Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Behoed uw christelijke hoop

Behoed uw christelijke hoop

Hoofdstuk 10

Behoed uw christelijke hoop

1. Wat zal de ’nieuwe hemelen en de nieuwe aarde’ zo begerenswaardig maken?

HOE geweldig is toch het vooruitzicht op een leven zonder pijn, verdriet en dood! Maar in werkelijkheid is het nog geweldiger dat dit mogelijk zal zijn doordat onvolmaaktheid en zonde uit de weg worden geruimd. Wat een zegen zal het zijn niet meer te hoeven strijden tegen verkeerde neigingen, waarvan wij weten dat ze onszelf en anderen alleen maar schade berokkenen! Het zal beslist een vreugde zijn wanneer elk woord dat wij spreken, elke gedachte die wij denken en al onze handelingen ten goede van allen zullen zijn en werkelijk de persoonlijkheid van onze hemelse Vader weerspiegelen en nooit uit zelfzuchtige beweegredenen voortspruiten. Ja, wij kunnen uitzien naar de door God beloofde ’nieuwe hemelen en een nieuwe aarde’, waar beslist rechtvaardigheid zal wonen. Dit is stellig een hoop die het waard is behoed te worden. — 2 Petrus 3:13.

2. (a) Wat moeten wij doen om de vervulling van onze christelijke hoop te beleven? (b) Waarom dienen wij niet verrast te zijn dat er zich onder belijdende christenen zelfzuchtige mannen kunnen bevinden?

2 Om de vervulling van onze christelijke hoop te beleven, moeten wij ze steeds voor ogen houden en er in overeenstemming mee leven. Dit kan alleen wanneer wij alle invloeden die onze hoop zouden kunnen verflauwen of verwoesten, weerstaan. Soms kunnen zulke schadelijke invloeden uitgaan van niet geestelijk gezinde, zelfzuchtige personen die met de gemeente van Gods volk verbonden zijn. Dit dient ons niet te verrassen, want de apostel Petrus schreef: „Er stonden echter ook valse profeten onder het volk [Israël] op, zoals er ook onder u [christenen] valse leraren zullen zijn” (2 Petrus 2:1a). Net als bij het natuurlijke Israël het geval was, staan ook christenen bloot aan verderfelijke invloeden die hun oorsprong binnen de gemeente hebben.

„HEIMELIJK VERDERFELIJKE SEKTEN INVOEREN”

3, 4. Hoe beschrijft de apostel Petrus de wijze waarop valse leraren hun dwaalleer verbreiden?

3 Over het optreden van de dwaalleraren schrijft de apostel Petrus verder: „Dezen zullen heimelijk verderfelijke sekten invoeren” (2 Petrus 2:1b). De apostel schreef hier niet over personen die het gewoon moeite kost bepaalde dingen te begrijpen, of personen wier oprechte zienswijzen wellicht niet in elk opzicht met die van de meerderheid overeenstemmen. (Vergelijk Romeinen 14:1 tot 6.) Hij doelde veeleer op personen die moedwillig verdeeldheid veroorzaken en een verderfelijke invloed uitoefenen.

4 Zulke personen zijn zelden open en eerlijk of ronduit. Wanneer zij hun onschriftuurlijke zienswijzen „invoeren”, doen zij dit gewoonlijk heimelijk en bedekt. De Griekse uitdrukking die de apostel Petrus voor „heimelijk invoeren” gebruikte, betekent letterlijk „ernaast, of erbij invoeren”. Dat is hun methode. Te zamen met de een of andere deugdelijke bijbelse leer voeren zij geleidelijk en geraffineerd hun verdeeldheid zaaiende of verderfelijke zienswijzen in. Eerst beïnvloeden zij de geest van hun toehoorders door enkele voor de hand liggende waarheden of misschien zelfs door een lange, ingewikkelde argumentatie, en dan gelukt het hun vaak hen ertoe te brengen het een of andere beginsel te aanvaarden dat slechts tot dwaling kan leiden. Het kan zijn dat zij daarbij de bijbel gebruiken, maar zij leren hem in werkelijkheid niet. Zij gebruiken alleen maar datgene wat hun past en verdraaien het in hun voordeel, zodat zij daarmee hun stellingen kunnen bewijzen. Zij wekken dus de schijn dat iets waar is, hoewel het elke deugdelijke bijbelse grondslag mist.

5. Hoe illustreert de wijze waarop Satan Eva bedroog, de methoden waarvan een dwaalleraar zich bedient?

5 Dit proces wordt goed geïllustreerd door de wijze waarop Satan Eva door middel van de slang bedroog. Aanvankelijk werd er een schijnbaar onschuldige vraag opgeworpen: „Is het werkelijk zo dat God heeft gezegd dat gij niet van elke boom van de tuin moogt eten?” (Genesis 3:1) Door die vraag werd de waarheid verdraaid. Ze liet doorschemeren dat de Allerhoogste de eerste mensen te zeer beperkte, doordat hij hun iets onthield waarop zij recht hadden. De woorden van de slang moeten bewerkt hebben dat Eva zich afvroeg waarom zij eigenlijk niet van de „boom der kennis van goed en kwaad” mocht eten. Op deze wijze wekte Satan in haar de wens het antwoord te vernemen. Daarop volgde het doelgerichte antwoord van de slang: „Gij zult volstrekt niet sterven. Want God weet dat nog op de dag dat gij ervan eet, uw ogen stellig geopend zullen worden en gij stellig als God zult zijn, kennend goed en kwaad.” — Genesis 3:4, 5.

6. (a) Welke factoren maakten Eva ervoor ontvankelijk de dwaling te geloven? (b) Hoe werd er als gevolg van Satans leugen een sekte gesticht?

6 Daar Eva’s geest op geraffineerde wijze op dit onware antwoord was voorbereid, overviel het haar niet als een schok. Het feit dat de slang „het omzichtigste [bleek] te zijn van alle wilde dieren van het veld”, scheen de mogelijkheid uit te sluiten dat zo’n schepsel een verkeerde inlichting zou kunnen geven (Genesis 3:1). Bovendien zag de boom er aantrekkelijk uit en scheen zijn vrucht goed tot voedsel te zijn. Eva werd volledig bedrogen. Nadat zij van de verboden vrucht had gegeten, overreedde zij Adam ertoe zich bij haar aan te sluiten in haar opstand tegen God (Genesis 3:6). Aldus gelukte het Satan de eerste mensen door de leugenachtige woorden van de slang, van hun hemelse Vader te vervreemden. In werkelijkheid werd daardoor een afvallige sekte, bestaande uit twee personen, gesticht.

7. (a) Waarom kan men zeggen dat personen die verdeeldheid in de gemeente veroorzaken, Christus verloochenen? (b) Waarom kan er worden gezegd dat zij ’een spoedige vernietiging over zichzelf brengen’?

7 Op soortgelijke wijze kunnen bepaalde personen een verdeeldheid zaaiende geest, een sektarische geest van rivaliteit, in een gemeente zaaien. Daar zo’n splintergroep in dwaling geworteld is en bewust onenigheid tracht te veroorzaken, geeft ze door haar standpunt en leringen een verkeerde voorstelling van Gods Zoon, die de christelijke gemeente met zijn bloed heeft gekocht. Daarom zegt de apostel Petrus dat zulke pseudo-leraren „zelfs de eigenaar, die hen heeft gekocht, verloochenen, een spoedige vernietiging over zichzelf brengend”. Ja, wanneer iemand niet meer aan Christus als hoofd vasthoudt, verloochent hij hem en stort hij zich hals over kop op een weg die in moreel en geestelijk opzicht rampspoedig is en alleen maar op vernietiging uitloopt. Wanneer de tijd voor de voltrekking van het veroordelende oordeel komt, zal er geen uitstel zijn. Er zal snel recht worden verschaft. Daar deze personen willens en wetens dwaalleringen hebben aangenomen, zullen zij ’een spoedige vernietiging over zichzelf brengen’. — 2 Petrus 2:1.

8. Welke uitwerking kan het ’losbandige gedrag’ van belijdende christenen op personen buiten de gemeente hebben?

8 Helaas werpen deze personen, doordat zij beweren christenen te zijn maar zich toch aan een losbandig gedrag schuldig maken, een smet op de voortreffelijke reputatie van Gods getrouwe dienstknechten. Velen die het slechte gedrag gadeslaan van bepaalde personen die voorgeven christenen te zijn, beginnen lasterlijk of schimpend te spreken over allen die zich christenen noemen. Dit bedoelde Petrus toen hij schreef: „Bovendien zullen velen hun daden van losbandig gedrag navolgen, en door hun toedoen zal er schimpend over de weg der waarheid worden gesproken.” — 2 Petrus 2:2.

HOED U ERVOOR ’MET VERVALSTE WOORDEN UITGEBUIT’ TE WORDEN

9. (a) Wat beweegt verdorven mannen ertoe te trachten volgelingen achter zich aan te trekken? (b) Wat zal er met zulke mannen en degenen die door hen worden bedrogen, gebeuren?

9 Wat beweegt zulke verdorven mannen ertoe volgelingen achter zich aan te trekken? De apostel Petrus antwoordt daarop: „Uit hebzucht zullen zij u met vervalste woorden uitbuiten” (2 Petrus 2:3a). Deze personen trachten materiële voordelen voor zichzelf te verkrijgen, of zij willen de macht, de autoriteit en de eer hebben die iemand verwerft naar wie men als leraar opziet. Door „vervalste woorden”, dat wil zeggen, door bedrieglijke verklaringen, gepaard gaande met geloofwaardige argumenten, trachten zij zichzelf te bevoordelen door anderen uit te buiten. Daar zowel hun beweegredenen als hun leringen verkeerd zijn, zal het verderf over hen komen. De apostel Petrus schrijft verder:

„Wat hen betreft, het oordeel uit oude tijden beweegt zich niet traag en de vernietiging van hen sluimert niet. Stellig, indien God zich er niet van heeft weerhouden de engelen die zondigden te straffen, maar hen, door hen in Tartarus te werpen, aan afgronden van dikke duisternis heeft overgegeven om voor het oordeel bewaard te worden; en hij zich er niet van heeft weerhouden een wereld uit de oudheid te straffen, maar Noach, een prediker van rechtvaardigheid, met zeven anderen veilig heeft bewaard, toen hij een geweldige vloed over een wereld van goddeloze mensen bracht; en hij de steden Sodom en Gomorra, door ze in de as te leggen, heeft veroordeeld, voor goddelozen een voorbeeld stellend van toekomende dingen; en hij de rechtvaardige Lot heeft bevrijd, die zwaar gekweld werd doordat de mensen, die de wet trotseerden, zich overgaven aan losbandig gedrag — want die rechtvaardige man heeft door wat hij zag en hoorde toen hij onder hen woonde, dag aan dag zijn rechtvaardige ziel gefolterd wegens hun wetteloze daden — dan weet Jehovah mensen van godvruchtige toewijding uit beproeving te bevrijden, maar onrechtvaardigen te bewaren voor de dag van het oordeel om afgesneden te worden, vooral echter hen die het vlees achternagaan met de begeerte het te verontreinigen en die op heerschappij neerzien.” — 2 Petrus 2:3-10.

10. (a) Wanneer sprak God voor het eerst zijn oordeel over het ’zaad van de slang’ uit? (b) Waarom ’beweegt de voltrekking ervan zich niet traag’?

10 Het oordeel of strafgericht dat God reeds sedert „oude tijden” besloten heeft tegen allen die tot het ’zaad van de slang’ zouden behoren, zal onvermijdelijk voltrokken worden (Genesis 3:15; Johannes 8:44; Judas 14, 15). Hoewel het strafvonnis reeds ongeveer 6000 jaar geleden werd uitgesproken en sindsdien meermalen is herhaald, „beweegt [het] zich niet traag”, alsof het nooit voltrokken zou worden. De vernietiging komt beslist, want ze „sluimert” niet. Ze is in Gods voornemen nog zeer levend.

11. (a) Wat gebeurde er met de ongehoorzame engelen, en wat staat hun nog te wachten? (b) Wat wordt bewezen door de bestraffing van de engelen, de vernietiging van de goddelozen in de Vloed en de uitroeiing van de inwoners van Sodom en Gomorra?

11 Zoals Petrus opmerkte, bleven zelfs de engelen die eens in Gods tegenwoordigheid hadden gewoond maar later ontrouw waren geworden, er niet van verschoond ’in Tartarus geworpen’, dat wil zeggen, tot de laagste staat vernederd te worden. Afgesneden van elke goddelijke verlichting, verbannen van hun oorspronkelijke plaats in de hemel en beperkt in hun activiteiten, bevinden de ongehoorzame engelen zich in een toestand die te vergelijken is met „afgronden van dikke duisternis” en wachten zij daar op de voltrekking van het strafgericht door Jezus Christus. (Vergelijk Openbaring 20:1-3, 7-10.) Insgelijks weerhield Jehovah God zich er niet van een hele wereld van verdorven mensen door een wereldomvattende vloed te vernietigen of in de dagen van Lot tegen de seksueel ontaarde inwoners van Sodom en Gomorra op te treden. Alleen rechtvaardige mensen zoals Noach en zijn gezin en zoals Lot kunnen hopen aan het goddelijke oordeel te ontkomen en bevrijd te worden uit de beproeving die het leven onder wetteloze mensen met zich brengt. Maar de bewering een christen te zijn, zal niemand redden die door immoraliteit het vlees van anderen tracht te verontreinigen.

HOED U VOOR PERSONEN DIE AUTORITEIT MINACHTEN

12, 13. Wat is volgens 2 Petrus 2:10b, 11 de houding van verdorven personen ten opzichte van autoriteit?

12 Dikwijls kan men de slechte beweegredenen van verdorven personen herkennen aan hun houding ten opzichte van autoriteit. Zij ’zien neer op heerschappij’, doordat zij elke soort van autoriteit verachten. De apostel Petrus vervolgt zijn beschrijving met de woorden: „Vermetel, eigenzinnig, beven zij niet voor heerlijken, maar spreken schimpend, terwijl engelen, alhoewel zij in sterkte en kracht zoveel groter zijn, geen beschuldiging tegen hen inbrengen in beschimpende bewoordingen, hetgeen zij niet doen uit achting voor Jehovah.” — 2 Petrus 2:10b, 11.

13 Wij dienen ons daarom te hoeden voor vermetele, aanmatigende personen die geen achting voor „heerlijken” hebben. Getrouwe mannen aan wie in de christelijke gemeente verantwoordelijkheid is toevertrouwd, denken niet dat zij boven hun medegelovigen staan of superieur aan hen zijn, maar beschouwen zich nederig als dienstknechten (Matthéüs 23:8; 1 Thessalonicenzen 2:5-12). Aan hun diensttoewijzing is echter ’heerlijkheid’ verbonden, daar zij door de heilige geest tot opzieners of „herders” van de kudde zijn aangesteld (Handelingen 20:28; vergelijk Romeinen 11:13). Ook vertegenwoordigen zij Jezus Christus, de Heer der heerlijkheid, en Jehovah God, de grote Herder (1 Petrus 2:25; 5:4). Daarom moedigt de Schrift leden van de gemeente ertoe aan zich te onderwerpen aan degenen die de leiding nemen (Hebreeën 13:17). Zulke mannen kunnen weliswaar fouten maken, zoals ook Petrus fouten maakte, maar dat geeft anderen niet het recht schimpend over hen te spreken. (Vergelijk Galáten 2:11-14; 3 Johannes 9, 10.) Hardwerkende „herders” verdienen het respect van de gemeente. Maar personen die anderen tot het slechte beïnvloeden, deinzen er niet voor terug christelijke ouderlingen te smaden. Als iemand zijn broeder smaadt of beschimpt, beschouwen Jehovah God en zijn Zoon dit als werd het hun aangedaan.

14. Hoe geven de getrouwe engelen van een volkomen andere houding dan dwaalleraren blijk?

14 Wat een verschil bestaat er tussen zulke zelfzuchtige dwaalleraren en de getrouwe engelen! De engelen hebben ijver voor rechtvaardigheid. Maar zelfs wanneer zij met tegenstanders te doen hebben, gebruiken zij geen grove, beschimpende taal. Toen bijvoorbeeld ’de aartsengel Michaël . . . een geschil had met de Duivel en redetwistte over Mozes’ lichaam, durfde hij niet in beschimpende bewoordingen een oordeel tegen hem uit te brengen, maar zei hij: „Jehovah bestraffe u”’ (Judas 9). Hieruit kunnen wij concluderen dat ook de andere getrouwe engelen nooit iemand met smaad zouden overladen of zouden beschimpen, maar rustig en kalm, zij het ook nadrukkelijk, de feiten zouden uiteenzetten. Zij hebben een gepaste achting voor hun Maker en beseffen dat schimpend gepraat in strijd is met zijn heiligheid of reinheid.

15. Voor wat voor soort van personen moeten wij volgens de raad van Petrus op onze hoede zijn?

15 Wij moeten op onze hoede zijn voor personen die op boosaardige wijze anderen neerhalen en zich dan zelf op de voorgrond plaatsen. Wij dienen steeds voor ogen te houden dat zulke personen voor hun handelingen veroordeeld zullen worden en hun straf niet zullen ontlopen. Dit kan ons helpen voorzichtig te zijn zodat wij niet het oor zullen lenen aan personen die in anderen geïnteresseerd schijnen te zijn, maar in werkelijkheid slechts hun eigen voordeel zoeken. Over het einde van zulke zelfzuchtige mannen schreef de apostel Petrus:

„Deze mensen, gelijkend op redeloze dieren, die van nature geboren zijn om gevangen en vernietigd te worden, zullen in de dingen waarvan zij onwetend zijn en schimpend spreken, in hun eigen loopbaan van vernietiging ook de vernietiging ondergaan, zichzelf onrecht aandoend als loon voor onrecht.” — 2 Petrus 2:12, 13a.

16. In welk opzicht zijn verdorven mensen als „redeloze dieren”?

16 Mensen die door boosaardige hartstochten worden beheerst, handelen als „redeloze dieren”. Over dieren had Jehovah gezegd: „Al het zich bewegende gedierte dat leeft, mag u tot voedsel dienen” (Genesis 9:3). De schimpend sprekende mensen zijn als „redeloze dieren” doordat zij zich niet door de stem van een goed geweten laten beteugelen en derhalve geen waardering voor Gods wegen, handelingen en activiteiten tonen. Niet in staat om waardevolle geestelijke dingen juist te beoordelen, bestempelen zij ze misschien als waardeloos. Hun verkeerde opvattingen zullen hun ondergang zijn. Zij houden tot hun eigen schade aan deze verkeerde zienswijzen vast en zullen onvermijdelijk de slechte gevolgen van hun onrechtvaardige handelwijze ondervinden. Wij willen beslist aan onze hoop vasthouden en niet met hen ten verderve gaan.

HOED U VOOR PERSONEN DIE OP ZELFZUCHTIG GENOT EN PERSOONLIJK GEWIN UIT ZIJN

17. Wat zijn volgens 2 Petrus 2:13b-15a nog enkele andere kenmerkende eigenschappen van verdorven mensen?

17 Tot de slechte eigenschappen van niet geestelijk gezinde mensen behoort onder andere een brandend verlangen naar een zorgeloos leven en genot. De apostel Petrus schreef:

„Zij beschouwen een weelderig leven overdag als een genot. Zij zijn vlekken en smetten, zich met onbeperkt genot aan hun bedrieglijke leringen overgevend terwijl zij te zamen met u feestvieren. Zij hebben ogen die vol overspel zijn en die niet kunnen ophouden te zondigen, en zij verlokken onstandvastige zielen. Zij hebben een hart dat geoefend is in hebzucht. Zij zijn vervloekte kinderen. Het rechte pad verlatend, zijn zij misleid.” — 2 Petrus 2:13b-15a.

18. In welk opzicht gelijken niet geestelijk gezinde personen op de in Jesaja 5:11, 12 beschreven ontrouwe Israëlieten?

18 Zulke personen nemen overdag wellicht deel aan feestgelagen, waar zij zich overgeven aan overdadig eten en drinken, in plaats dat zij iets tot opbouw van anderen bijdragen. Zij vertonen veel overeenkomst met bepaalde Israëlieten die uitsluitend voor genot leefden. Op hun feesten vloeide rijkelijk wijn. Naarmate de dag ten avond neigde, werden de zwelgers luidruchtiger en uitgelatener en lieten zij hun feestrumoer gepaard gaan met hartstocht opwekkende muziek. De profeet Jesaja schrijft over zulke personen:

„Wee hun die vroeg in de morgen opstaan om slechts bedwelmende drank te zoeken, die tot laat in de avondschemering blijven hangen zodat de wijn zelf hen verhit! En harp en snaarinstrument, tamboerijn en fluit, en wijn moeten er op hun feesten blijken te zijn; maar naar de activiteit van Jehovah kijken zij niet, en het werk van zijn handen hebben zij niet gezien” (Jesaja 5:11, 12).

De genotzoekers handelden dus alsof er geen getuigenis betreffende de grootse werken van de Schepper bestond. Zij oefenden geen zelfbeheersing, daar zij elke verantwoordelijkheid ten opzichte van Jehovah God negeerden, en konden derhalve niet hopen aan zijn oordeel te ontkomen.

19. Waaruit blijkt dat sommige met de gemeente verbonden personen genoegens liefhebben?

19 Het dient ons niet te verrassen wanneer onder personen die in deze tijd Gods dienstknechten beweren te zijn, iets soortgelijks voorkomt. Huwelijksrecepties en huwelijksherdenkingsfeesten kunnen ontaarden in gelegenheden die gekenmerkt worden door hartstocht opwekkende muziek en wilde, sensuele dansen. Ook kan het zijn dat er bij zulke vieringen rijkelijk alcoholische dranken worden geschonken. Misschien eindigt het luide, onbeheerste gefeest pas in de vroege morgenuren of bij het aanbreken van de dag. In sommige landen kunnen de naamgeving van een pasgeboren kind, de inwijding van een nieuw huis, begrafenissen en de inwijding van gebouwen die voor de aanbidding worden gebruikt, worden aangegrepen als gelegenheden om gezellig bijeen te komen en feest te vieren. Daarbij kan het voorkomen dat de aanwezigen zich zeer onattent gedragen en zelfs wereldse buren storen, zodat dezen moeten vragen of het rustiger kan zijn. Zelfs in landen waar de mensen in het algemeen om hun gereserveerdheid bekendstaan, kan het voorkomen dat onder goede vrienden te veel wordt gedronken, zodat anderen verachtelijk over de waarheid van het „goede nieuws” spreken. Ware christenen moeten zich beslist voor dergelijke uitspattingen hoeden. — 1 Petrus 4:3.

20. (a) Welke invloed oefenen personen die zich aan uitspattingen overgeven, op de gemeente uit? (b) Hoe kunnen zelfs keurig nette bijeenkomsten in drinkgelagen ontaarden?

20 Zoals de apostel Petrus zei, zijn personen die zo handelen, vlekken en smetten voor de christelijke gemeente. Zij schaden de goede naam van Gods ware dienstknechten. Zij zijn als vlekken op een schoon kledingstuk of als een lelijke smet op een overigens aantrekkelijk gezicht. Omdat sommigen van plan zijn alles te doen om hun begeerte naar genot te bevredigen, bederven zij zelfs gelegenheden die normaal heel prettig zouden kunnen zijn. Zij trachten anderen te beïnvloeden met hen aan wilde dansen mee te doen en veel alcohol te drinken en beweren dat dit een heel normale ontspanning is. Daarbij kan ook aan het licht treden dat sommigen, zoals Petrus zei, ’ogen vol overspel’ hebben. Bij gezellige bijeenkomsten kunnen mannen met immorele belangstelling naar de daar aanwezige aantrekkelijke vrouwen beginnen te kijken. De onreine begeerten kunnen zo krachtig worden dat zelfs gehuwde mannen de verleiding gewoon niet kunnen weerstaan om met hun ogen te zondigen. (Vergelijk Matthéüs 5:28; Markus 9:47.) Vrouwen die niet vaststaan in christelijke beginselen, kunnen als „onstandvastige zielen” gemakkelijk het slachtoffer worden van verdorven mannen. — Vergelijk 2 Timótheüs 3:6, 7.

21. Waarom zijn personen die anderen in een leven van uitspattingen zouden willen betrekken, een wezenlijk gevaar voor de christelijke gemeente?

21 Zulke mannen zijn een wezenlijk gevaar, want zij zijn er heel handig in de zwakken te verleiden. De apostel Petrus zegt over hen dat zij ’een hart hebben dat geoefend is in hebzucht’. Hun hele levensdoel schijnt erin te bestaan hun hebzuchtige begeerten te bevredigen, en zij worden experts in het bereiken van hun doel. Ook de discipel Judas sprak over zulke personen, die ’heimelijk binnendringen’ en Gods onverdiende goedheid veranderen „in een verontschuldiging voor losbandig gedrag” en daardoor ontrouw blijken te zijn aan onze enige Eigenaar, Jezus Christus. Hij toont aan dat zij dikwijls „ter wille van hun eigen voordeel persoonlijkheden bewonderen” en dat zulke personen die verdeeldheid veroorzaken, „dierlijke mensen” zijn, „die niet geestelijk gezind zijn” (Judas 4, 16, 19). Als het zulke personen gelukt door vleierij of voorgewende ijver invloed of aanzien in een gemeente te verkrijgen, vormen zij een groot gevaar. Terecht komen zij onder Gods vloek en zij verdienen de vernietiging, zoals de apostel Petrus ook schrijft. Wat voor mannen geldt die zo’n verdeeldheid veroorzakende, verderfelijke invloed uitoefenen, geldt natuurlijk evenzeer voor vrouwen die zo iets doen. — Vergelijk Openbaring 2:20-23.

22, 23. In welk opzicht kan men personen die anderen verderven, met Bileam vergelijken?

22 De apostel Petrus vergeleek zulke verdorven personen ook met Bileam, doordat hij schreef:

„Zij hebben het pad gevolgd van Bileam, de zoon van Béor, die het loon van onrecht liefhad, maar een terechtwijzing ontving voor zijn eigen schending van wat juist was. Een stom lastdier, dat zich uitte met de stem van een mens, verhinderde de profeet zijn waanzinnige weg te vervolgen” (2 Petrus 2:15b, 16).

Deze waarzegger wist heel goed dat het in strijd met de wil van de Opperste Soeverein was de Israëlieten te vervloeken. Hoewel hij uiterlijk voorgaf niet buiten datgene te zullen gaan wat God hem onder dwang zou laten spreken, koesterde hij innerlijk de wens Israël te vervloeken. Hij wilde de beloning hebben die de Moabitische koning Balak hem aanbood. Maar de Almachtige God wees Bileam door middel van diens eigen ezelin terecht. Door een wonder bewerkte de Allerhoogste dat een redeloos lastdier verstandelijk sprak (Numeri 22:1-35). Dit was voor God, die zelfs de stenen het kon laten uitroepen, niet moeilijk (Lukas 19:40). Met het oog op Bileams buitengewoon grote hebzucht, maakte Jehovah God terecht gebruik van dit zeer ongewone middel van terechtwijzing. Door te trachten Gods wil met betrekking tot Israël te weerstaan, handelde Bileam als een waanzinnige. Een tijdlang verhinderde de terechtwijzing die zijn huisdier hem had gegeven, hem zijn weg te vervolgen, daar hij moest inzien dat het hem eenvoudig niet gelukte Israël te vervloeken. — Numeri 23:1 tot 24:9.

23 Niettemin was Bileam nog steeds vastbesloten de beloning te verkrijgen. Ten slotte bedacht hij een plan waardoor hij de Israëlieten ertoe kon brengen zichzelf Gods vloek op de hals te halen. Hij instrueerde Balak hoe hij Moabitische en Midianitische vrouwen kon gebruiken om de mannen van Israël tot afgoderij en hoererij te verleiden (Numeri 31:16; Openbaring 2:14). Dit snode plan had een mate van succes en leidde tot de dood van 24.000 Israëlieten. — Numeri 25:1-9.

24. Wat toont het voorbeeld van Bileam ons met betrekking tot zelfzuchtige personen?

24 Hoe krachtig illustreert het geval van Bileam de handelwijze van mensen die om persoonlijk gewin nalaten te doen wat juist is! Zelfs een wonder zal hen niet van hun pogingen afhouden hun hebzucht te bevredigen. Daarom dienen wij het te vermijden nauwe omgang te hebben met iemand die door zijn houding, spraak en gedrag ons geweten ernstig verontrust. Zelfzuchtige mensen hebben eenvoudig geen scrupules wanneer het erom gaat anderen schade te berokkenen ten einde hun eigen doeleinden te bereiken.

25. Wat wordt door de woorden van 2 Petrus 2:17 beklemtoond?

25 Petrus vervolgt zijn beschrijving van zulke goddeloze mensen met de woorden: „Dezen zijn bronnen zonder water, en nevels door een hevige storm voortgejaagd, en voor hen is de donkerheid van de duisternis weggelegd” (2 Petrus 2:17). Nauwe omgang met verontreinigde personen werpt geen enkel nut af. Zij zijn als bronnen waar een vermoeide reiziger op afgaat in de hoop er verfrissend water te vinden om dan slechts tot zijn teleurstelling te bemerken dat de waterbron is opgedroogd. Zij zijn ook als dunne, nevelachtige wolken waar men wellicht naar opziet in de hoop dat ze de nodige regen voor het gewas zullen geven, maar die snel door sterke winden worden weggeblazen. Van dwaalleraren kan men geen licht, geen verlichting, verwachten. Zij gaan zelf de „donkerheid van de duisternis” tegemoet, een totale duisternis als symbool van het strafgericht dat hun wacht.

HOED U VOOR „OPGEBLAZEN WOORDEN”

26. Met welke woorden beschrijft de apostel Petrus hoe verdorven mensen hun doel bereiken?

26 Gevaarlijke elementen in de gemeente hebben een bedrieglijk uiterlijk voorkomen. Daarom moeten wij op onze hoede zijn voor hen. Vooral degenen die niet vaststaan in de christelijke waarheid en levenswijze moeten voorzichtig zijn. De methoden van zulke zelfzuchtige mannen kunnen zeer indrukwekkend zijn. Maar wee degenen die door hun overredingskracht worden misleid! De apostel Petrus zegt:

„Zij uiten opgeblazen woorden die geen nut afwerpen, en door de begeerten van het vlees en door losbandige gewoonten verlokken zij hen die nog maar net bezig zijn degenen die in dwaling wandelen te ontvluchten. Terwijl zij hun vrijheid beloven, zijn zij zelf slaven van het verderf. Want al wie door een ander wordt overwonnen, wordt door hem tot slaaf gemaakt.” — 2 Petrus 2:18, 19.

27. Wat kenmerkt de spraak en de houding van personen die een verderfelijke invloed uitoefenen?

27 Personen die anderen ertoe overreden een dwaalleer te aanvaarden of in strijd met hun reine geweten te handelen, spreken dikwijls met grote overtuiging. Zij hebben een zeer hoge dunk van zichzelf en hun woorden en slaan hun uitspraken hoog aan. (Vergelijk 2 Korinthiërs 10:10, 12; 11:3-6, 12, 13.) In plaats van in een geest van nederigheid deugdelijke schriftuurlijke redenen aan te voeren, spotten zij wellicht en spreken zij misschien op een krachtige, hoogdravende wijze, waarbij zij hun zwakke argumenten door gebluf verbloemen. (Vergelijk in tegenstelling daarmee 2 Korinthiërs 4:2.) Onderzoekt men hun indrukwekkende woorden in het licht van de Schrift, dan blijken het slechts lege woorden te zijn, die niemand tot nut strekken.

28. Vooral wie lopen kans door verdorven elementen binnen de gemeente beïnvloed te worden?

28 Helaas bestaat de kans dat personen die niet vaststaan in het Woord van God, het gevaar niet herkennen. Hun ’waarnemingsvermogen is nog niet geoefend om goed van kwaad te onderscheiden’ (Hebreeën 5:14). Daar deze onstandvastigen misschien nog maar pas gebroken hebben met godonterende praktijken die in de wereld gebruikelijk zijn, kunnen zulke praktijken nog steeds een bepaalde aantrekkingskracht op hen hebben.

29. Wat is de schriftuurlijke zienswijze met betrekking tot amusement of ontspanning, en wanneer moeten wij op onze hoede zijn?

29 Wat amusement en ontspanning betreft, moeten wij vanzelfsprekend evenwichtig zijn. In de Schrift staat niet dat Gods dienstknechten een ascetisch leven moeten leiden en ook wordt daarin zelfverloochening niet als een deugd op zich voorgesteld, maar als een eigenschap die alleen waarde heeft wanneer ze voor een goed doel wordt beoefend. (Vergelijk Prediker 2:24; 3:1, 4, 13; 8:15; 1 Korinthiërs 13:3; Kolossenzen 2:20-23.) Maar dat geeft iemand nog geen vrijbrief om in het andere uiterste te vervallen, zich door het gevallen vlees te laten beheersen en de christelijke vrijheid als een dekmantel voor slechtheid te gebruiken (Galáten 5:13, 14; 1 Petrus 2:16). Zo’n handelwijze is nooit verenigbaar met het gebod God lief te hebben en zijn naaste lief te hebben als zichzelf, de „koninklijke wet” waaronder wij staan (Jakobus 2:8, 12). Personen die iets anders beweren en degenen die het niet met hun uitspattingen eens zijn, bespotten, tonen dat zij nog steeds slaven van hun eigen zelfzuchtige neigingen zijn.

30. Wat kan er wegens een verderfelijke invloed binnen de gemeente, ten slotte gebeuren?

30 Wij moeten dus verstandig zijn en beide uitersten vermijden. Het valt niet te loochenen dat wij in gevaar verkeren ertoe verleid te worden onbekommerd het genot na te jagen. Men kan geleidelijk aan in een maalstroom van vermaken getrokken worden, party’s gaan bezoeken die in de loop van de tijd in uitgelaten dans- en drinkfeesten ontaarden, of naar films of andere uitvoeringen gaan kijken waarin seksuele immoraliteit en sadisme worden verheerlijkt. Het zou onverstandig zijn te beweren dat zulke ongezonde invloeden geen gevaar vormen. Ze zullen onvermijdelijk het christelijke geweten verzwakken en de moraal omlaaghalen. Personen die dat niet willen toegeven, vallen dikwijls ten prooi aan dronkenschap en seksueel wangedrag. — Spreuken 13:20.

31, 32. Wat zullen sommige leden van de gemeente tot „de dag van het oordeel” blijven doen, en met welke gevolgen?

31 De apostel Petrus beschreef werkelijk nauwkeurig welke dingen zich onder Gods dienstknechten zouden blijven voordoen totdat over de onrechtvaardigen „de dag van het oordeel” zou aanbreken „om afgesneden te worden” (2 Petrus 2:9). Er zullen altijd personen zijn die trachten het met de begrenzingen van de christelijke vrijheid veel ruimer te nemen dan redelijk is, en dit alleen maar opdat zij hun begeerten naar zingenot kunnen bevredigen. Zij wensen geen gehoor te geven aan het uitdrukkelijke bijbelse gebod: „Doodt daarom uw lichaamsleden die op de aarde zijn ten aanzien van hoererij, onreinheid, seksuele begeerte, schadelijke verlangens en begerigheid” (Kolossenzen 3:5). In plaats daarvan zoeken zij juist de soort van ontspanning waardoor deze verkeerde verlangens in hen worden opgewekt. Wanneer zij anderen erin betrekken, redeneren zij wellicht: ’Als ons geweten het toelaat, is er niets verkeerds aan.’ Maar zij erkennen niet dat een verontreinigd geweten geen veilige gids is. Deze personen geven toe aan hun verkeerde verlangens en zijn er daarom verslaafd aan. Hun beloften van „vrijheid” zijn misleidend.

32 Degenen die tot een zondig leven terugkeren, wacht werkelijk een rampspoedig einde. De apostel Petrus schreef:

„Indien zij, na door een nauwkeurige kennis van de Heer en Redder Jezus Christus de verontreinigingen van de wereld te zijn ontvlucht, wederom in deze zelfde dingen verwikkeld raken en overwonnen worden, zijn de laatste toestanden stellig erger voor hen geworden dan de eerste. Want het zou beter voor hen zijn geweest het pad der rechtvaardigheid niet nauwkeurig te hebben gekend, dan na het nauwkeurig gekend te hebben zich van het heilige, aan hen overgeleverde gebod af te wenden. Hun is overkomen wat het ware spreekwoord zegt: ’De hond is tot zijn eigen uitbraaksel teruggekeerd, en de gebade zeug tot het rollen in de modder.’” — 2 Petrus 2:20-22.

33. (a) Welke veranderingen kan iemand aanbrengen wanneer hij tot een kennis van de waarheid komt? (b) Waarom is het een zeer ernstige zaak wanneer iemand tot de wegen van de wereld terugkeert?

33 Waarom kon de apostel Petrus dit zeggen? Wanneer iemand eenmaal een nauwkeurige kennis van de Heer Jezus Christus verwerft, begint hij in te zien dat hij veranderingen moet aanbrengen. Misschien houdt hij ermee op zwaar te drinken, immoreel te leven, te gokken of andere ondeugden te beoefenen. Door zijn leven in het reine te brengen en te voldoen aan datgene wat van een discipel van Jezus Christus wordt verwacht, ontvlucht hij de „verontreinigingen van de wereld”, de praktijken waarvan hij geleerd heeft dat ze God mishagen. Wordt hij echter weer in godonterende praktijken verstrikt, dan verwerpt hij moedwillig datgene waarvan hij weet dat het juist is. Zijn kennis omtrent Jezus Christus en zijn door de bijbel geoefende geweten vormden aanvankelijk een belemmering voor verkeerd gedrag. Als hij nu deze gezonde belemmering laat varen, kan het gebeuren dat hij nog slechter wordt dan voordat hij een discipel van Christus werd. Hij kan nog verder gaan dan mensen die het pad der rechtvaardigheid helemaal niet kennen. Dit komt doordat hij zijn geweten nu verontreinigd heeft of zelfs heeft toegeschroeid, zodat het net als dood weefsel ongevoelig is geworden. (Vergelijk 1 Timótheüs 4:2.) Had hij de juiste weg nooit gekend, dan had zijn slechte gedrag de naam van Christus niet zo erg onteerd, was zijn zonde niet zo ernstig geweest en had Gods oordeel tegen hem niet zo streng behoeven te zijn. — Vergelijk Lukas 12:45-48; 1 Timótheüs 1:13, 15, 16.

34, 35. (a) Welke les kunnen wij putten uit het spreekwoord van de onreine hond en de zeug? (b) Wat dient dit spreekwoord ons in te prenten?

34 Zoals uit het door Petrus aangehaalde spreekwoord blijkt, blijven degenen die een zondig leven gaan leiden, blijkbaar in gebreke verdere vorderingen op de christelijke levensweg te maken (2 Petrus 1:2-11). Sommigen geven wellicht uiterlijk hun slechte gewoonten op, maar komen nooit zover dat zij ze werkelijk haten. Zij laten het „uitbraaksel”, de smerigheid van deze wereld, misschien niet werkelijk achter zich. Voor hen zit er nog steeds iets aantrekkelijks aan en derhalve kunnen zij ertoe worden gebracht ernaar terug te keren. Innerlijk verlangen zij er misschien nog naar zich in de modder van de morele ontaarding van de wereld te rollen. Anderen verzuimen wellicht hun waardering voor de waarde van het christelijke discipelschap te vergroten en ten slotte heeft datgene wat de wereld te bieden heeft, weer grotere aantrekkingskracht voor hen. Hoe tragisch wanneer iemand aldus wordt verlokt en terugvalt in een toestand die hij eens heeft verafschuwd!

35 Het geïnspireerde spreekwoord vormt een waarschuwing voor allen die beweren christelijk te zijn. Als wij in ons hart geen morele en geestelijke reinheid aankweken en de smerigheid van deze wereld niet werkelijk verafschuwen, bestaat het grote gevaar dat wij geestelijk te gronde gaan. Christenen kunnen het zich eenvoudig niet veroorloven in hun weerstand tegen de verlokkingen van een verdorven wereld te verslappen. Wij moeten onze schadelijke verlangens doden, wij mogen niet toelaten dat ze de overhand over ons krijgen en wij dienen ze ook niet op te wekken door begerig te kijken naar datgene wat de wereld te bieden heeft. — 1 Korinthiërs 10:12; Kolossenzen 3:5.

BLIJF WAKKER!

36. Wat moeten wij, behalve dat wij in moreel en geestelijk opzicht rein blijven, nog meer doen om onze Meester welgevallig te zijn?

36 Wij moeten echter niet alleen in moreel en geestelijk opzicht rein blijven, maar moeten ook actief in de dienst van onze Meester werkzaam zijn, doordat wij anderen zowel op geestelijk als materieel gebied helpen. Onze gehele levenswandel dient te weerspiegelen dat wij geestelijk waakzaam en actief zijn. De apostel Petrus beklemtoonde hoe belangrijk dit is met de woorden:

„Geliefden, dit is nu de tweede brief die ik u schrijf, waarin ik, evenals in mijn eerste, door herinnering uw vermogen om helder te denken opwek, opdat gij u de woorden die vroeger door de heilige profeten gesproken zijn en het door bemiddeling van uw apostelen meegedeelde gebod van de Heer en Redder te binnen zoudt brengen. Want dit weet gij in de eerste plaats, dat er in de laatste dagen spotters zullen komen met hun spotternij, die overeenkomstig hun eigen begeerten te werk gaan en zeggen: ’Waar is nu de beloofde tegenwoordigheid van hem? Ach wat, van de dag af dat onze voorvaders zijn ontslapen, blijven alle dingen precies zo als sedert het begin der schepping.’” — 2 Petrus 3:1-4.

37. (a) Waarom dient ons ’vermogen om helder te denken, opgewekt te worden’? (b) Op welke betekenisvolle gebeurtenis wezen de profeten?

37 Het is voor ons in deze tijd beslist nuttig dat ons ’vermogen om helder te denken wordt opgewekt’, zodat wij duidelijk kunnen vaststellen wat wij moeten doen om Gods goedkeuring te verwerven. (Vergelijk 2 Petrus 1:12 tot 15.) De „heilige profeten”, te beginnen met Henoch, waarschuwden voor een dag van afrekening. In Judas 14, 15 lezen wij: „Ja, over hen heeft ook de zevende in rechte lijn afstammend van Adam, Henoch, geprofeteerd, toen hij zei: ’Zie! Jehovah is met zijn heilige myriaden gekomen om aan allen het oordeel te voltrekken en om alle goddelozen schuldig te verklaren betreffende al hun goddeloze daden die zij op goddeloze wijze bedreven hebben, en betreffende alle ergerlijke dingen die goddeloze zondaars tegen hem hebben gesproken.’” Eeuwen later werden Hebreeuwse profeten zoals Jesaja, Daniël, Joël, Habakuk, Zefanja, Haggaï, Zacharia en Maleachi ertoe bewogen soortgelijke profetieën te uiten. — Jesaja 66:15, 16; Daniël 7:9-22; Joël 3:9-17; Habakuk 3:16-18; Zefanja 1:14-18; Haggaï 2:21, 22; Zacharia 14:6-9; Maleachi 4:1-6.

38. Waarom dienen wij ernaar te streven in gereedheid te zijn?

38 Het door al deze profeten en anderen voorzegde goddelijke oordeel zal onvermijdelijk komen. Dat vereist van ons dat wij ernaar streven altijd in gereedheid te zijn en onze reine positie voor het aangezicht van de Allerhoogste niet in gevaar te brengen.

39. Welke boodschap ligt in het gebod van Jezus Christus opgesloten?

39 De boodschap die de profeten aan ons overbrachten, ligt ook opgesloten in het gebod van onze Heer Jezus Christus en werd door de apostelen, met inbegrip van Paulus, herhaald. Als discipelen van de Zoon van God dienen wij actief te zijn in zijn dienst, in moreel en geestelijk opzicht rein te blijven en altijd gereed te zijn onze Meester te ontvangen wanneer hij komt om het oordeel aan de goddelozen te voltrekken. De Zoon van God zei zelf:

„Schenkt . . . aandacht aan uzelf, dat uw hart nooit bezwaard wordt met overmatig eten en overmatig drinken en zorgen des levens, en die dag plotseling, in een ogenblik, over u komt als een strik. Want hij zal komen over allen die op de gehele aardbodem wonen. Blijft dan wakker, te allen tijde smekend dat gij erin moogt slagen te ontkomen aan al deze dingen die stellig gaan geschieden, en te staan voor het aangezicht van de Zoon des mensen.” — Lukas 21:34-36.

40. Wat moeten wij doen om geestelijk niet in slaap te dommelen?

40 Ja, wij moeten op onze hoede zijn dat wij geestelijk niet in slaap dommelen. Wij mogen ons derhalve niet onbeteugeld aan eten en drinken en genoegens overgeven. Door zulke uitspattingen stompt ons mentale en geestelijke waarnemingsvermogen af en wordt het hart met schuldgevoelens belast. Daardoor worden de goede beweegredenen van het hart verdrongen. Evenzo kan een overdreven bezorgdheid om in ons levensonderhoud te voorzien, het hart beroven van de vertroostende verzekering dat Jehovah God zal zorgen voor alles wat wij werkelijk nodig hebben (Matthéüs 6:25-34). Op het moment dat de wens om goedgekeurd bevonden te worden wanneer de Heer Jezus Christus voor het oordeel komt, niet meer de voornaamste beweegreden van ons hart is, bevinden wij ons in groot geestelijk gevaar. De Meester Jezus Christus zou ons dan in een afgekeurde toestand kunnen aantreffen.

41. Waarom is het geloof in de stellige komst van Christus in heerlijkheid, voor christenen altijd een hulp geweest om hem loyaal te blijven?

41 Evenals Petrus leerden ook de andere getrouwe apostelen hun medegelovigen om steeds voor ogen te houden dat er geen enkele twijfel over bestond dat Christus zou komen om het oordeel te voltrekken en zijn loyale discipelen te belonen. Deze vaste overtuiging zou christenen in de eerste plaats helpen goedgekeurd bevonden te worden wanneer de Zoon „met kracht en grote heerlijkheid” zou komen (Matthéüs 24:30). Evenals Jezus beklemtoonden ook de apostelen voortdurend de belangrijkheid zich tot het einde getrouw te betonen. Dit kon betekenen tot aan hun dood of tot „de tegenwoordigheid van de dag van Jehovah” (2 Petrus 3:12). Daar in de Schrift zelfs de opstanding van Christus’ medeërfgenamen met zijn wederkomst in verband wordt gebracht, zijn de verwachtingen van alle ware discipelen nauw verbonden met de aankomst van de Zoon van God in zijn hoedanigheid als glorierijke hemelse Koning (Matthéüs 10:28; 24:13, 36-44; 1 Thessalonicenzen 1:9, 10; 4:14-17). Gedurende de hele geschiedenis van de christelijke gemeente is het onwankelbare geloof in de komst van de Meester „met kracht en grote heerlijkheid”, dus een grote hulp voor christenen geweest om hem loyaal te blijven.

LAAT U DOOR SPOTTERS NIET BEDRIEGEN

42. (a) Waarom horen wij in deze tijd de stem van spotters? (b) Hoe redeneren zij?

42 Gedeeltelijk vanwege het vurige verlangen om de openbaring van Jezus Christus in heerlijkheid zelf te mogen beleven, zijn er door de eeuwen heen altijd gelovigen geweest die naar een bepaalde tijdsperiode of een bepaald jaar begonnen uit te zien waarin het goddeloze samenstel van dingen ten einde zou lopen. Dit is zelfs tot op deze „laatste dagen” het geval geweest. Daar bepaalde verwachtingen niet werden verwezenlijkt, zijn velen tot struikelen gebracht en tot de wegen van de wereld teruggekeerd. Als een vervulling van Petrus’ woorden horen wij zelfs in deze tijd de stem van spotters (2 Petrus 3:3, 4). In feite zeggen zij: ’Welke reden hebben wij om te geloven dat de Zoon van God de goddelozen zal vernietigen en zijn discipelen zal belonen? Sinds de tijd van de schepping is er nog niets veranderd. Het leven gaat precies zo verder als het altijd al is geweest en het ziet er niet naar uit dat er in de nabije toekomst een rampspoedig einde zal komen. Mannen huwen en vrouwen worden ten huwelijk gegeven, er worden baby’s geboren en de mensen blijven oud worden en sterven.’ Daarmee willen zij zeggen dat de Heer Jezus Christus nooit zal komen om het oordeel te voltrekken of dat deze gebeurtenis nog zo ver in de toekomst ligt dat ze voor ons niet van onmiddellijk belang is.

43. Waaruit blijkt dat Christus’ discipelen zich altijd al gewetensvol van hun verantwoordelijkheden moesten kwijten?

43 Zulke spotters hebben totaal uit het oog verloren dat hetzij de dood of „de dag van Jehovah” hen onvermijdelijk zal overvallen. In geen van beide gevallen zullen zij dan nog de gelegenheid hebben schatten in de hemel te vergaren in de vorm van voortreffelijke werken (Lukas 12:15 tot 21, 31, 33-40). Er is voor discipelen van Jezus Christus dus nog nooit een tijd in de geschiedenis geweest waarin zij het zich konden veroorloven hun verantwoordelijkheden te verzaken. In onze tijd is dit beslist nog gevaarlijker.

44. Van welke fundamentele verantwoordelijkheden dienen wij ons te kwijten?

44 Van welke verantwoordelijkheden dienen wij ons thans derhalve te kwijten? In de eerste plaats hebben wij het gebod ontvangen: „Maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb” (Matthéüs 28:19, 20). Ja, wij hebben het voorrecht om aan het besluit van het samenstel van dingen een aandeel te hebben aan de wereldomvattende prediking van het „goede nieuws van het koninkrijk” (Matthéüs 24:14). Bijzonder belangrijk is thans dat wij onze verplichting nakomen om al onze broeders en zusters liefde te betonen, hen te helpen wanneer zij hulp nodig hebben, medegevoel te tonen en hen aan te moedigen. (Vergelijk Matthéüs 25:35-40; Hebreeën 13:1-3; 1 Johannes 3:16-18.) Bovendien moeten wij ons voortdurend inspannen om ons rein te houden van de demoraliserende werken van het vlees. — Matthéüs 7:21-23; Galáten 5:19-21.

JEHOVAH HEEFT BEWEZEN DAT DE SPOTTERS ONGELIJK HEBBEN

45, 46. Welk bewijs heeft Jehovah geleverd dat de spotters ongelijk hebben?

45 Terwijl wij een leven blijven leiden zoals het discipelen van Jezus Christus betaamt, zullen wij steeds voor ogen willen houden dat Jehovah God reeds lang geleden het bewijs heeft geleverd dat de spotters ontegenzeglijk ongelijk hebben. Daarop vestigde de apostel Petrus vervolgens de aandacht:

„Overeenkomstig hun wens ontgaat dit feit hun aandacht, dat er door het woord van God in de oudheid hemelen waren en een aarde, compact staande uit het water en te midden van water; en door die middelen werd de toenmalige wereld vernietigd toen ze door water werd overstroomd.” — 2 Petrus 3:5, 6.

46 Het feit dat Jehovah God al eens eerder een wereld van goddeloze mensen heeft vernietigd, toont aan dat de spotters ongelijk hebben wanneer zij tot de slotsom komen dat er geen drastische verandering in de menselijke aangelegenheden zal komen, maar dat alles ’precies zo zal blijven voortgaan als sedert het begin der schepping’. Wij hebben Gods eigen woord der belofte dat hij door bemiddeling van zijn Zoon handelend tegen de goddelozen zal optreden. Dat woord is zo krachtig dat het onmogelijk onvervuld kan blijven.

47. Hoe onthult het scheppingsverslag de kracht van Gods „woord”?

47 De wijze waarop de bijbel over Jehovah’s scheppingswerken spreekt, onthult de kracht van zijn „woord”. Uit Genesis hoofdstuk 1 vernemen wij dat wanneer de Allerhoogste het woord spreekt of het bevel geeft, zijn voornemen reeds zo goed als verwezenlijkt is. (Vergelijk Psalm 148:1-6.) Over de tweede dag lezen wij: „Verder zei God: ’Er kome een uitspansel tussen de wateren en er kome scheiding tussen de wateren en de wateren.’ Toen ging God ertoe over het uitspansel te maken en scheiding te maken tussen de wateren die onder het uitspansel zouden zijn en de wateren die boven het uitspansel zouden zijn. En het werd zo” (Genesis 1:6, 7). En op de derde dag, zo lezen wij, „zei God: ’Dat de wateren onder de hemel in één plaats verzameld worden en het droge land te voorschijn kome.’ En het werd zo”. — Genesis 1:9.

48. Hoe kwam het dat de aarde ’compact stond uit het water’ en „te midden van water”

48 Het Genesisverslag is volledig in overeenstemming met de beschrijving die de apostel Petrus geeft. Omdat het droge land zich verhief boven de oppervlakte van het water dat de aarde bedekte, ’stond de aarde compact uit het water’. Maar de aarde stond tevens „te midden van het water” doordat ze ook werd omringd door water dat zich boven het uitspansel (dat de gassen bevatte die nodig waren voor de instandhouding van het leven) bevond. (Vergelijk Spreuken 8:24-29.) Deze regeling kwam tot stand door het „woord van God”.

49. (a) Hoe kwam het dat „door die middelen . . . de toenmalige wereld vernietigd” werd? (b) Welke toekomstige gebeurtenis is op grond van het krachtige „woord van God” zeker?

49 Door de wateren die hoog boven de aardoppervlakte zweefden en de wateren op de aarde werd de mogelijkheid voor een wereldomvattende vloed geschapen, en de Allerhoogste gebruikte die middelen dan ook om een goddeloze wereld te vernietigen. De Vloed vormt derhalve een waarschuwend voorbeeld voor alle spotters die betwijfelen dat God tijdens de tegenwoordigheid van Christus in de aangelegenheden van de mensen zal ingrijpen. Het krachtige woord dat de mogelijkheden voor een wereldomvattende vloed schiep, is hetzelfde woord dat op de vernietiging van het huidige goddeloze samenstel van dingen wijst. De apostel Petrus vervolgt met te zeggen: „Maar door hetzelfde woord zijn de hemelen en de aarde van nu voor het vuur opgespaard en ze worden bewaard voor de dag van het oordeel en van de vernietiging der goddeloze mensen.” — 2 Petrus 3:7.

50. (a) Welke zienswijze hebben sommige personen die met de christelijke gemeente verbonden zijn, met betrekking tot de vernietiging van het huidige oude samenstel van dingen aangenomen? (b) Hoe treedt deze houding aan het licht?

50 Vooral omdat er reeds vele eeuwen zijn voorbijgegaan sinds de apostel Petrus deze woorden schreef en omdat bepaalde verwachtingen onvervuld zijn gebleven, betwijfelen sommigen die met de christelijke gemeente verbonden zijn of er ooit nog wel zo’n vernietiging zal komen. Hoewel zij zich misschien niet openlijk bij de spotters aansluiten, beschouwen zij toch „de dag van het oordeel” niet meer als een gebeurtenis waarmee zij rekening moeten houden. Zij worden nalatig in het nakomen van hun christelijke verantwoordelijkheden en vervallen in een toestand van geestelijke slaperigheid. Zij trachten door het najagen van genoegens en bezittingen nog zoveel mogelijk uit het huidige samenstel van dingen te halen.

WAARDEER JEHOVAH’S GEDULD

51. Waarom dienen wij niet te denken dat Christus’ komst als oordeelsvoltrekker lang op zich laat wachten?

51 Vanuit menselijk standpunt bezien lijkt het misschien heel lang te duren voordat Christus als Scherprechter komt om de goddelijke wraak te voltrekken. Maar in de ogen van Jehovah God is dit niet het geval. Willen wij het derhalve vermijden geestelijk in slaap te vallen, dan moeten wij de dingen vanuit het standpunt van de Allerhoogste bezien. De woorden van de apostel Petrus kunnen in dat verband een hulp voor ons zijn. Wij lezen:

„Laat dit ene feit echter niet aan uw aandacht ontgaan, geliefden, dat bij Jehovah één dag als duizend jaren is en duizend jaren als één dag. Jehovah is niet traag ten aanzien van zijn belofte, zoals sommigen traagheid beschouwen, maar hij is geduldig met u, omdat hij niet wenst dat er iemand vernietigd wordt maar wenst dat allen tot berouw geraken. Toch zal Jehovah’s dag komen als een dief.” — 2 Petrus 3:8-10.

52, 53. In welk opzicht is voor Jehovah duizend jaar als één dag, en één dag als duizend jaar?

52 Jehovah is niet onverschillig met betrekking tot tijd wanneer het de mens betreft (Genesis 1:14, 15). Hij wilde dat de mens de tijd zou meten. In de bijbel heeft God bepaalde tijdsperiodes gekenmerkt, die volgens de tijdrekening van de mens in jaren werden gemeten (Genesis 15:13 tot 16; Exodus 12:40, 41; Galáten 3:17; Numeri 14:33, 34; 32:13; Deuteronomium 2:7; Jozua 5:6; Handelingen 13:20). Daar hij een God zonder begin en zonder einde is en van eeuwigheid tot eeuwigheid bestaat, kan zijn leven niet in tijd gemeten worden (Psalm 90:2, 4). Wat voor de mens derhalve duizend jaar of een periode van meer dan 365.000 dagen is, is voor de God der eeuwigheid in vergelijking daarmee als slechts één dag van 24 uur.

53 De geïnspireerde Petrus zegt ook dat „bij Jehovah één dag als duizend jaren is”, maar bedoelt daarmee niet dat met betrekking tot aardse of menselijke aangelegenheden de tijd voor Jehovah eindeloos lang duurt. God zou veeleer in één dag van 24 uur zoveel kunnen doen als de mens in bijvoorbeeld duizend jaar. Maar de Allerhoogste wordt nooit door tijd geprest, alhoewel hij iets kan bespoedigen. Maar als hij duizend jaar wil wachten voordat hij iets bepaalds doet, dan wacht hij, relatief beschouwd, slechts één „dag”.

54. (a) Waarom dienen wij niet te denken dat Jehovah God traag is? (b) In welk opzicht hebben wij voordeel getrokken van Gods geduld?

54 In plaats van de eeuwen die zijn verstreken sinds de apostel Petrus zijn tweede brief schreef, dus te zien als een bewijs dat God traag is, dienen wij die tijdsduur te beschouwen als een wonderbaarlijke tentoonspreiding van Gods geduld. Daardoor wordt onweerlegbaar bewezen dat onze hemelse Vader wil dat de mensen overal tot berouw komen en in leven blijven. Zoals Petrus te kennen gaf, hebben christenen voordeel getrokken van Gods geduld. Ook zij waren eens ongelovig en moesten berouw hebben om in een goedgekeurde positie bij de Allerhoogste te komen. Indien Gods oordeel echter reeds aan de goddeloze wereld was voltrokken, zouden degenen die nog geen berouw hadden getoond, zijn omgekomen. Jehovah’s geduld heeft dus de redding van christenen mogelijk gemaakt, zoals zijn geduld ook thans nog anderen in de gelegenheid stelt tot berouw te komen en in leven te blijven. Gods geduld zal echter niet eindeloos zijn. Onverwachts, zoals wanneer een dief komt, zal de Heer Jezus Christus geopenbaard worden „in een vlammend vuur” wanneer hij het oordeel aan de goddelozen begint te voltrekken. — 2 Thessalonicenzen 1:7-9.

55. Wat dienen wij, aangezien Christus stellig komt om het oordeel te voltrekken, te doen, en wat kan dit voor ons betekenen?

55 Daar de openbaring van de Heer Jezus Christus elk moment kan plaatsvinden, moeten wij ernstig over onze verhouding tot God en Christus nadenken. Wij hebben niet eindeloos de tijd om een bericht van voortreffelijke werken op te bouwen op grond waarvan wij door hen als goedgekeurd beschouwd zullen worden. De bijbel toont duidelijk aan dat degenen die niet waakzaam zijn, onverhoeds overvallen zullen worden door de oordeelsdag van onze Meester. Als wij onze christelijke verantwoordelijkheden veronachtzamen, zou deze gebeurtenis ons als een dief onvoorbereid kunnen treffen. Daarom dienen wij ernaar te streven elke dag zo te leven als was het onze laatste dag en niet toe te laten dat persoonlijke verlangens of genoegens inbreuk maken op onze getrouwe dienst voor Jehovah God en onze Heer Jezus Christus. Dan zullen wij de wijze waarop wij onze tijd, onze energie en onze middelen hebben gebruikt, nooit betreuren. En wanneer de Heer Jezus Christus wordt geopenbaard, zullen wij niet aan de kaak worden gesteld als deloyale slaven die straf verdienen. In plaats daarvan zal dan voor ons, ongeacht of wij nu een deel van Gods „nieuwe hemelen” of Zijn „nieuwe aarde” zijn, een tijd van onvergelijkelijke zegeningen beginnen. Dit is beslist een schitterende hoop die wij dienen te behoeden. — 2 Petrus 3:13.

[Studievragen]