 15:3-9; 21:42, 43; Lukas 12:32; Johannes 1:10, 11). Op Pinksteren in 33 G.T. verkoos hij in hun plaats het ware Israël Gods, de christelijke gemeente. De leden ervan zijn de geestelijke joden, met de ware besnijdenis van het hart (Handelingen 2:1-4, 41, 42; Romeinen 2:28, 29; Galaten 6:16). Daarna konden individuele vleselijke joden slechts op één manier weer in een goedgekeurde verhouding met Jehovah komen, namelijk door geloof te stellen in Jezus als de Messías (Matthéüs 23:37-39). Klaarblijkelijk zou dit in het geval van enkele personen in Filadélfia nu spoedig gebeuren. *

14. Hoe zijn Jesaja 49:23 en Zacharia 8:23 in deze tijd op betekenisvolle wijze in vervulling gegaan?

14 In deze tijd zijn profetieën zoals Jesaja 49:23 en Zacharia 8:23 op zeer betekenisvolle wijze in vervulling gegaan. Ten gevolge van de prediking door de Johannesklasse zijn grote aantallen mensen door de geopende deur gegaan om de Koninkrijksdienst op zich te nemen. * De meesten van hen zijn afkomstig uit de christenheid, die is samengesteld uit vele religies die ten onrechte beweren tot het geestelijke Israël te behoren. (Vergelijk Romeinen 9:6.) Deze personen, die een grote schare vormen, wassen hun lange gewaden en maken ze wit door geloof te oefenen in het offerandelijke bloed van Jezus (Openbaring 7:9, 10, 14). Door gehoorzaam te zijn aan Christus’ Koninkrijksheerschappij hopen zij de zegeningen ervan hier op aarde te beërven. Zij komen tot Jezus’ gezalfde broeders en ’buigen zich’ geestelijk gesproken voor hen ’neer’ omdat ’zij hebben gehoord dat God met hen is’. Zij verrichten dienst voor deze gezalfden, met wie zij in een wereldomvattende broederschap verenigd worden. — Matthéüs 25:34-40; 1 Petrus 5:9.

„Het uur der beproeving”

15. (a) Wat beloofde Jezus aan de christenen in Filadélfia, en waartoe werden zij aangemoedigd? (b) Naar het ontvangen van welke „kroon” keken de christenen uit?

15 Jezus zegt verder: „Omdat gij het woord over mijn volharding hebt bewaard, zal ik ook u bewaren voor het uur der beproeving, dat over de gehele bewoonde aarde moet komen om hen die op de aarde wonen, op de proef te stellen. Ik kom vlug. Blijf vasthouden wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neemt” (Openbaring 3:10, 11). Hoewel de christenen uit Johannes’ tijd de dag des Heren (die in 1914 is begonnen) niet meer zouden beleven, zou hun vertrouwen in Jezus’ komst hun de kracht geven om te blijven prediken (Openbaring 1:10; 2 Timótheüs 4:2). De „kroon”, of de prijs van eeuwig leven, was voor hen weggelegd in de hemel (Jakobus 1:12; Openbaring 11:18). Indien zij tot de dood getrouw waren, zou niemand hun die beloning kunnen ontnemen. — Openbaring 2:10.

16, 17. (a) Wat is „het uur der beproeving, dat over de gehele bewoonde aarde moet komen”? (b) In welke toestand verkeerden de gezalfden aan het begin van „het uur der beproeving”?

16 Wat is echter „het uur der beproeving”? Ongetwijfeld moesten die christenen in Asia het hoofd bieden aan een nieuwe golf van verschrikkelijke vervolging die door het keizerlijke Rome tegen hen werd ontketend. * Niettemin slaat „het uur der beproeving” voornamelijk op de periode van zifting en oordeel die ten slotte aanbrak gedurende de dag des Heren en die zich vanaf 1918 naar een hoogtepunt beweegt. De beproeving dient om vast te stellen of iemand voor Gods opgerichte koninkrijk of voor Satans wereld is. De beproeving strekt zich over een betrekkelijk korte periode uit, een „uur”, maar ze is nog niet voorbij. Mogen wij tot aan die tijd toch nimmer vergeten dat wij in „het uur der beproeving” leven! — Lukas 21:34-36.

17 In 1918 moest de uit gezalfde christenen bestaande Johannesklasse — evenals die loyale gemeente in Filadélfia — het hoofd bieden aan tegenstand van de zijde der hedendaagse „synagoge van Satan”. Religieuze leiders der christenheid, die beweerden geestelijke joden te zijn, wisten de regeerders er op sluwe wijze toe te brengen ware christenen te onderdrukken. Desondanks deden deze christenen hun uiterste best ’het woord over Jezus’ volharding te bewaren’; derhalve hielden zij met geestelijke hulp, „een weinig kracht” die heel veel betekende, stand en werden ertoe aangezet de nu voor hen geopende deur binnen te gaan. Op welke wijze?

„Een geopende deur”

18. Welke aanstelling deed Jezus in 1919, en in welk opzicht werd de aangestelde daardoor gelijk Hizkía’s getrouwe beheerder?

18 In 1919 kwam Jezus zijn belofte na en erkende hij de kleine groep ware gezalfde christenen als zijn „getrouwe en beleidvolle slaaf” (Matthéüs 24:45-47). Hun viel een soortgelijk voorrecht ten deel als dat waarin de getrouwe beheerder Eljakim zich in de dagen van koning Hizkía verheugde. * Jehovah zei over Eljakim: „Ik wil de sleutel van het huis van David op zijn schouder leggen, en hij moet openen zonder dat er iemand sluit, en hij moet sluiten zonder dat er iemand opent.” Eljakim droeg zware verantwoordelijkheden voor het aangezicht van Hizkía, de zoon van koning David. Zo is ook in deze tijd „de sleutel van het huis van David” op de schouder van de gezalfde Johannesklasse gelegd doordat de aardse belangen van het Messiaanse koninkrijk aan haar zorg zijn toevertrouwd. Jehovah heeft zijn dienstknechten voor dit voorrecht gesterkt door de weinige kracht die zij bezitten op te voeren tot voldoende dynamische energie om een gigantisch wereldomvattend getuigeniswerk te verrichten. — Jesaja 22:20, 22; 40:29.

19. Hoe heeft de Johannesklasse zich gekweten van de verantwoordelijkheden die Jezus in 1919 aan haar toevertrouwde, en met welk resultaat?

19 Vanaf 1919 heeft het gezalfde overblijfsel in navolging van Jezus’ voorbeeld een energieke veldtocht op touw gezet om het goede nieuws van het Koninkrijk wijd en zijd te verkondigen (Matthéüs 4:17; Romeinen 10:18). Als gevolg daarvan zijn sommigen van de hedendaagse synagoge van Satan, de christenheid, tot dit gezalfde overblijfsel gekomen, hebben van berouw blijk gegeven en hebben zich ’neergebogen’ door de autoriteit van de slaaf te erkennen. Ook zij zijn gekomen om Jehovah in eendracht met de ouderen van de Johannesklasse te dienen. Dit bleef doorgaan totdat het volledige aantal van Jezus’ gezalfde broeders bijeengebracht was. Hierna is „een grote schare . . . uit alle natiën” gekomen om zich voor de gezalfde slaaf ’neer te buigen’ (Openbaring 7:3, 4, 9). Te zamen verrichten de slaaf en deze grote schare dienst als de ene kudde van Jehovah’s Getuigen.

20. Waarom moeten Jehovah’s Getuigen vooral in deze tijd sterk in geloof en actief in Gods dienst zijn?

20 Verenigd in dezelfde band van ware broederlijke genegenheid als de christenen in Filadélfia, beseffen Jehovah’s Getuigen in deze tijd dat hun predikingswerk met dringendheid verricht moet worden. Weldra zal de grote verdrukking de doodsklok luiden over Satans goddeloze wereld. Moge een ieder van ons dan sterk in geloof en actief in Gods dienst bevonden worden, zodat onze namen niet uit Jehovah’s boek des levens gewist zullen worden (Openbaring 7:14). Laten wij Jezus’ vermaning aan de gemeente in Filadélfia heel ernstig opvatten, opdat wij aan onze dienstvoorrechten mogen vasthouden en ons de beloning van eeuwig leven ten deel mag vallen.

De zegeningen van de overwinnaars

21. Hoe hebben gezalfde christenen in deze tijd ’het woord over Jezus’ volharding bewaard’, en welk vooruitzicht wacht hun?

21 De Johannesklasse heeft in deze tijd ’het woord over Jezus’ volharding bewaard’, dat wil zeggen dat zij zijn voorbeeld hebben gevolgd en hebben volhard (Hebreeën 12:2, 3; 1 Petrus 2:21). Zij zijn derhalve zeer aangemoedigd door Jezus’ verdere woorden aan de gemeente in Filadélfia: „Wie overwint — ik zal hem maken tot een pilaar in de tempel van mijn God, en hij zal er geenszins meer uitgaan.” — Openbaring 3:12a.

22. (a) Wat is de tempel van Jezus’ God? (b) Hoe zullen de gezalfde christenen die overwinnen, pilaren in deze tempel worden?

22 Wat een voorrecht is het wanneer iemand een pilaar in de tempel van Jehovah mag zijn! In het oude Jeruzalem was de letterlijke tempel het centrum van Jehovah’s aanbidding. Binnen in de tempel offerde de hogepriester op een bepaalde dag van elk jaar het bloed van offerdieren vóór het wonderbaarlijke licht dat Jehovah’s tegenwoordigheid in „het Allerheiligste” afbeeldde (Hebreeën 9:1-7). Toen Jezus werd gedoopt, kwam er een andere tempel tot bestaan, namelijk een grote geestelijke, met een tempel te vergelijken regeling voor de aanbidding van Jehovah. Het heilige der heiligen van deze tempel bevindt zich in de hemel, waar Jezus dan ook „voor de persoon van God” verscheen (Hebreeën 9:24). Jezus is de Hogepriester, en voor het volledig bedekken van zonden wordt slechts één slachtoffer gebracht: het vergoten bloed van de volmaakte mens Jezus (Hebreeën 7:26, 27; 9:25-28; 10:1-5, 12-14). Zolang gezalfde christenen op aarde getrouw blijven, dienen zij als onderpriesters in de aardse voorhoven van deze tempel (1 Petrus 2:9). Maar als zij eenmaal hebben overwonnen, gaan ook zij dat hemelse heilige der heiligen binnen en worden, gelijk pilaren, onwrikbare ondersteuners van de met een tempel te vergelijken regeling voor aanbidding (Hebreeën 10:19; Openbaring 20:6). Er bestaat geen gevaar dat zij ’er weer uit zullen gaan’.

23. (a) Welke belofte doet Jezus vervolgens aan de gezalfde christenen die overwinnen? (b) Wat is het gevolg van het feit dat Jehovah’s naam en de naam van het nieuwe Jeruzalem op christelijke overwinnaars geschreven wordt?

23 Jezus vervolgt met de woorden: „En ik zal op hem schrijven de naam van mijn God en de naam van de stad van mijn God, het nieuwe Jeruzalem, dat van mijn God uit de hemel neerdaalt, en de nieuwe naam die ik draag” (Openbaring 3:12b). Ja, op deze overwinnaars staat de naam van Jehovah geschreven — hun God en Jezus’ God. Dit laat duidelijk zien dat Jehovah en Jezus twee afzonderlijke personen zijn en niet twee delen van een drieënige God of Drieëenheid (Johannes 14:28; 20:17). De hele schepping moet te weten komen dat deze gezalfden aan Jehovah toebehoren. Zij zijn zijn getuigen. Ook staat de naam van het nieuwe Jeruzalem op hen geschreven, de hemelse stad die in die zin uit de hemel neerdaalt dat ze haar weldadige heerschappij over de hele getrouwe mensheid uitstrekt (Openbaring 21:9-14). Alle aardse christelijke schapen zullen aldus ook weten dat deze gezalfde overwinnaars burgers zijn van het Koninkrijk, het hemelse Jeruzalem. — Psalm 87:5, 6; Matthéüs 25:33, 34; Filippenzen 3:20; Hebreeën 12:22.

24. Waarop doelt Jezus’ nieuwe naam, en hoe wordt die op getrouwe gezalfde christenen geschreven?

24 Ten slotte staat op gezalfde overwinnaars Jezus’ nieuwe naam geschreven. Dit doelt op Jezus’ nieuwe positie en de unieke voorrechten die hem door Jehovah verleend zijn (Filippenzen 2:9-11; Openbaring 19:12). Niemand anders leert die naam kennen, in de zin dat niemand anders zulke ervaringen doormaakt of zulke voorrechten toevertrouwd krijgt. Maar wanneer Jezus zijn naam op zijn getrouwe broeders schrijft, worden zij in dat hemelse rijk in een intieme verhouding met hem gebracht en delen zij zelfs in zijn voorrechten (Lukas 22:29, 30). Geen wonder dat Jezus zijn boodschap aan zulke gezalfden besluit door de vermaning te herhalen: „Wie een oor heeft, hij hore wat de geest tot de gemeenten zegt.” — Openbaring 3:13.

25. Hoe kan iedere afzonderlijke christen in deze tijd het beginsel achter de raad die Jezus aan de gemeente in Filadélfia gaf, toepassen?

25 Wat moet die boodschap een geweldige aanmoediging zijn geweest voor de getrouwe christenen in Filadélfia! En ze bevat beslist een krachtige les voor de Johannesklasse in deze tijd, gedurende de dag des Heren. Maar de erin opgesloten beginselen zijn voor iedere afzonderlijke christen van belang, of men nu tot de gezalfden of tot de andere schapen behoort (Johannes 10:16). Ieder van ons zou er goed aan doen om net als die christenen in Filadélfia Koninkrijksvruchten te blijven voortbrengen. Wij allen hebben ten minste een weinig kracht. Wij allen kunnen iets in Jehovah’s dienst doen. Laten wij deze kracht gebruiken! Laten wij er, als het om een uitbreiding van Koninkrijksvoorrechten gaat, op uit zijn elke deur die zich voor ons opent, binnen te gaan. Wij kunnen zelfs tot Jehovah bidden of hij zo’n deur wil openen (Kolossenzen 4:2, 3). Terwijl wij Jezus’ patroon van volharding navolgen en ons trouw betonen aan zijn naam, zullen wij er blijk van geven dat ook wij een oor hebben om te horen wat Gods heilige geest tot de gemeenten zegt.

[Voetnoten]

^ ¶13 In Paulus’ tijd werd Sósthenes, de presiderende dienaar van de joodse synagoge in Korinthe, een christelijke broeder. — Handelingen 18:17; 1 Korinthiërs 1:1.

^ ¶14 Het door de Johannesklasse uitgegeven tijdschrift De Wachttoren legt voortdurend de nadruk op de dringende noodzaak deze gelegenheid aan te grijpen en een zo volledig mogelijk aandeel aan het predikingswerk te hebben; zie bijvoorbeeld de artikelen „Laten allen getuigen van Jehovah’s heerlijkheid” en „Over de gehele aarde is hun geluid uitgegaan” in de uitgave van 1 januari 2004. In de uitgave van 1 juni 2004 werd in het artikel „Gezegend degenen die God heerlijkheid geven”, de nadruk gelegd op de mogelijkheid de „geopende deur” tot de volle-tijddienst binnen te gaan. Een topaantal van 1.093.552 pioniers leverde in een bepaalde maand van 2005 bericht in.

^ ¶16 McClintock en Strongs Cyclopedia (Deel X, blz. 519) bericht: „Het christendom kon gewoon niet aan de aandacht van de keizers ontsnappen wegens de opschuddingen die onder het volk werden teweeggebracht door heidense priesters, die de opmerkelijke vooruitgang van dat geloof met ontsteltenis gadesloegen, en Trajanus [98-117 G.T.] werd er bijgevolg toe gebracht edicten uit te vaardigen voor de geleidelijke onderdrukking van de nieuwe leer, die mensen in haters van de goden veranderde. De ambtsperiode van Plinius de Jongere als stadhouder van Bithynië [dat aan de noordgrens van de Romeinse provincie Asia lag] werd bemoeilijkt door aangelegenheden die het gevolg waren van de snelle verbreiding van het christendom en de daaruit voortvloeiende woede van de heidense bevolking in zijn provincie.”

^ ¶18 De naam Hizkía betekent „Jehovah sterkt”. Zie 2 Koningen 16:20, NW, Studiebijbel, voetnoot.

[Studievragen]

[Kader op blz. 63]

Een hulp voor velen om zich neer te buigen

Van de 144.000 gezalfden die het hemelse koninkrijk zullen beërven, schijnt een uit minder dan 9000 personen bestaand overblijfsel, de Johannesklasse, zijn aardse loopbaan nog te moeten voltooien. Terzelfder tijd is de grote schare uitgegroeid tot een menigte van ruim 6.600.000 (Openbaring 7:4, 9). Wat heeft tot deze enorme toename bijgedragen? De diverse scholen die onder auspiciën van Jehovah’s Getuigen staan, hebben hierin een grote rol gespeeld. Op deze scholen wordt, volkomen anders dan op de theologische hogescholen van de christenheid, waar wereldse filosofieën worden onderwezen en de bijbel omlaaggehaald wordt, een sterk geloof in Gods Woord ingeprent. Er wordt getoond dat de bijbel een praktische gids is voor het leiden van een rein, moreel leven en het toegewijd dienen van God. Wereldwijd wordt sinds 1943 in elke gemeente van Jehovah’s Getuigen in haar Koninkrijkszaal een plaatselijke theocratische bedieningsschool geleid. Elke week bezoeken miljoenen deze school, waar een uniform programma van bijbelonderricht wordt gevolgd.

Sinds 1959 leiden Jehovah’s Getuigen ook Koninkrijksbedieningsscholen, waar gemeente-ouderlingen en dienaren in de bediening worden opgeleid. En sinds 1977 zijn op de pioniersscholen honderdduizenden broeders en zusters opgeleid, die met een ware Filadelfische geest Jehovah als volle-tijdprediker dienen. In 1987 ging de bedienarenopleidingsschool van start, waar mannelijke Getuigen opgeleid worden voor speciale taken in het wereldomvattende veld.

Een opmerkelijke plaats onder de door Jehovah’s Getuigen opgerichte scholen wordt door de Wachttoren-Bijbelschool Gilead ingenomen. Sinds 1943 zijn er bijna elk jaar twee groepen leerlingen van deze in de deelstaat New York gevestigde zendelingenschool afgestudeerd. In totaal heeft deze school meer dan 7000 dienaren van Jehovah voor zendingsdienst in het buitenland opgeleid. De afgestudeerden van deze school zijn in meer dan honderd landen werkzaam en in vele daarvan is door hun toedoen het Koninkrijkswerk geopend. Na zo’n zestig jaar zijn sommigen van de vroege zendelingen nog steeds op hun post, terwijl zij samen met nieuwere zendelingen een aandeel hebben aan de wereldomvattende toename van Jehovah’s organisatie. En wat een schitterende toename!

[Tabel op blz. 64]

In 1919 opende de regerende Koning Jezus een deur van gelegenheid voor christelijke dienst. Een toenemend aantal toegewijde christenen heeft die gelegenheid aangegrepen.

Landen door Christenen

prediking die

Jaar bereikt prediken * Volle-tijdpredikers *

1918 14 3.868 591

1928 32 23.988 1.883

1938 52 47.143 4.112

1948 96 230.532 8.994

1958 175 717.088 23.772

1968 200 1.155.826 63.871

1978 205 2.086.698 115.389

1988 212 3.430.926 455.561

1998 233 5.544.059 698.781

2005 235 6.390.022 843.234

[Voetnoten]

^ ¶69 De bovenstaande aantallen zijn maandgemiddelden.

^ ¶69 De bovenstaande aantallen zijn maandgemiddelden.

[Tabel op blz. 65]

De activiteit van Jehovah’s Getuigen wordt met volledige overgave verricht. Beschouw bijvoorbeeld de uren eens die zij aan het prediken en onderwijzen hebben besteed en het enorme aantal gratis geleide bijbelstudies bij de mensen thuis.

Geleide

Predikingsuren bijbelstudies

Jaar (jaartotaal) (maandgemiddelde)

1918 19.116 Geen bericht

1928 2.866.164 Geen bericht

1938 10.572.086 Geen bericht

1948 49.832.205 130.281

1958 110.390.944 508.320

1968 208.666.762 977.503

1978 307.272.262 1.257.084

1988 785.521.697 3.237.160

1998 1.186.666.708 4.302.852

2005 1.278.235.504 6.061.534

[Illustratie op blz. 59]

Een Romeinse sleutel uit de eerste eeuw