Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Zich inspannen om overwinnaars te zijn

Zich inspannen om overwinnaars te zijn

Hoofdstuk 8

Zich inspannen om overwinnaars te zijn

SMYRNA

1. (a) Welke gemeente ontvangt vervolgens een boodschap van de verheerlijkte Jezus? (b) Waaraan herinnerde Jezus de christenen in die gemeente door zich „de Eerste en de Laatste” te noemen?

TEGENWOORDIG is van het oude Éfeze alleen nog maar een ruïne over. Doch Jezus’ tweede boodschap werd gezonden naar een plaats waar ook nu nog een drukke stad ligt. Zo’n 55 kilometer ten noorden van de ruïnes van Éfeze ligt de Turkse stad Izmir, waar zich zelfs in deze tijd vier ijverige gemeenten van Jehovah’s Getuigen bevinden. In de eerste eeuw lag Smyrna hier. Sla nu acht op Jezus’ volgende woorden: „En schrijf aan de engel van de gemeente in Smyrna: Deze dingen zegt ’de Eerste en de Laatste’, die een dode werd en weer tot leven gekomen is” (Openbaring 2:8). Door dit tot die christenen in Smyrna te zeggen, herinnert Jezus hen eraan dat hij de eerste rechtschapenheidbewaarder was die rechtstreeks door Jehovah tot onsterfelijk geestelijk leven werd opgewekt en ook de laatste die aldus opgewekt zou worden. Jezus zelf zou alle andere gezalfde christenen opwekken. Hij is derhalve volledig bevoegd om raad te geven aan zijn broeders, die de hoop koesteren zich met hem in onsterfelijk hemels leven te verheugen.

2. Waarom worden alle christenen vertroost door de woorden van Degene die „een dode werd en weer tot leven gekomen” was?

2 Jezus gaf het voorbeeld wat betreft het verduren van vervolging ter wille van de rechtvaardigheid, en hij ontving de hem toekomende beloning. Zijn getrouwheid tot de dood en de opstanding die hij daarna ontving, vormen de basis voor de hoop van alle christenen (Handelingen 17:31). Het feit dat Jezus „een dode werd en weer tot leven gekomen is”, bewijst dat niets wat men ter wille van de waarheid moet verduren, tevergeefs is. De opstanding van Jezus is een geweldige bron van aanmoediging voor alle christenen, vooral wanneer zij vanwege hun geloof lijden moeten ondergaan. Verkeert u in deze situatie? Dan kunt ook u moed putten uit Jezus’ volgende woorden aan de gemeente in Smyrna:

3. (a) Welke aanmoediging gaf Jezus aan de christenen in Smyrna? (b) Waarom noemde Jezus de christenen in Smyrna „rijk”, hoewel zij arm waren?

3 „Ik ken uw verdrukking en armoede — doch gij zijt rijk — en de laster van de zijde van hen die zeggen dat zij joden zijn en het evenwel niet zijn, maar die een synagoge van Satan zijn” (Openbaring 2:9). Jezus heeft niets aan te merken op zijn broeders in Smyrna, maar prijst hen alleen welgemeend. Vanwege hun geloof hebben zij veel verdrukking ondergaan. Materieel zijn zij arm, waarschijnlijk vanwege hun getrouwheid (Hebreeën 10:34). Zij bekommeren zich echter voornamelijk om geestelijke zaken, en zoals Jezus heeft aangeraden, hebben zij schatten vergaard in de hemel (Matthéüs 6:19, 20). De Opperherder beschouwt hen derhalve als „rijk”. — Vergelijk Jakobus 2:5.

4. Door wie werden de christenen in Smyrna hevig vervolgd, en hoe bezag Jezus die tegenstanders?

4 Jezus merkt vooral op dat de christenen in Smyrna veel tegenstand van de zijde der vleselijke joden hebben verduurd. Eertijds hadden velen die tot deze religie behoorden, de verbreiding van het christendom krachtig tegengestaan (Handelingen 13:44, 45; 14:19). En nu, nog maar enkele tientallen jaren na de val van Jeruzalem, legden die joden in Smyrna dezelfde satanische geest aan de dag. Geen wonder dat Jezus hen als „een synagoge van Satan” beziet! *

5. Welke beproevingen stonden de christenen in Smyrna te wachten?

5 Nu de christenen in Smyrna zo’n haat moeten trotseren, worden zij door Jezus vertroost: „Wees niet bevreesd voor de dingen die gij gaat lijden. Zie! De Duivel zal voortgaan sommigen van U in de gevangenis te werpen, opdat GIJ volledig op de proef wordt gesteld en opdat GIJ tien dagen verdrukking hebt. Bewijs dat gij getrouw zijt, zelfs tot de dood, en ik zal u de kroon des levens geven” (Openbaring 2:10). Jezus gebruikt hier driemaal de Griekse meervoudsvorm van „gij” of „u”, hiermee aantonend dat zijn woorden op de gemeente in haar geheel van toepassing zijn. Jezus kan niet beloven dat de beproevingen van de christenen in Smyrna spoedig ten einde zullen zijn. Sommigen van hen zullen vervolging en gevangenzetting blijven ondergaan. Zij zullen „tien dagen” verdrukking hebben. Tien is een getal waardoor aardse volledigheid of totaliteit wordt gesymboliseerd. Zelfs die geestelijk rijke rechtschapenheidbewaarders zullen gedurende de tijd dat zij in het vlees op aarde zijn, grondig worden beproefd.

6. (a) Waarom dienen de christenen in Smyrna niet bevreesd te zijn? (b) Hoe besloot Jezus zijn boodschap aan de gemeente in Smyrna?

6 Toch dienen de christenen in Smyrna niet bevreesd te zijn of te schipperen. Indien zij tot het einde getrouw blijven, is voor hen als beloning „de kroon des levens” weggelegd, in hun geval onsterfelijk leven in de hemel (1 Korinthiërs 9:25; 2 Timótheüs 4:6-8). De apostel Paulus bezag deze kostbare prijs als iets dat het waard was er al het andere, zelfs zijn aardse leven, voor op te offeren (Filippenzen 3:8). Klaarblijkelijk denken die getrouwen in Smyrna er net zo over. Jezus besluit zijn boodschap met de woorden: „Wie een oor heeft, hij hore wat de geest tot de gemeenten zegt: Wie overwint, zal geenszins schade lijden van de tweede dood” (Openbaring 2:11). De overwinnaars wordt onsterfelijk hemels leven verzekerd, dat niet aangetast kan worden door de tweede dood. — 1 Korinthiërs 15:53, 54.

„Tien dagen verdrukking”

7, 8. Hoe werd de christelijke gemeente in 1918, net als de gemeente in Smyrna, ’volledig op de proef gesteld’?

7 De Johannesklasse en hun metgezellen in deze tijd zijn, net als de christenen in Smyrna, ’volledig op de proef gesteld’, en deze beproeving is nog niet ten einde. Hun getrouwheid onder beproeving kenmerkt hen als Gods volk (Markus 13:9, 10). Kort nadat de dag des Heren een aanvang nam, schonken de woorden die Jezus tot de christenen in Smyrna sprak, werkelijke vertroosting aan de kleine internationale groep van Jehovah’s volk (Openbaring 1:10). In al de jaren sedert 1879 hadden de leden van deze groep in Gods Woord gegraven naar geestelijke rijkdommen, die zij vrijuit met anderen deelden. Maar tijdens de Eerste Wereldoorlog kregen zij intense haat en tegenstand te verduren, deels omdat zij zich niet lieten meeslepen door de oorlogshysterie en deels omdat zij de dwalingen van de christenheid onbevreesd aan de kaak stelden. De vervolging die zij op aanstichting van sommige leiders der christenheid ondergingen, kwam in 1918 tot een hoogtepunt en was te vergelijken met wat de christenen in Smyrna van de joodse gemeenschap aldaar te verduren hadden.

8 Een golf van vervolging in de Verenigde Staten van Amerika bereikte een hoogtepunt toen de nieuwe president van het Wachttorengenootschap, Joseph F. Rutherford, en zeven medefunctionarissen op 22 juni 1918 de gevangenis ingingen, de meesten van hen met een vonnis van twintig jaar. Negen maanden later werden zij op borgtocht vrijgelaten. Op 14 mei 1919 herzag het hof van appel de onjuiste vonnissen die waren geveld; er bleken 130 onjuistheden in de rechtspleging te zijn. De rooms-katholieke rechter Manton, een ridder in de orde van St.-Gregorius de Grote, die deze christenen in 1918 borgtocht geweigerd had, werd later, in 1939, op zes beschuldigingen van het eisen en aanvaarden van steekpenningen tot twee jaar gevangenisstraf en $10.000 boete veroordeeld.

9. Hoe werden Jehovah’s Getuigen in nazi-Duitsland door Hitler behandeld, en wat was de reactie van de geestelijken daarop?

9 Gedurende het nazi-bewind in Duitsland vaardigde Hitler een algeheel verbod op het predikingswerk van Jehovah’s Getuigen uit. Jarenlang zaten duizenden Getuigen opgesloten in concentratiekampen en gevangenissen, waar zij wreed behandeld werden en waar velen stierven, terwijl zo’n 200 jonge mannen die weigerden in Hitlers leger te dienen, terechtgesteld werden. Dat de geestelijken achter dit alles stonden, blijkt uit de in het nieuwsblad The German Way van 29 mei 1938 gepubliceerde woorden van een katholieke priester. Hij zei onder andere: „Er is nu één land op aarde waar de zogenaamde . . . Bijbelonderzoekers [Jehovah’s Getuigen] verboden zijn. Dat is Duitsland! . . . Toen Adolf Hitler aan de macht was gekomen en het Duitse episcopaat opnieuw zijn verzoek indiende, zei Hitler: ’Deze zogenaamde Ernstige Bijbelonderzoekers [Jehovah’s Getuigen] zijn rustverstoorders; . . . ik beschouw ze als kwakzalvers; ik duld niet dat de Duitse katholieken op zo’n wijze door deze Amerikaanse rechter Rutherford bezoedeld worden; ik ontbind [Jehovah’s Getuigen] in Duitsland.’” De priester voegde eraan toe: „Bravo!”

10. (a) Welke vervolging hebben Jehovah’s Getuigen onder de ogen moeten zien terwijl de dag des Heren voortgang vond? (b) Wat is vaak het resultaat geweest wanneer christenen in de gerechtshoven voor religieuze vrijheid streden?

10 Terwijl de dag des Heren voortgang vond, hebben de Slang en zijn zaad aanhoudend tegen de gezalfde christenen en hun metgezellen gestreden. Velen van hen zijn in de gevangenis geworpen en boosaardig vervolgd (Openbaring 12:17). Die vijanden zijn ermee voortgegaan ’onheil te stichten op gezag van de wet’, maar Jehovah’s volk blijft onwrikbaar op het standpunt staan „God als regeerder meer [te] gehoorzamen dan mensen” (Psalm 94:20, Petrus-Canisiusvertaling; Handelingen 5:29). In 1955 berichtte De Wachttoren: „Meer dan zeventig landen hebben op een of andere tijd gedurende de afgelopen veertig jaren beperkende verordeningen uitgevaardigd en hebben Jehovah’s getuigen vervolgd.” Waar het mogelijk was om in de gerechtshoven voor religieuze vrijheid te strijden, hebben deze christenen dit gedaan en in een aantal landen hebben zij schitterende overwinningen behaald. Jehovah’s Getuigen hebben alleen al voor het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten vijftig overwinningen behaald.

11. Welke profetie van Jezus betreffende het teken van zijn tegenwoordigheid is gedurende de dag des Heren ten aanzien van Jehovah’s Getuigen in vervulling gegaan?

11 Geen enkele andere groep heeft Jezus’ gebod om caesar terug te betalen wat van caesar is, zo gewetensvol gehoorzaamd (Lukas 20:25; Romeinen 13:1, 7). Maar van geen enkele andere groep zijn ook zo veel leden in zo veel landen en onder zo veel verschillende regeringsvormen in de gevangenis geworpen, en dit gebeurt in Noord- en Zuid-Amerika, Europa, Afrika en Azië nog steeds. In Jezus’ uitvoerige profetie betreffende het teken van zijn tegenwoordigheid werd ook gezegd: „Dan zal men u overleveren aan verdrukking en u doden, en gij zult ter wille van mijn naam voorwerpen van haat zijn voor alle natiën” (Matthéüs 24:3, 9). Dit is gedurende de dag des Heren ten aanzien van de christelijke Getuigen van Jehovah stellig in vervulling gegaan.

12. Hoe heeft de Johannesklasse Gods volk gesterkt om vervolging te kunnen doorstaan?

12 Ten einde de leden van Gods volk te sterken om verdrukking te kunnen doorstaan, heeft de Johannesklasse hen voortdurend herinnerd aan de inhoud van Jezus’ woorden tot de christenen in Smyrna. Toen bijvoorbeeld de nazi-vervolging begon, stonden er in The Watchtower van 1933 en 1934 (Nederlandse uitgaven van 1934 en 1935) artikelen zoals „Vreest hen niet”, waarin Matthéüs 10:26-33 besproken werd; „De Smeltkroes”, gebaseerd op Daniël 3:17, 18; en „De Muil der Leeuwen”, met Daniël 6:22 als de sleuteltekst. In het decennium van de jaren ’80, waarin dit boek voor het eerst werd uitgegeven en Jehovah’s Getuigen in meer dan veertig landen boosaardig werden vervolgd, sterkte De Wachttoren Gods volk met artikelen zoals „Gelukkig ondanks vervolging!” en „Christenen bieden met volharding het hoofd aan vervolging”. *

13. Waarom zijn de christelijke Getuigen van Jehovah, evenals de christenen in Smyrna, niet bevreesd geweest voor vervolging?

13 Ja, de christelijke Getuigen van Jehovah ondergaan symbolisch gesproken gedurende tien dagen fysieke vervolging en andere beproevingen. Evenals de christenen destijds in Smyrna zijn zij niet bevreesd geweest, en evenmin hoeft iemand van ons bevreesd te zijn naarmate de moeilijkheden hier op aarde toenemen. Wij zijn bereid onder lijden te volharden en zelfs ’de roof van onze bezittingen’ met vreugde te aanvaarden (Hebreeën 10:32-34). Door Gods Woord te bestuderen en het ons eigen te maken, zullen wij toegerust zijn om vast in het geloof te staan. Wees ervan verzekerd dat Jehovah u, wanneer u aan uw rechtschapenheid vasthoudt, kan en zal behoeden. „[Werpt] al uw bezorgdheid op hem . . ., want hij zorgt voor u.” — 1 Petrus 5:6-11.

[Voetnoten]

^ ¶4 Ongeveer zestig jaar nadat Johannes was gestorven, werd de 86-jarige Polycarpus in Smyrna levend verbrand omdat hij zijn geloof in Jezus niet wilde afzweren. Martyrium Polycarpi, een werk dat naar men meent uit dezelfde tijd dateert als waarin deze gebeurtenis plaatsvond, vermeldt dat toen het hout voor de brandstapel werd bijeengebracht, „de joden, naar hun gewoonte, uitermate ijverig daarbij assisteerden” — ook al vond de terechtstelling op „een grote sabbatdag” plaats.

^ ¶12 Zie De Wachttoren van januari 1934; december 1934 en januari 1935; februari en maart 1935; 1 augustus 1983.

[Studievragen]

[Kader/Illustratie op blz. 39]

Al jarenlang brengen geschiedschrijvers verslag uit over de rechtschapenheid van de Duitse Getuigen van Jehovah gedurende het nazi-regime. Het boek Mothers in the Fatherland, van geschiedschrijfster Claudia Koonz, uitgegeven in 1986, had het volgende te zeggen: „De overweldigende meerderheid van alle Duitsers met een niet-nazistische achtergrond vond manieren om hun bestaan voort te zetten onder een regime dat zij verachtten. . . . Aan het andere einde van het statistische en ideologische spectrum bevonden zich de 20.000 Jehovah’s Getuigen die, praktisch zonder enige uitzondering, ondubbelzinnig weigerden enige vorm van gehoorzaamheid aan de nazi-staat te schenken. . . . De hechtst aaneengesloten groep van hen die weerstand boden, werd door religie ondersteund. Vanaf het begin werkten Jehovah’s Getuigen niet mee met welk facet van de nazi-staat maar ook. Zelfs nadat de Gestapo in 1933 hun nationale hoofdkwartier had verwoest en de sekte in 1935 had verboden, weigerden zij om zelfs maar ’Heil Hitler’ te zeggen. Ongeveer de helft (merendeels mannen) van alle Jehovah’s Getuigen werd naar concentratiekampen gestuurd, er werden er duizend terechtgesteld en nog eens duizend stierven tussen 1933 en 1945. . . . Katholieken en protestanten hoorden hoe hun geestelijken hen ertoe aanspoorden met Hitler samen te werken. Indien zij verzet boden, deden zij dit tegen de bevelen van zowel de kerk als de staat in.”