Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

De twee getuigen doen herleven

De twee getuigen doen herleven

Hoofdstuk 25

De twee getuigen doen herleven

1. Wat gebiedt de sterke engel Johannes?

VOORDAT het tweede wee helemaal voorbij is, gebiedt de sterke engel Johannes deel te nemen aan nog een profetische voorstelling, en deze heeft te maken met de tempel (Openbaring 9:12; 10:1). Johannes bericht het volgende: „En mij werd een riet gegeven, een staf gelijk, terwijl hij zei: ’Sta op en meet het tempelheiligdom van God en het altaar en hen die daarin aanbidden.’” — Openbaring 11:1.

Het tempelheiligdom

2. (a) Welk tempelheiligdom zou er tot in onze tijd nog zijn? (b) Wie is de Hogepriester van het tempelheiligdom, en wat is het Allerheiligste ervan?

2 De hier genoemde tempel kan geen letterlijke tempel in Jeruzalem zijn, aangezien de laatste van deze tempels in 70 G.T. door de Romeinen verwoest was. Zoals de apostel Paulus echter aantoonde, was er zelfs nog vóór die vernietiging een ander tempelheiligdom ontstaan, dat er tot in onze tijd nog zou zijn. Dit was de grote geestelijke tempel waarin de profetische afschaduwingen die verschaft waren door de tabernakel en later door de in Jeruzalem gebouwde tempels, gestalte kregen. Het is „de ware tent, die door Jehovah en niet door een mens is opgericht”, en de Hogepriester ervan is Jezus, over wie Paulus schrijft dat hij reeds „heeft plaats genomen aan de rechterhand van de troon der Majesteit in de hemelen”. Het Allerheiligste ervan is de plaats van Jehovah’s tegenwoordigheid in de hemel zelf. — Hebreeën 8:1, 2; 9:11, 24.

3. Wat werd in verband met de tabernakel afgebeeld door (a) het gordijn dat het Allerheiligste van het Heilige afscheidde? (b) de dierenoffers? (c) het offeraltaar?

3 De apostel Paulus legt uit dat het gordijn van de tabernakel, waardoor het Allerheiligste werd afgescheiden van het Heilige, Jezus’ vlees afbeeldt. Toen Jezus zijn leven offerde, scheurde dit gordijn in tweeën, waardoor aangetoond werd dat Jezus’ vlees nu niet langer een barrière voor hem vormde om de hemel binnen te gaan en in Jehovah’s tegenwoordigheid te verschijnen. Op basis van Jezus’ offer zouden zijn gezalfde onderpriesters, na in getrouwheid te zijn gestorven, te bestemder tijd ook de hemel binnengaan (Matthéüs 27:50, 51; Hebreeën 9:3; 10:19, 20). Paulus toont ook aan dat de dierenoffers die voortdurend bij de tabernakel gebracht werden, vooruitwezen naar het ene offer dat Jezus zou brengen, zijn volmaakte menselijke leven. Het offeraltaar in het voorhof was een afbeelding van Jehovah’s voorziening, overeenkomstig zijn wil, voor het aanvaarden van Jezus’ offer ten behoeve van de „velen” — dat wil zeggen, de gezalfden en, later, de andere schapen — die „vurig naar hem [zouden] uitzien voor hun redding”. — Hebreeën 9:28; 10:9, 10; Johannes 10:16.

4. Wat werd afgebeeld door (a) het Heilige? (b) het binnenste voorhof?

4 Op grond van deze door God geïnspireerde inlichtingen kunnen wij vaststellen dat het Heilige in de tabernakel een afbeelding is van een heilige toestand waarin Christus als eerste en vervolgens ook de 144.000 gezalfde leden van de koninklijke priesterschap zich verheugen tijdens hun verblijf op aarde, voordat zij door „het gordijn” heen naar binnen gaan (Hebreeën 6:19, 20; 1 Petrus 2:9). Het is een goede afbeelding van het feit dat de 144.000 gezalfden aangenomen zijn als geestelijke zonen van God, zoals God ook Jezus na diens doop in 29 G.T. in de Jordaan als zijn Zoon erkende (Lukas 3:22; Romeinen 8:15). En wat valt er te zeggen over het binnenste voorhof, de enige afdeling van de tabernakel die zichtbaar was voor de niet-priesterlijke Israëlieten en de plaats waar de slachtoffers werden gebracht? Dit is een afbeelding van Jezus’ positie als volmaakt mens die hem geschikt maakte zijn leven voor de mensheid te offeren. Het is ook een afbeelding van de op basis van Jezus’ offer toegerekende rechtvaardige positie als heiligen waarin zijn gezalfde volgelingen zich verheugen terwijl zij zich op aarde bevinden. * — Romeinen 1:7; 5:1.

Het tempelheiligdom meten

5. Wat werd in de profetieën van de Hebreeuwse Geschriften te kennen gegeven door (a) het meten van Jeruzalem? (b) het meten van Ezechiëls visionaire tempel?

5 Johannes krijgt de opdracht „het tempelheiligdom van God [te meten] en het altaar en hen die daarin aanbidden”. Waarop duidt dit? In de profetieën van de Hebreeuwse Geschriften verschafte dit meten een waarborg dat er, op grond van Jehovah’s volmaakte maatstaven, gerechtigheid geoefend zou worden. In de dagen van de goddeloze koning Manasse werd door het in de profetie aangekondigde opmeten van Jeruzalem getuigd dat die stad onder een onveranderlijk vernietigingsoordeel was gekomen (2 Koningen 21:13; Klaagliederen 2:8). Maar toen Jeremia later zag dat Jeruzalem werd gemeten, werd hierdoor bevestigd dat de stad herbouwd zou worden (Jeremia 31:39; zie ook Zacharia 2:2-8). Insgelijks verschafte het door Ezechiël aanschouwde uitgebreide en nauwkeurige meten van de visionaire tempel, de joodse bannelingen in Babylon een waarborg dat de ware aanbidding in hun eigen land hersteld zou worden. Het herinnerde de Israëlieten er ook aan dat zij, met het oog op hun dwalingen, voortaan aan Gods heilige maatstaven moesten voldoen. — Ezechiël 40:3, 4; 43:10.

6. Waarop duidt het feit dat Johannes wordt gezegd het tempelheiligdom te meten, alsook de priesters die daarin aanbidden? Leg dit uit.

6 Dat Johannes wordt geboden het tempelheiligdom te meten, alsook de priesters die daarin aanbidden, duidt er derhalve op dat niets de vervulling van Jehovah’s voornemens met betrekking tot de tempelregeling en degenen die daar nauw mee verbonden zijn, kan verhinderen en dat het hoogtepunt van die voornemens bijna bereikt is. Nu alle dingen onder de voeten van Jehovah’s sterke engel zijn gesteld, is de tijd aangebroken dat „de berg van het huis van Jehovah stevig bevestigd zal worden boven de top der bergen” (Jesaja 2:2-4). Jehovah’s zuivere aanbidding moet na alle eeuwen waarin de afval der christenheid hoogtij heeft gevierd, verheven worden. De tijd is ook aangebroken dat diegenen van Jezus’ getrouwe broeders die gestorven zijn, opgewekt worden en „het Heilige der Heiligen” binnengaan (Daniël 9:24; 1 Thessalonicenzen 4:14-16; Openbaring 6:11; 14:4). En de laatsten van de nog op aarde aanwezige verzegelde „slaven van onze God” moeten overeenkomstig de goddelijke maatstaven gemeten worden om ervoor in aanmerking te komen als door de geest verwekte zonen Gods hun permanente plaats in de tempelregeling in te nemen. De Johannesklasse in deze tijd is zich volledig bewust van die heilige maatstaven en is vastbesloten daaraan te voldoen. — Openbaring 7:1-3; Matthéüs 13:41, 42; Efeziërs 1:13, 14; vergelijk Romeinen 11:20.

Het vertreden van het voorhof

7. (a) Waarom wordt Johannes gezegd het voorhof niet te meten? (b) Wanneer werd de heilige stad 42 maanden lang vertreden? (c) Hoe zijn de geestelijken der christenheid in gebreke gebleven gedurende die tijd van 42 maanden Jehovah’s rechtvaardige maatstaven hoog te houden?

7 Waarom werd het Johannes verboden het voorhof te meten? Hij vertelt het ons in de volgende woorden: „Maar wat het voorhof buiten het tempelheiligdom betreft, werp dat volledig buiten en meet het niet, want het is aan de natiën gegeven, en zij zullen de heilige stad vertreden, tweeënveertig maanden lang” (Openbaring 11:2). Wij hebben opgemerkt dat het binnenste voorhof een afbeelding is van de rechtvaardige positie die de door de geest verwekte christenen op aarde innemen. Zoals wij zullen zien, wordt hier gedoeld op de letterlijke 42 maanden die zich uitstrekken van december 1914 tot juni 1918, gedurende welke tijd allen die beleden christenen te zijn, aan een zware beproeving werden onderworpen. Zouden zij gedurende die oorlogsjaren aan Jehovah’s rechtvaardige maatstaven vasthouden? De meesten deden dit niet. De geestelijken der christenheid stelden en bloc het nationalisme boven gehoorzaamheid aan de goddelijke wet. Aan beide zijden van het front in de oorlog die hoofdzakelijk in de christenheid werd gestreden, predikten de geestelijken de jonge mannen de loopgraven in. Miljoenen werden afgeslacht. Tegen de tijd dat in 1918 het oordeel begon bij het huis van God, waren ook de Verenigde Staten aan dat bloedvergieten gaan meedoen, en de geestelijken van de gehele christenheid hadden een bloedschuld op zich geladen die nog steeds om goddelijke wraak roept (1 Petrus 4:17). Zij zijn voorgoed — onherroepelijk — buitengeworpen. — Jesaja 59:1-3, 7, 8; Jeremia 19:3, 4.

8. Wat beseften velen van de Bijbelonderzoekers tijdens de Eerste Wereldoorlog, maar wat begrepen zij niet ten volle?

8 Maar hoe stond het met de kleine groep Bijbelonderzoekers? Zou er direct al in 1914 beschouwd worden of zij aan goddelijke maatstaven hadden vastgehouden? Nee. Evenals de belijdende christenen in de christenheid moesten ook zij beproefd worden. Zij werden ’volledig buitengeworpen en aan de natiën gegeven’ ten einde zwaar beproefd en vervolgd te worden. Velen van hen beseften dat zij er niet op uit mochten trekken om hun medemensen te doden, maar zij begrepen nog niet ten volle wat christelijke neutraliteit inhield (Micha 4:3; Johannes 17:14, 16; 1 Johannes 3:15). Onder druk van de natiën schipperden sommigen.

9. Wat is de heilige stad die door de natiën werd vertreden, en wie op aarde vertegenwoordigen deze stad?

9 Maar hoe werd de heilige stad door die natiën vertreden? Het is duidelijk dat hier niet gedoeld wordt op het Jeruzalem dat ruim 25 jaar voordat de Openbaring werd opgetekend, verwoest werd. De heilige stad is veeleer het verderop in de Openbaring beschreven Nieuwe Jeruzalem, dat thans op aarde wordt vertegenwoordigd door de overgebleven gezalfde christenen die zich in het binnenste voorhof van de tempel bevinden. Mettertijd zullen ook zij een deel van de heilige stad worden. Het vertreden van hen komt dus neer op het vertreden van de stad zelf. — Openbaring 21:2, 9-21.

De twee getuigen

10. Wat moeten Jehovah’s getrouwe getuigen doen terwijl zij vertreden worden?

10 Zelfs terwijl deze loyalen vertreden worden, houden zij er niet mee op Jehovah’s getrouwe getuigen te zijn. Derhalve zegt de profetie verder: „’En ik zal mijn twee getuigen in zakken gehuld doen profeteren gedurende duizend tweehonderd zestig dagen.’ Dezen zijn zinnebeeldig de twee olijfbomen en de twee lampestandaarden en zij staan voor de Heer der aarde.” — Openbaring 11:3, 4.

11. Wat betekende het voor de getrouwe gezalfde christenen dat zij „in zakken gehuld” moesten profeteren?

11 Deze getrouwe gezalfde christenen hadden de hoedanigheid volharding nodig, want zij moesten „in zakken gehuld” profeteren. Wat betekende dit? In bijbelse tijden was het zich omgorden met een zak dikwijls het zinnebeeld van rouw. Het was een teken dat de persoon in diepe droefheid of smart verkeerde (Genesis 37:34; Job 16:15, 16; Ezechiël 27:31). Omgording met een zak werd in verband gebracht met de sombere onheilsboodschappen of droevige tijdingen die Gods profeten moesten bekendmaken (Jesaja 3:8, 24-26; Jeremia 48:37; 49:3). Het in zakken gehuld zijn, kon op deemoed of berouw duiden als reactie op een goddelijke waarschuwing (Jona 3:5). Dat de twee getuigen in zakken gehuld waren, schijnt te kennen te geven dat zij nederig volhardden in het bekendmaken van Jehovah’s oordelen. Zij waren getuigen die zijn dag van wraak, waardoor ook de natiën in rouw gedompeld zouden worden, bekendmaakten. — Deuteronomium 32:41-43.

12. Waarom schijnt de tijdsperiode waarin de heilige stad vertreden zou worden, een letterlijke periode te zijn?

12 De Johannesklasse moest deze boodschap gedurende een specifiek vermelde tijd prediken: 1260 dagen, ofte wel 42 maanden, dezelfde tijdsduur die gold voor het vertreden van de heilige stad. Dit schijnt een letterlijke periode te zijn, aangezien ze op twee verschillende manieren tot uitdrukking gebracht wordt, eerst in maanden en dan in dagen. Bovendien was er aan het begin van de dag des Heren een gekenmerkte periode van drie en een half jaar — die begon in december 1914 en voortduurde tot juni 1918 — waarin de moeilijke ervaringen van Gods volk overeenkwamen met de hier geprofeteerde gebeurtenissen (Openbaring 1:10). Als in zakken gehuld predikten zij een sombere boodschap betreffende Jehovah’s oordeel over de christenheid en de wereld.

13. (a) Waarop duidt het feit dat de gezalfde christenen zinnebeeldig werden voorgesteld door twee getuigen? (b) Welke profetie van Zacharia komt voor de geest doordat Johannes de twee getuigen als „de twee olijfbomen en de twee lampestandaarden” aanduidt?

13 Het feit dat zij zinnebeeldig werden voorgesteld door twee getuigen is voor ons een bevestiging dat hun boodschap nauwkeurig en goed gefundeerd was. (Vergelijk Deuteronomium 17:6; Johannes 8:17, 18.) Johannes noemt hen „de twee olijfbomen en de twee lampestandaarden” en zegt dat zij „staan voor de Heer der aarde”. Dit is duidelijk een verwijzing naar de profetie van Zacharia, die een zevenarmige lampestandaard en twee olijfbomen zag. Er werd gezegd dat de olijfbomen „de twee gezalfden” afbeeldden, namelijk de stadhouder Zerubbábel en de hogepriester Jozua, „die naast de Heer van de gehele aarde staan”. — Zacharia 4:1-3, 14.

14. (a) Waarop duidde Zacharia’s visioen van de twee olijfbomen? en de lampestandaard? (b) Wat zouden de gezalfde christenen tijdens de Eerste Wereldoorlog ervaren?

14 Zacharia leefde in een tijd van wederopbouw, en zijn visioen van de twee olijfbomen gaf te kennen dat Jehovah’s geest met Zerubbábel en Jozua zou zijn wanneer zij het volk voor het werk zouden sterken. Het visioen van de lampestandaard maakte Zacharia erop attent dat hij ’de dag der kleine dingen niet moest verachten’, want Jehovah’s voornemens zouden verwezenlijkt worden — „’niet door een krijgsmacht, noch door kracht, maar door mijn geest’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd” (Zacharia 4:6, 10; 8:9). De kleine groep christenen die er tijdens de Eerste Wereldoorlog onverdroten mee voortging het licht der waarheid tot de mensheid te brengen, zou insgelijks in een wederopbouwwerk gebruikt worden. Ook zij zouden een bron van aanmoediging zijn en zouden, hoe gering hun aantal ook was, leren zich op Jehovah’s kracht te verlaten terwijl zij de dag van het kleine begin niet zouden verachten.

15. (a) Waaraan doet het feit dat de gezalfde christenen als twee getuigen beschreven werden, ons ook denken? Leg dit uit. (b) Tot het verrichten van wat voor tekenen zijn de twee getuigen gemachtigd?

15 Het feit dat zij als twee getuigen beschreven werden, doet ons ook aan de transfiguratie denken. In dat visioen zagen drie van Jezus’ apostelen hem in Koninkrijksheerlijkheid, vergezeld van Mozes en Elia. Hierdoor werd afgeschaduwd dat Jezus in 1914 op zijn glorierijke troon plaats nam om een werk te verrichten dat door deze twee profeten werd afgebeeld (Matthéüs 17:1-3). Het is dan ook passend de twee getuigen nu tekenen te zien verrichten die ons doen denken aan de tekenen die Mozes en Elia hebben verricht. Johannes zegt bijvoorbeeld over hen: „En indien iemand hun schade wil toebrengen, komt er vuur uit hun mond en verslindt hun vijanden; en indien iemand hun schade zou willen toebrengen, moet hij op deze wijze gedood worden. Dezen hebben de autoriteit de hemel te sluiten, opdat er geen regen valt in de dagen waarin zij profeteren.” — Openbaring 11:5, 6a.

16. (a) Hoe doet het teken waarbij vuur betrokken was ons denken aan de tijd dat Mozes’ autoriteit in Israël betwist werd? (b) Hoe daagden de geestelijken der christenheid de Bijbelonderzoekers uit en veroorzaakten zij tijdens de Eerste Wereldoorlog moeilijkheden voor hen, en hoe boden de Bijbelonderzoekers daar weerstand aan?

16 Dit doet ons denken aan de tijd dat Mozes’ autoriteit in Israël betwist werd. Die profeet uitte een vurige oordeelsboodschap en Jehovah vernietigde de opstandelingen door 250 van hen door letterlijk vuur uit de hemel te verteren (Numeri 16:1-7, 28-35). Evenzo daagden de geestelijken der christenheid de Bijbelonderzoekers uit door te betogen dat zij geen theologische opleiding hadden genoten. Maar Gods getuigen hadden als bedienaren belangrijkere geloofsbrieven: de zachtmoedige personen die gehoor gaven aan hun schriftuurlijke boodschap (2 Korinthiërs 3:2, 3). In 1917 gaven de Bijbelonderzoekers The Finished Mystery uit, een indrukwekkend commentaar op de boeken Openbaring en Ezechiël. Hierop volgde de verspreiding van 10.000.000 exemplaren van het vier bladzijden tellende traktaat The Bible Students Monthly (De Bijbelonderzoeker) met als speciaal thema „De val van Babylon — Waarom de christenheid thans moet lijden — Het eindresultaat”. In de Verenigde Staten greep de woedende geestelijkheid de oorlogshysterie als voorwendsel aan om gedaan te krijgen dat het boek verboden werd. In andere landen werd het boek aan censuur onderworpen. Niettemin bleven Gods dienstknechten weerstand bieden door vlammende uitgaven van het vier bladzijden tellende traktaat getiteld Kingdom News (Koninkrijksnieuws). Naarmate de dag des Heren voortschreed, zouden verdere publikaties duidelijk maken dat de christenheid in een geestelijk dode toestand verkeerde. — Vergelijk Jeremia 5:14.

17. (a) Bij welke gebeurtenissen in de dagen van Elia waren een droogte en vuur betrokken? (b) Hoe kwam er vuur uit de mond van de twee getuigen, en om wat voor droogte ging het?

17 Wat valt er te zeggen over Elia? In de dagen van de koningen van Israël kondigde deze profeet een droogte af die als een uiting van Jehovah’s verontwaardiging over de Baäl aanbiddende Israëlieten zou komen. Ze duurde drie en een half jaar (1 Koningen 17:1; 18:41-45; Lukas 4:25; Jakobus 5:17). Later, toen de ontrouwe koning Ahazia soldaten uitzond om Elia te dwingen in zijn koninklijke tegenwoordigheid te verschijnen, smeekte de profeet vuur uit de hemel af om de soldaten te verteren. Pas toen een legeroverste blijk gaf van het juiste respect voor zijn positie als profeet, stemde Elia ermee in met hem mee te gaan naar de koning (2 Koningen 1:5-16). Zo vestigde ook het gezalfde overblijfsel tussen 1914 en 1918 moedig de aandacht op de geestelijke droogte in de christenheid en waarschuwde voor het vurige oordeel bij „de komst van de grote en vrees inboezemende dag van Jehovah”. — Maleachi 4:1, 5; Amos 8:11.

18. (a) Welke autoriteit wordt de twee getuigen verleend, en hoe kwam dit met de aan Mozes verleende autoriteit overeen? (b) Hoe ontmaskerden de twee getuigen de christenheid?

18 Johannes zegt verder over de twee getuigen: „En zij hebben autoriteit over de wateren, om ze in bloed te veranderen, en om de aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls zij het maar wensen” (Openbaring 11:6b). Ten einde Farao te overreden Israël in vrijheid heen te zenden, bediende Jehovah zich van Mozes om het onderdrukkende Egypte met plagen te slaan, waaronder ook het veranderen van water in bloed. Eeuwen later herinnerden de Filistijnse vijanden van Israël zich heel goed hoe Jehovah tegen Egypte was opgetreden, wat hen deed uitroepen: „Wie zal ons redden uit de hand van deze majestueuze God? Dit is de God die Egypte sloeg met elke soort van slachting [„allerlei plagen”, Willibrordvertaling] in de wildernis” (1 Samuël 4:8; Psalm 105:29). Mozes was een afbeelding van Jezus, die de autoriteit bezat om de religieuze leiders van zijn tijd Gods oordelen aan te zeggen (Matthéüs 23:13; 28:18; Handelingen 3:22). En tijdens de Eerste Wereldoorlog ontmaskerden Christus’ broeders, de twee getuigen, de doodaanbrengende hoedanigheid van „de wateren” die de christenheid haar kudden aanbood.

De twee getuigen worden gedood

19. Wat vindt volgens het verslag in de Openbaring plaats wanneer de twee getuigen hun getuigenisgeven geëindigd hebben?

19 Deze plaag over de christenheid was zo hevig dat ze, nadat de twee getuigen 42 maanden in zakken gehuld hadden geprofeteerd, haar wereldlijke invloed aanwendde om te bewerken dat zij werden ’gedood’. Johannes schrijft: „En wanneer zij hun getuigenisgeven hebben geëindigd, zal het wilde beest dat uit de afgrond opstijgt, oorlog tegen hen voeren en hen overwinnen en hen doden. En hun lijken zullen liggen op de brede straat van de grote stad die in geestelijke zin Sodom en Egypte wordt genoemd, waar ook hun Heer aan een paal werd gehangen. En mensen uit de volken en stammen en talen en natiën zullen hun lijken drie en een halve dag zien, en zij laten niet toe dat hun lijken in een graf worden gelegd. En zij die op de aarde wonen, verheugen zich over hen en zijn vrolijk, en zij zullen elkaar geschenken zenden, want deze twee profeten hebben hen die op de aarde wonen, gepijnigd.” — Openbaring 11:7-10.

20. Wat is „het wilde beest dat uit de afgrond opstijgt”?

20 Dit is de eerste van de 37 keren dat er in de Openbaring gewag wordt gemaakt van een wild beest. Te zijner tijd zullen wij dit beest en andere beesten uitvoerig beschouwen. Laten wij er thans mee volstaan te zeggen dat „het wilde beest dat uit de afgrond opstijgt” een ontwerp van Satan is, een actief functionerend politiek samenstel van dingen. * — Vergelijk Openbaring 13:1; Daniël 7:2, 3, 17.

21. (a) Hoe trokken de religieuze vijanden van de twee getuigen voordeel van de oorlogssituatie? (b) Waarop duidt het feit dat de lijken van de twee getuigen niet begraven werden? (c) Hoe moet de tijdsperiode van drie en een halve dag beschouwd worden? (Zie voetnoot.)

21 Van 1914 tot 1918 waren de natiën in de Eerste Wereldoorlog gewikkeld. Nationalistische gevoelens raakten verhit, en in de lente van 1918 trokken de religieuze vijanden van de twee getuigen voordeel van de situatie. Zij wisten het gerechtelijke apparaat van de staat zo te manoeuvreren dat met verantwoordelijkheid beklede bedienaren van de Bijbelonderzoekers op valse beschuldigingen van opruiing gevangengezet werden. Getrouwe medewerkers waren geschokt. De Koninkrijksactiviteit kwam bijna tot stilstand. Het was alsof het predikingswerk dood was. In bijbelse tijden was het een verschrikkelijke schande wanneer men niet in een herinneringsgraf werd gelegd (Psalm 79:1-3; 1 Koningen 13:21, 22). Het onbegraven laten van de twee getuigen zou derhalve grote smaad met zich brengen. In het hete Palestijnse klimaat zou een op straat liggend lijk na drie en een halve letterlijke dag werkelijk beginnen te rieken. * (Vergelijk Johannes 11:39.) Dit detail in de profetie wijst derhalve op de schande die de twee getuigen moesten verduren. Bovengenoemde personen die in de gevangenis waren gezet, werd zelfs borgtocht geweigerd terwijl hun zaak in hoger beroep was. Zij werden lang genoeg in het openbaar tentoongesteld om een stank te worden voor de inwoners van „de grote stad”. Maar wat was deze „grote stad”?

22. (a) Wat is de grote stad? (b) Hoe sloot de openbare pers zich bij de geestelijken aan in het vreugdebetoon over het tot zwijgen brengen van de twee getuigen? (Zie kader.)

22 Johannes geeft ons enige aanwijzingen. Hij zegt dat Jezus daar aan een paal werd gehangen. Wij denken dus onmiddellijk aan Jeruzalem. Maar hij zegt ook dat de grote stad Sodom en Egypte wordt genoemd. Welnu, het letterlijke Jeruzalem werd vanwege haar onreine praktijken eens Sodom genoemd (Jesaja 1:8-10; vergelijk Ezechiël 16:49, 53-58). En Egypte, de eerste wereldmacht, wordt soms als een afbeelding van dit wereldsamenstel van dingen gebruikt (Jesaja 19:1, 19; Joël 3:19). Deze grote stad is derhalve een afbeelding van een verontreinigd „Jeruzalem” dat beweert God te aanbidden maar dat evenals Sodom onrein en zondig is geworden en evenals Egypte een deel is geworden van dit satanische wereldsamenstel van dingen. Het is een afbeelding van de christenheid, het hedendaagse equivalent van het ontrouwe Jeruzalem, de organisatie waarvan de leden zoveel reden hadden zich te verheugen toen zij de verstorende prediking van de twee getuigen tot zwijgen hadden gebracht.

Weer opgewekt!

23. (a) Wat gebeurt er met de twee getuigen na drie en een halve dag, en welke uitwerking heeft dit op hun vijanden? (b) Wanneer hadden Openbaring 11:11, 12 en Ezechiëls profetie waarin staat dat Jehovah op een vallei van dorre beenderen ademt, een hedendaagse vervulling?

23 De openbare pers sloot zich in het belasteren van Gods volk bij de geestelijken aan. Eén krant zei bijvoorbeeld: „The Finished Mystery is ’finito’.” Doch niets kon meer bezijden de waarheid zijn! De twee getuigen bleven niet dood. Wij lezen: „En na de drie en een halve dag voer levensgeest van God in hen, en zij gingen op hun voeten staan, en grote vrees overviel degenen die hen aanschouwden. En zij hoorden een luide stem uit de hemel tot hen zeggen: ’Stijgt hierheen op.’ En in de wolk stegen zij tot in de hemel op, en hun vijanden aanschouwden hen” (Openbaring 11:11, 12). Aldus maakten zij iets soortgelijks mee als de dorre beenderen in de vallei waar Ezechiël in een visioen heen werd gebracht. Jehovah ademde op deze dorre beenderen en ze kwamen tot leven, waardoor werd afgebeeld hoe de natie Israël na zeventig jaar gevangenschap in Babylon, herboren werd (Ezechiël 37:1-14). Deze twee profetieën, in Ezechiël en in de Openbaring, ondergingen hun treffende hedendaagse vervulling in 1919, toen Jehovah zijn „gestorven” getuigen weer tot bruisend leven bracht.

24. Wat was de uitwerking op de religieuze vervolgers van de twee getuigen toen laatstgenoemden weer tot leven kwamen?

24 Wat een schok voor die vervolgers! De lijken van de twee getuigen waren plotseling weer levend en actief. Het was voor die geestelijken een bittere pil om te slikken, te meer daar de christelijke bedienaren die zij met hun geïntrigeer in de gevangenis hadden doen belanden, weer vrij waren en later volledig gerehabiliteerd zouden worden. De schok moet nog groter zijn geweest toen de Bijbelonderzoekers in september 1919 in Cedar Point (Ohio, VS) een congres hielden. Hier spoorde J. F. Rutherford, die nog maar pas uit de gevangenis was vrijgelaten, de congresgangers tot activiteit aan met zijn op Openbaring 15:2 en Jesaja 52:7 gebaseerde lezing „Het Koninkrijk aankondigen”. De leden van de Johannesklasse begonnen opnieuw te „profeteren” of in het openbaar te prediken. Zij namen steeds meer toe in kracht, terwijl zij onbevreesd de huichelachtigheid van de christenheid aan de kaak stelden.

25. (a) Wanneer werd tot de twee getuigen gezegd: „Stijgt hierheen op”, en hoe geschiedde dit? (b) Welke schokkende uitwerking had het herstel van de twee getuigen op de grote stad?

25 De christenheid probeerde keer op keer weer net zo’n overwinning te behalen als in 1918. Ze nam haar toevlucht tot aanvallen door het gepeupel, juridische kunstgrepen, gevangenzetting, ja zelfs terechtstellingen — alles zonder enig resultaat! Na 1919 lag het geestelijke domein van de twee getuigen buiten haar invloedssfeer. In dat jaar had Jehovah tot hen gezegd: „Stijgt hierheen op”, en zij waren opgestegen tot een verheven geestelijke staat waar hun vijanden hen wel konden zien maar hun geen schade konden berokkenen. Johannes beschrijft de schokkende uitwerking die hun herstel op de grote stad had: „En in dat uur geschiedde er een grote aardbeving, en een tiende deel van de stad stortte in; en zevenduizend personen werden door de aardbeving gedood, en de overigen werden door vrees bevangen en gaven heerlijkheid aan de God des hemels” (Openbaring 11:13). Er waren werkelijk grote beroeringen in het rijk der religie. Nu deze tot nieuw leven gewekte groep christenen aan het werk ging, scheen de grond onder de leiders van de gevestigde kerken in beweging te zijn. Op een tiende deel van hun stad, figuurlijk gesproken 7000 personen, was de uitwerking zo sterk dat er over hen gezegd wordt dat zij gedood worden.

26. Wie worden afgebeeld door het „tiende deel van de stad” en de „zevenduizend” uit Openbaring 11:13? Leg dit uit.

26 De uitdrukking „een tiende deel van de stad” herinnert ons eraan dat Jesaja met betrekking tot het oude Jeruzalem profeteerde dat een tiende deel als een heilig zaad de verwoesting van de stad zou overleven (Jesaja 6:13). Evenzo herinnert het aantal van 7000 ons eraan dat toen Elia dacht dat hij alleen getrouw was gebleven in Israël, Jehovah tot hem zei dat er in feite nog 7000 waren die zich niet voor Baäl hadden gebogen (1 Koningen 19:14, 18). In de eerste eeuw zei de apostel Paulus dat deze 7000 een afbeelding waren van het overblijfsel der joden dat gunstig gereageerd had op het goede nieuws omtrent de Christus (Romeinen 11:1-5). Deze schriftplaatsen helpen ons te begrijpen dat de „zevenduizend” en het „tiende deel van de stad” in Openbaring 11:13 degenen zijn die luisteren naar de tot leven gebrachte twee getuigen en de zondige grote stad verlaten. Zij sterven als het ware voor de christenheid. Hun namen worden verwijderd van haar ledenlijsten. Wat haar betreft, bestaan zij niet meer. *

27, 28. (a) Hoe ’gaven de overigen heerlijkheid aan de God des hemels’? (b) Wat moesten de geestelijken der christenheid erkennen?

27 Maar hoe gaven ’de overigen [der christenheid] heerlijkheid aan de God des hemels’? Stellig niet door hun afvallige religie de rug toe te keren en dienstknechten van God te worden. Het is veeleer zoals uiteengezet wordt in Vincents Word Studies in the New Testament, waarin over de uitdrukking „gaven heerlijkheid aan de God des hemels” wordt gezegd: „De zinsnede duidt niet op bekering, en ook niet op berouw of dankzegging, maar op erkenning, wat de gewone betekenis is die er in de schrift aan wordt gegeven. Vergelijk Joz. vii. 19 (Sept.); Joh. ix. 24; Hand. xii. 23; Rom. iv. 20.” Tot haar grote ergernis moest de christenheid erkennen dat de God van de Bijbelonderzoekers iets groots voor hen had gedaan door hen weer tot christelijke activiteit te brengen.

28 Het kan zijn dat de geestelijken deze erkenning alleen maar verstandelijk deden, of in hun binnenste. Stellig is geen van hen er openlijk voor uitgekomen dat hij de God van de twee getuigen erkent. Maar Jehovah’s via Johannes geuite profetie helpt ons te onderscheiden wat er in hun hart was en te beseffen wat een vernederende schok zij in 1919 ervoeren. Vanaf dat jaar moest er, terwijl de „zevenduizend” de christenheid verlieten ondanks haar vastberaden krachtsinspanningen om haar schaapjes vast te houden, door de geestelijken erkend worden dat de God van de Johannesklasse sterker was dan hun god. In latere jaren zouden zij dit zelfs nog duidelijker beseffen doordat nog velen meer van hun kudde zouden weggaan en de woorden zouden herhalen die het volk sprak toen Elia zegevierde over de aanhangers van de god Baäl op de berg Karmel, namelijk: „Jehovah is de ware God! Jehovah is de ware God!” — 1 Koningen 18:39.

29. Wat komt volgens Johannes’ zeggen vlug, en welk verder dooreenschudden wacht de christenheid?

29 Maar luister! Johannes zegt tot ons: „Het tweede wee is voorbij. Ziet! Het derde wee komt vlug” (Openbaring 11:14). Indien de christenheid reeds tot op haar grondvesten wordt geschud door wat tot dusver is gebeurd, wat zal ze dan doen wanneer het derde wee wordt aangekondigd, de zevende engel op zijn trompet blaast en het heilige geheim van God ten slotte tot een einde wordt gebracht? — Openbaring 10:7.

[Voetnoten]

^ ¶4 Zie voor een volledige bespreking van deze grote geestelijke tempel de artikelen „Jehovah’s grote geestelijke tempel” in De Wachttoren van 1 juli 1996 en „De ene ware tempel waarin wij dienen te aanbidden” in de uitgave van 1 april 1973.

^ ¶20 De „afgrond” (Grieks: a·busʹsos; Hebreeuws: tehōmʹ) duidt zinnebeeldig op een plaats van inactiviteit. (Zie Openbaring 9:2.) In een letterlijke betekenis kan het echter ook betrekking hebben op de uitgestrekte zee. Het Hebreeuwse woord wordt vaak weergegeven met „waterdiepte” (Psalm 71:20; 106:9; Jona 2:5). „Het wilde beest dat uit de afgrond opstijgt”, kan derhalve vereenzelvigd worden met het ’wilde beest dat uit de zee opstijgt’. — Openbaring 11:7; 13:1.

^ ¶21 Merk op dat uit een beschouwing van de ervaringen van Gods volk in die tijd blijkt dat hoewel de 42 maanden zich over een letterlijke periode van drie en een half jaar uitstrekken, de drie en een halve dag geen letterlijke periode van 84 uur beslaan. De specifieke periode van drie en een halve dag wordt waarschijnlijk tweemaal genoemd (in vers 9 en 11) om te beklemtonen dat ze in vergelijking met de werkelijke drie en een half jaar van activiteit die eraan voorafgaan, slechts een korte periode zou zijn.

^ ¶26 Vergelijk het gebruik van de woorden „dood”, „gestorven” („stierf”) en „levend” in schriftplaatsen als Romeinen 6:2, 10, 11; 7:4, 6, 9; Galaten 2:19; Kolossenzen 2:20; 3:3.

[Studievragen]

[Kader op blz. 168]

Het vreugdebetoon uit Openbaring 11:10

In zijn boek Preachers Present Arms, uitgegeven in 1933, maakt Ray H. Abrams gewag van de bittere oppositie van de geestelijken tegen het door de Bijbelonderzoekers uitgegeven boek The Finished Mystery. Hij laat de pogingen van de geestelijken om zich te ontdoen van de Bijbelonderzoekers en hun „verderfelijke overreding” de revue passeren. Deze pogingen leidden tot de rechtszaak die tot gevolg had dat J. F. Rutherford en zeven van zijn medewerkers tot lange gevangenisstraffen werden veroordeeld. Dr. Abrams voegt eraan toe: „Een analyse van de hele zaak leidt tot de conclusie dat de kerken en de geestelijkheid oorspronkelijk de aanstichters waren van deze actie om de Russellisten uit te roeien. In februari 1918 begonnen de predikanten in Canada een systematische campagne tegen hen en hun publikaties, in het bijzonder The Finished Mystery. Volgens de in Winnipeg verschijnende Tribune . . . was het verbieden van hun boek het rechtstreekse gevolg van de ’wijze waarop de geestelijken de zaken hadden voorgesteld’.”

Dr. Abrams vervolgt: „Toen het nieuws van de twintigjarige straffen de redacteuren van de religieuze pers bereikte, betoonde bijna elk van deze publikaties, zowel de grote bladen als de kleine, zich verheugd over deze gebeurtenis. Ik heb in geen van de orthodox-religieuze bladen ook maar één woord van sympathie kunnen ontdekken. ’Er bestaat geen twijfel over’, zo concludeerde Upton Sinclair, dat ’de vervolging . . . ten dele was voortgesproten uit het feit dat zij zich de haat van de „orthodoxe” religieuze stelsels op de hals hadden gehaald’. Wat de kerken niet met gezamenlijke krachtsinspanningen hadden weten te bereiken, scheen de regering nu met succes voor hen tot stand te hebben gebracht.” Nadat de schrijver de kleinerende commentaren van een aantal religieuze publikaties had aangehaald, verwees hij naar de door het hof van appel gedane herziening van de beslissing en merkte op: „Deze uitspraak werd in de kerken met stilzwijgen begroet.”

[Illustratie op blz. 163]

Johannes meet de geestelijke tempel — de gezalfde priesterschap moet aan maatstaven voldoen

[Illustraties op blz. 165]

Het door Zerubbábel en Jozua verrichte wederopbouwwerk gaf te kennen dat in de dag des Heren het kleine begin gevolgd zou worden door een grote toename onder Jehovah’s Getuigen. Faciliteiten zoals bovenstaande in Brooklyn (New York) moesten aanzienlijk worden uitgebreid om in hun behoeften te kunnen voorzien

[Illustraties op blz. 166]

De door de twee getuigen bekendgemaakte vurige oordeelsboodschappen werden afgeschaduwd door het profetische werk van Mozes en Elia

[Illustraties op blz. 169]

Evenals de dorre beenderen uit Ezechiël hoofdstuk 37 worden de twee getuigen gereactiveerd voor het hedendaagse predikingswerk