Bijbelboek nummer 19 — Psalmen
Bijbelboek nummer 19 — Psalmen
Schrijvers: David en anderen
Geschrift voltooid: ca. 460 v.G.T.
1. Wat is het boek der Psalmen, en wat bevat het?
HET boek der Psalmen was de geïnspireerde zangbundel van ware aanbidders van Jehovah in oude tijden, een verzameling van 150 heilige liederen, of psalmen, op muziek gezet en gearrangeerd voor de openbare aanbidding van Jehovah God in zijn tempel te Jeruzalem. Deze psalmen zijn niet alleen lofliederen voor Jehovah, maar ze bevatten ook smeekbeden om barmhartigheid en hulp, alsmede uitingen van hoop en vertrouwen. Ze vloeien over van dankzegging en lofprijzing en staan vol met uitroepen van grote, ja, allesovertreffende vreugde. Sommige zijn samenvattingen van gebeurtenissen uit het verleden, waarbij Jehovah’s liefderijke goedheid en zijn grote daden worden overdacht. Er komen tal van profetieën in voor, waarvan vele op treffende wijze in vervulling zijn gegaan. Ze bevatten veel onderricht dat nuttig en opbouwend is, alles verwoord in verheven taal en beeldspraak die de lezer tot in het diepst van zijn gemoed treffen. De psalmen vormen een kostelijke geestelijke maaltijd, voortreffelijk toebereid en uitnodigend voor ons opgediend.
2. (a) Welke titels zijn op de Psalmen toegepast, en wat betekenen ze? (b) Wat is een psalm?
2 Wat is de betekenis van de titel van het boek, en wie heeft de Psalmen geschreven? In de Hebreeuwse bijbel wordt het boek Seʹfer Tehil·limʹ genoemd, wat „Het boek der lofzangen” betekent, of eenvoudig Tehil·limʹ ofte wel „Lofzangen”. Dit is de meervoudsvorm van Tehil·lahʹ, wat „Een lofzang” of „Loflied” betekent en in het opschrift van Psalm 145 te vinden is. De aanduiding „Lofzangen” is bijzonder passend, daar het boek de nadruk legt op lof voor Jehovah. De titel „Psalmen” is afkomstig uit de Griekse Septuaginta, waarin het woord Psalʹmoi werd gebruikt ter aanduiding van liederen die met muzikale begeleiding werden gezongen. Het woord komt ook op een aantal plaatsen in de christelijke Griekse Geschriften voor, zoals in Lukas 20:42 en Handelingen 1:20. Een psalm is een heilig lied of gedicht dat gebruikt wordt bij het lofprijzen en aanbidden van God.
3. Wie worden in de opschriften als schrijvers vermeld?
3 Veel van de psalmen hebben een kopje of opschrift, en hierin wordt vaak de schrijver genoemd. Drieënzeventig opschriften dragen de naam van David, „de aangename persoon van de melodieën van Israël” (2 Sam. 23:1). Ongetwijfeld zijn Psalm 2, 72 en 95 ook door David geschreven. (Zie Handelingen 4:25, Psalm 72:20 en Hebreeën 4:7.) Bovendien schijnen Psalm 10 en 71 een voortzetting te zijn van respectievelijk Psalm 9 en 70, en kunnen dus aan David worden toegeschreven. Twaalf psalmen worden toegekend aan Asaf, waarmee kennelijk het huis van Asaf wordt bedoeld, want sommige van deze psalmen spreken over gebeurtenissen die na Asafs tijd hebben plaatsgevonden (Ps. 79; 80; 1 Kron. 16:4, 5, 7; Ezra 2:41). Elf psalmen worden rechtstreeks aan de zonen van Korach toegeschreven (1 Kron. 6:31-38). Psalm 43 schijnt een voortzetting te zijn van Psalm 42, en kan derhalve ook aan de zonen van Korach worden toegeschreven. Psalm 88 maakt in zijn opschrift niet alleen melding van „de zonen van Korach”, maar noemt ook Heman, en Psalm 89 vermeldt Ethan als de schrijver. Psalm 90 wordt aan Mozes toegeschreven, en waarschijnlijk is ook Psalm 91 van Mozes’ hand. Psalm 127 is van Salomo. Meer dan twee derde van de psalmen wordt op die manier aan verscheidene schrijvers toegekend.
4. Welke tijdsperiode wordt in het boek behandeld?
4 Het boek der Psalmen is het grootste afzonderlijke boek van de bijbel. Zoals uit Psalm 90, 126 en 137 blijkt, heeft het schrijven zich over een lange tijdsperiode uitgestrekt, op zijn minst vanaf de tijd dat Mozes schreef (1513–1473 v.G.T.) tot na de terugkeer uit Babylon en waarschijnlijk tot in Ezra’s dagen (537–ca. 460 v.G.T.). Dus blijkt met het schrijven ongeveer 1000 jaar gemoeid te zijn geweest. De tijd waarover de inhoud handelt, is echter veel langer, want die begint met de tijd van de schepping en vat de geschiedenis van Jehovah’s bemoeienissen met zijn dienstknechten samen tot op de tijd dat de laatste psalm werd gecomponeerd.
5. (a) Hoe weerspiegelt het boek der Psalmen organisatie? (b) Welke verdere inlichtingen worden door de opschriften verstrekt? (c) Waarom is het niet nodig het woordje „Sela” bij het lezen van de psalmen uit te spreken?
5 Het boek der Psalmen is een boek dat organisatie weerspiegelt. David zelf spreekt over „de optochten van mijn God, mijn Koning, naar de heilige plaats. De zangers gingen voorop, de spelers op snaarinstrumenten daarachter; in het midden waren de meisjes die de tamboerijn sloegen. Zegent in bijeengekomen menigten God, Jehovah” (Ps. 68:24-26). Dit verschaft de reden voor de vaak herhaalde uitdrukking „Aan de leider” alsook de vele dichterlijke en muzikale termen die in de opschriften voorkomen. Sommige opschriften verklaren het nut of het doel van een psalm, of verschaffen muzikale aanwijzingen. (Zie de opschriften van Psalm 6, 30, 38, 60, 88, 102 en 120.) Bij ten minste 13 van Davids psalmen, zoals Psalm 18 en 51, worden de gebeurtenissen die de aanleiding vormden tot het componeren ervan in het kort verhaald. Vierendertig van de psalmen hebben helemaal geen opschrift. Het woordje „Sela”, dat 71 maal in de eigenlijke tekst voorkomt, wordt algemeen beschouwd als een vakterm die in de muziek of bij voordrachten gebruikt werd, hoewel de precieze betekenis onbekend is. Sommigen nemen aan dat het betrekking heeft op hetzij een pauze bij het zingen of een onderbreking van zowel zang als muziek om gelegenheid tot meditatie te geven. Het hoeft daarom bij het lezen niet uitgesproken te worden.
6. (a) In welke afzonderlijke boekdelen is het boek der Psalmen ingedeeld? (b) Wie heeft het boek der Psalmen klaarblijkelijk in zijn uiteindelijke vorm samengesteld?
6 Sinds oude tijden is het boek der Psalmen in vijf afzonderlijke boeken of boekdelen ingedeeld, en wel als volgt: (1) Psalm 1–41; (2) Psalm 42–72; (3) Psalm 73–89; (4) Psalm 90–106; (5) Psalm 107–150. Het schijnt dat David een aanvang maakte met de verzameling van deze liederen. Klaarblijkelijk was Ezra, de priester en een „vaardig afschrijver inzake de wet van Mozes”, degene die door Jehovah werd gebruikt om het boek der Psalmen in zijn uiteindelijke vorm samen te stellen. — Ezra 7:6.
7. Welke andere kenmerken van de Psalmen verdienen de aandacht?
7 De progressieve groei van de verzameling verklaart wellicht waarom sommige psalmen in de verschillende delen herhaald worden, zoals Psalm 14 en 53; 40:13-17 en 70; 57:7-11 en 108:1-5. Elk van de vijf delen besluit met een zegenwens voor Jehovah, of een doxologie — de eerste vier hiervan omvatten een tegenzang van het volk en de laatste wordt door Psalm 150 in zijn geheel gevormd. — Ps. 41:13, voetnoot.
8. Verklaar en illustreer de acrostische compositiestijl.
8 Een heel bijzondere compositiestijl wordt in negen psalmen gebruikt; deze stijlvorm wordt acrostisch genoemd wegens de alfabetische opbouw (Psalm 9, 10, 25, 34, 37, 111, 112, 119 en 145). Bij deze opbouw begint het eerste vers of beginnen de eerste verzen van de eerste strofe met de eerste letter van het Hebreeuwse alfabet, ʼaʹlef (א), het volgende vers (de volgende verzen) met de tweede letter, bēth (ב), en zo verder met alle of bijna alle letters van het Hebreeuwse alfabet. Dit heeft wellicht als geheugensteuntje gediend — denk maar eens aan de tempelzangers die zulke lange liederen als Psalm 119 moesten onthouden! Het is interessant dat in Psalm 96:11 een acrostichon van Jehovah’s naam wordt aangetroffen. De eerste helft van dit vers in het Hebreeuws bestaat uit vier woorden, en de beginletters van deze woorden zijn, wanneer ze van rechts naar links worden gelezen, de vier Hebreeuwse medeklinkers van het Tetragrammaton, JHWH (יהוה).
9. (a) Wegens welke achtergrond doen veel van de psalmen een rechtstreeks beroep op de geest en het hart? (b) Wat draagt nog meer tot hun kracht en schoonheid bij?
9 Deze heilige, lyrische gedichten zijn in rijmloze Hebreeuwse verzen geschreven en vertonen een onovertroffen schoonheid van stijl en ritmische gedachtenstroom. Ze spreken rechtstreeks tot de geest en het hart. Ze schilderen levendige beelden. De verbazingwekkende draagwijdte en diepte van zowel de besproken stof als de tot uitdrukking gebrachte sterke gemoedsbewegingen zijn ten dele toe te schrijven aan Davids buitengewone levenservaringen, die voor veel van de psalmen de achtergrond verschaffen. Weinig mensen hebben zo’n afwisselend leven geleid — als herdersjongen, als strijder die helemaal alleen stond tegenover Goliath, als hofmusicus, als vogelvrijverklaarde onder loyale vrienden en onder verraders, als koning en veroveraar, als liefhebbende vader die te kampen had met verdeeldheid in zijn eigen huisgezin, als iemand die tweemaal de bitterheid van een zware zonde ervoer en toch steeds een enthousiaste aanbidder van Jehovah was en Zijn wet liefhad. Met zo’n achtergrond is het geen wonder dat het boek der Psalmen het hele gamma van menselijke gemoedsbewegingen bestrijkt! De poëtische parallellismen en contrasten die zo karakteristiek zijn voor de Hebreeuwse dichtkunst dragen bij tot de kracht en schoonheid van de psalmen. — Ps. 1:6; 22:20; 42:1; 121:3, 4.
10. Wat getuigt van de authenticiteit van de Psalmen?
10 De authenticiteit van deze bijzonder oude lofliederen voor Jehovah wordt overvloedig bewezen door het feit dat ze volledig in overeenstemming zijn met de rest van de Schrift. Het boek der Psalmen wordt talloze malen door de schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften geciteerd (Ps. 5:9 [Rom. 3:13]; Ps. 10:7 [Rom. 3:14]; Ps. 24:1 [1 Kor. 10:26]; Ps. 50:14 [Matth. 5:33]; Ps. 78:24 [Joh. 6:31]; Ps. 102:25-27 [Hebr. 1:10-12]; Ps. 112:9 [2 Kor. 9:9]). David zelf zei in zijn laatste lied: „De geest van Jehovah was het die door mij heeft gesproken, en zijn woord was op mijn tong.” Deze geest was vanaf de dag waarop hij door Samuël was gezalfd ten aanzien van hem werkzaam geweest (2 Sam. 23:2; 1 Sam. 16:13). Bovendien deden de apostelen aanhalingen uit de Psalmen. Petrus verwees naar het „schriftwoord . . . dat de heilige geest bij monde van David tevoren gesproken” had, en in een aantal aanhalingen uit de Psalmen verwees de schrijver aan de Hebreeën ernaar als door God uitgesproken verklaringen, óf hij leidde ze in met de woorden „zoals de heilige geest zegt”. — Hand. 1:16; 4:25; Hebr. 1:5-14; 3:7; 5:5, 6.
11. Hoe wordt het ondersteunende getuigenis door Jezus’ eigen verklaringen bekroond?
11 Als het krachtigste bewijs voor de authenticiteit citeren wij Jezus, de opgestane Heer, die tot de discipelen zei: „Dit zijn mijn woorden die ik tot u sprak . . . dat alle dingen die in de wet van Mozes en in de Profeten en de Psalmen over mij geschreven staan, vervuld moesten worden.” Jezus groepeerde hier alle Hebreeuwse Geschriften op de door de joden aanvaarde manier, de manier waarmee zij vertrouwd waren. Met de Psalmen doelde hij op de hele derde groep van Geschriften, de Hagiografen (of Heilige Geschriften) genaamd, waarvan de Psalmen het eerste boek waren. Luk. 24:27, 44.
Dit wordt bevestigd door wat hij enkele uren eerder tot de twee discipelen die op weg waren naar Emmaüs had gezegd, toen hij „hun [uitlegde] wat in al de Schriften op hem betrekking had”. —DE INHOUD VAN DE PSALMEN
12. Hoe wordt in de Psalmen al snel zowel een thema van geluk als het Koninkrijksthema aangeheven?
12 Eerste boek (Psalm 1–41). Met uitzondering van Psalm 1, 2, 10 en 33 worden deze allemaal rechtstreeks aan David toegeschreven. In Psalm 1 wordt direct aan het begin al de hoofdtoon aangegeven, daar de man gelukkig wordt geprezen wiens lust is in de wet van Jehovah, die ze dag en nacht overdenkt om ze na te leven, in tegenstelling tot goddeloze zondaars. Dit is de eerste gelukkigprijzing die in de Psalmen wordt aangetroffen. Psalm 2 begint met een uitdagende vraag en vertelt over de verenigde tegenstand van alle koningen en hoogwaardigheidsbekleders der aarde „tegen Jehovah en tegen zijn gezalfde”. Jehovah bespot hen en richt zich dan in brandende toorn tot hen met de woorden: „Ik, ja ik, heb mijn koning geïnstalleerd op Sion, mijn heilige berg.” Híj is het die alle tegenstand zal breken en stukslaan. Gij andere koningen en heersers, „dient Jehovah met vrees” en erkent Zijn Zoon, opdat gij niet vergaat! (vs. 2, 6, 11) Op deze wijze heffen de Psalmen al snel het Koninkrijksthema van de bijbel aan.
13. Wat nog meer neemt in de eerste verzameling psalmen een belangrijke plaats in?
13 In deze eerste verzameling nemen gebeden, zowel smeekbeden als dankzeggingen, een belangrijke plaats in. Psalm 8 stelt Jehovah’s grootheid tegenover de nietigheid van de mens, en Psalm 14 stelt de dwaasheid aan de kaak van mensen die weigeren zich aan Gods autoriteit te onderwerpen. Psalm 19 toont hoe de wonderbare schepping van Jehovah God zijn heerlijkheid bekendmaakt, en vers 7-14 laat zich er in verheven trant over uit hoe nuttig en lonend het is zich te houden aan Gods volmaakte wet, die later in Psalm 119 uitgebreider wordt beschouwd. Psalm 23 wordt algemeen als een van de meesterwerken van de gehele literatuur erkend, maar deze psalm is zelfs nog grootser in de prachtige eenvoud waarmee daarin uiting wordt gegeven aan loyaal vertrouwen in Jehovah. O, mogen wij allen ’in het huis van Jehovah, de Grote Herder, wonen tot in lengte van dagen’! (23:1, 6) Psalm 37 geeft goede raad aan godvrezende mensen die te midden van boosdoeners leven, en Psalm 40 brengt tot uitdrukking wat een verrukking het is Gods wil te doen, zoals ook David dit deed.
14. Wat wordt in het Tweede boek van de Psalmen over loskoping gezegd, en welke gebeden van David zijn erin opgenomen?
14 Tweede boek (Psalm 42–72). Dit deel begint met acht psalmen van de Korachieten. Psalm 42 en 43 worden beide aan de zonen van Korach toegeschreven, daar ze te zamen in werkelijkheid één gedicht in drie strofen vormen, met elkaar verbonden door een terugkerend vers (42:5, 11; 43:5). Psalm 49 beklemtoont dat de mens onmogelijk zelf een loskoper kan verschaffen en wijst op God als de enige die sterk genoeg is om de mens „uit de hand van Sjeool” te verlossen (vs. 15). Psalm 51 is een gebed van David, uitgesproken na zijn verschrikkelijke zonde met Bathseba, de vrouw van de Hethiet Uria, en toont zijn oprechte berouw (2 Sam. 11:1–12:24). Dit deel besluit met een psalm „betreffende Salomo”, een gebed ten behoeve van zijn vreedzame regering en waarin wordt gesmeekt of Jehovah’s zegen op hem mag rusten. — Ps. 72.
15. Wat vermeldt het Derde boek betreffende Israëls geschiedenis, Jehovah’s oordelen en zijn Koninkrijksverbond?
15 Derde boek (Psalm 73–89). Op zijn minst twee hiervan, Psalm 74 en 79, zijn na de verwoesting van Jeruzalem in 607 v.G.T. gecomponeerd. Deze grote catastrofe wordt erin betreurd en Jehovah wordt gesmeekt zijn volk te helpen ’ter wille van de heerlijkheid van zijn naam’ (79:9). Psalm 78 verhaalt de geschiedenis van Israël vanaf de tijd van Mozes totdat David hen ging „weiden naar de rechtschapenheid van zijn hart” (vs. 72), en Psalm 80 wijst op Jehovah als de werkelijke „Herder van Israël” (vs. 1). Psalm 82 en 83 zijn krachtige smeekbeden tot Jehovah om zijn oordelen aan zijn vijanden en de vijanden van zijn volk te voltrekken. Verre van wraakzuchtig te zijn, hebben deze smeekbeden ten doel dat „men uw naam zoekt, o Jehovah . . . [en] opdat men weet dat gij, wiens naam Jehovah is, gij alleen de Allerhoogste zijt over heel de aarde” (83:16, 18). Psalm 89 is de laatste van dit deel en legt sterk het accent op „Jehovah’s uitingen van liefderijke goedheid”, zoals die duidelijk op de voorgrond treden in zijn verbond met David. Dit is een verbond voor een eeuwige erfgenaam van Davids troon, die tot onbepaalde tijd voor het aangezicht van Jehovah zal regeren! — Vs. 1, 34-37.
16. Hoe verheerlijkt het Vierde boek Jehovah’s koningschap en zijn verbondstrouw?
16 Vierde boek (Psalm 90–106). Evenals het Derde boek bevat dit boek 17 psalmen. Het begint met het gebed van Mozes, waarin Gods eeuwige bestaan en de korte levensduur van de sterfelijke mens scherp tegenover elkaar worden gesteld. Psalm 92 roemt Jehovah’s voortreffelijke eigenschappen. Dan is er die prachtige groep psalmen, namelijk Psalm 93–100, die begint met de aangrijpende uitroep: „Jehovah zelf is koning geworden!” Daarom worden „mensen van heel de aarde” opgeroepen ’Jehovah toe te zingen en zijn naam te zegenen, want Jehovah is groot en zeer te loven’. „Jehovah is groot in Sion” (93:1; 96:1, 2, 4; 99:2). Psalm 105 en 106 danken Jehovah voor zijn wonderbare daden ten behoeve van zijn volk en voor zijn trouw aan zijn verbond met Abraham door diens zaad het land te geven, ondanks de talloze malen dat zij murmureerden en afvallig werden.
17. Van welk uitzonderlijk belang is Psalm 104, en welk thema wordt vanaf dit punt herhaald?
17 Van uitzonderlijk belang is Psalm 104. Hierin wordt Jehovah geroemd om de waardigheid en pracht waarmee hij zich heeft bekleed, en wordt zijn wijsheid beschreven zoals die in zijn vele werken en voortbrengselen op aarde tot uiting komt. Dan wordt het thema van het hele boek der Psalmen met volle kracht aangegeven wanneer voor de eerste maal de uitroep voorkomt: „Looft Jah!” (vs. 35) Deze oproep tot ware aanbidders om Jehovah de lof toe te zwaaien die zijn naam toekomt, is in het Hebreeuws slechts één woord, ha·leloe–Jahʹ of „Hallelujah”, met welke laatste vorm mensen in deze tijd overal op aarde vertrouwd zijn. Vanaf dit vers komt de uitdrukking 24 maal voor, en een aantal psalmen beginnen en eindigen ermee.
18. (a) Welk refrein laat Psalm 107 duidelijk uitkomen? (b) Wat zijn de zogenoemde hallelpsalmen?
18 Vijfde boek (Psalm 107–150). In Psalm 107 hebben wij een beschrijving van Jehovah’s bevrijdingen, vergezeld van het melodieuze refrein: „O laat men Jehovah danken voor zijn liefderijke goedheid en voor zijn wonderwerken aan de mensenzonen” (vs. 8, 15, 21, 31). Psalm 113 tot en met 118 zijn de zogenoemde hallelpsalmen. Volgens de misjna werden deze door de joden gezongen tijdens het Pascha, het pinksterfeest, het Loofhuttenfeest en het inwijdingsfeest.
19. In welk opzicht vormen Psalm 117 en Psalm 119 een contrast, en wat zijn enkele bijzonderheden van de laatstgenoemde psalm?
19 Psalm 117 is krachtig in zijn eenvoud; het is de kortste van alle psalmen en hoofdstukken in de bijbel. Psalm 119 is de langste van alle psalmen en bijbelhoofdstukken, want hij telt in totaal 176 verzen: 22 alfabetische strofen van elk 8 verzen. Op twee van deze verzen na (90 en 122) hebben ze allemaal op enigerlei wijze betrekking op het woord of de wet van Jehovah God, en in elke strofe worden verscheidene of alle uitdrukkingen (wet, vermaning, bevelen, gebod, rechterlijke beslissingen) uit Psalm 19:7-14 herhaald. Er wordt meer dan 170 maal naar het woord van God verwezen met een van de volgende 8 uitdrukkingen: gebod(en), rechterlijke beslissing(en), wet, bevelen, voorschriften, vermaning(en), toezegging en woord(en).
20, 21. (a) Wat zijn de Liederen der opgangen? (b) Hoe wordt daarin uiting gegeven aan Davids besef van de noodzaak voor verenigde aanbidding?
20 Vervolgens komen wij bij een andere groep psalmen, de 15 Liederen der opgangen, Psalm 120–134. Vertalers hebben deze uitdrukking op verschillende manieren weergegeven omdat de betekenis ervan niet volledig wordt begrepen. Sommigen zeggen dat deze uitdrukking betrekking heeft op de verheven inhoud van deze psalmen, hoewel er geen duidelijke reden schijnt te bestaan om ze boven de andere geïnspireerde psalmen te verheffen. Vele commentators opperen de gedachte dat de titel ontleend is aan de gelegenheid waarbij deze liederen werden gezongen, namelijk wanneer de aanbidders voor de jaarlijkse feesten naar Jeruzalem reisden of „opgingen”, daar de reis naar de hoofdstad als een opstijgen of opgaan werd beschouwd omdat de stad hoog in de bergen van Juda was gelegen. (Vergelijk Ezra 7:9.) Vooral David had een diep besef van de noodzaak dat Gods volk zich in aanbidding verenigde. Hij verheugde zich de uitnodiging te horen: „Laten wij naar het huis van Jehovah gaan”; en de stammen gingen op „om de naam van Jehovah dank te brengen”. Met het oog daarop zocht hij ernstig de vrede, de zekerheid en de voorspoed van Jeruzalem, doordat hij bad: „Ter wille van het huis van Jehovah, onze God, wil ik het goede voor u blijven zoeken.” — Ps. 122:1, 4, 9.
21 Psalm 132 vertelt over Davids eed zich geen rust te gunnen totdat hij een passende rustplaats voor Jehovah heeft gevonden, vertegenwoordigd door de ark van het verbond. Nadat de Ark in Sion is geplaatst, wordt in prachtige poëtische bewoordingen beschreven hoe Jehovah zegt dat hij Sion heeft uitgekozen, „mijn rustplaats voor altijd; hier zal ik wonen, want ik heb ernaar verlangd”. Hij erkende deze centrale plaats van aanbidding, „want daar gebood Jehovah de zegen”. „Moge Jehovah u zegenen vanuit Sion.” — 132:1-6, 13, 14; 133:3; 134:3; zie ook Psalm 48.
22. (a) Hoe wordt Jehovah’s lofwaardigheid geroemd? (b) Hoe zwelt het glorierijke thema van het boek in de laatste psalmen tot een climax aan?
22 Psalm 135 roemt Jehovah als de lofwaardige God, die heel zijn welbehagen doet, in tegenstelling tot de nietige en ijdele afgoden, waarvan de makers net als zij zullen worden. Psalm 136 is bestemd voor tegenzang, waarbij elk vers als volgt besluit: „Want zijn liefderijke goedheid duurt tot onbepaalde tijd.” Dergelijke tegenzangen blijken bij vele gelegenheden gebruikt te zijn (1 Kron. 16:41; 2 Kron. 5:13; 7:6; 20:21; Ezra 3:11). Psalm 137 vertelt over het verlangen naar Sion dat in het hart van de joden woonde toen zij in Babylon in ballingschap waren en getuigt er eveneens van dat zij de liederen of psalmen van Sion niet waren vergeten, al waren zij dan ver van hun geboorteland. Psalm 145 verheerlijkt Jehovah’s goedheid en koningschap, want daarin wordt getoond dat hij „allen die hem liefhebben [behoedt], maar alle goddelozen zal . . . verdelgen” (vs. 20). Dan, als bezielend besluit, heffen Psalm 146–150 wederom het glorierijke thema van het boek aan, want elke psalm begint en eindigt met de woorden: „Looft Jah!” Deze melodie van lof zwelt tot een machtige climax aan in de 150ste psalm, waar in 6 verzen 13 maal de hele schepping wordt opgeroepen Jehovah te loven.
WAAROM NUTTIG
23. (a) Welke levende boodschap is in de Psalmen vervat? (b) Hoe worden Jehovah’s naam en soevereiniteit verheerlijkt?
23 Wegens hun volmaakte schoonheid en stijl kunnen de psalmen van de bijbel tot de voortreffelijkste literatuur in elke taal gerekend worden. Ze zijn echter veel meer dan literatuur. Ze vormen een levende boodschap van de Opperste Soeverein van het hele universum, Jehovah God zelf. Ze geven een diep inzicht in de fundamentele leringen van de bijbel en spreken daarbij in de allereerste plaats over Jehovah, de Auteur ervan. Duidelijk wordt aangetoond dat hij de Schepper is van het universum en al wat daarin is (8:3-9; 90:1, 2; 100:3; 104:1-5, 24; 139:14). De naam Jehovah wordt in het boek der Psalmen, waarin deze naam ongeveer 700 maal voorkomt, beslist groot gemaakt. Daarnaast is ook de verkorte vorm „Jah” er 43 maal in te vinden, zodat de goddelijke naam in totaal gemiddeld ongeveer 5 maal in elke psalm vermeld wordt. Bovendien wordt er ongeveer 350 maal over Jehovah gesproken als ʼElo·himʹ, of God. Dat Jehovah de opperste heerser is, blijkt uit verwijzingen naar hem als „Soevereine Heer” in een aantal psalmen. — 68:20; 69:6; 71:5; 73:28; 140:7; 141:8.
24. Wat wordt er in de Psalmen over de sterfelijke mens gezegd, en welke gezonde raad wordt gegeven?
24 Er wordt getoond hoe, in tegenstelling tot de eeuwige God, de sterfelijke mens in zonde geboren is en een verlosser nodig heeft, en dat hij sterft en tot „gruis” terugkeert doordat hij in Sjeool, het gemeenschappelijke graf van de mensheid, afdaalt (6:4, 5; 49:7-20; 51:5, 7; 89:48; 90:1-5; 115:17; 146:4). Het boek der Psalmen beklemtoont de noodzaak acht te slaan op Gods wet en op Jehovah te vertrouwen (1:1, 2; 62:8; 65:5; 77:12; 115:11; 118:8; 119:97, 105, 165). Het waarschuwt voor overmoed en „verborgen zonden” (19:12-14; 131:1) en moedigt aan tot eerzame en gezonde omgang (15:1-5; 26:5; 101:5). Het laat zien dat een juist gedrag Jehovah’s goedkeuring met zich brengt (34:13-15; 97:10). Het biedt een schitterende hoop door te zeggen dat ’redding Jehovah toebehoort’ en dat hij in het geval van degenen die hem vrezen, „hun ziel van de dood zelf [zal] bevrijden” (3:8; 33:19). Dit brengt ons op het profetische aspect.
25. (a) Waarmee staat het boek der Psalmen werkelijk vol? (b) Hoe gebruikte Petrus de Psalmen om de Grotere David te identificeren?
25 Het boek der Psalmen staat werkelijk vol met profetieën die vooruitwijzen naar Jezus Christus, de „zoon van David”, en de rol die hij als Jehovah’s Gezalfde en Koning zou spelen (Matth. 1:1). * Toen op de dag van het pinksterfeest in 33 G.T. de christelijke gemeente plotseling tot bestaan kwam, begon de heilige geest de apostelen te onderrichten ten aanzien van de vervulling van deze profetieën. Op die dag deed Petrus bij de ontwikkeling van het thema van zijn beroemde toespraak herhaaldelijk aanhalingen uit de Psalmen. Dit thema handelde over een persoon: „Jezus de Nazarener.” Het laatste gedeelte van zijn argumentatie is bijna uitsluitend gebaseerd op aanhalingen uit de Psalmen die bewijzen dat Christus Jezus de Grotere David is en dat Jehovah Jezus’ ziel niet in Hades zou laten maar hem uit de doden zou opwekken. Nee, „David . . . is niet naar de hemelen opgestegen”, maar, zoals hij in Psalm 110:1 had voorzegd, zijn Heer wel. Wie is Davids Heer? Petrus bereikt het geweldige hoogtepunt van zijn toespraak en antwoordt met kracht: „Deze Jezus, die gij aan een paal hebt gehangen”! — Hand. 2:14-36; Ps. 16:8-11; 132:11.
26. Hoe bleek Petrus’ toespraak nuttig te zijn?
26 Was Petrus’ op de Psalmen gebaseerde toespraak nuttig? De doop van ongeveer 3000 personen die op diezelfde dag aan de christelijke gemeente werden toegevoegd, spreekt voor zichzelf. — Hand. 2:41.
27. Hoe legde „de heilige geest” Psalm 2 uit?
27 Kort daarna, op een speciale bijeenkomst, richtten de discipelen een smeekbede tot Jehovah en haalden daarbij Psalm 2:1, 2 aan. Zij zeiden dat deze in vervulling was gegaan in de verenigde oppositie van de regeerders tegen Gods „heilige knecht Jezus, die [door God was] gezalfd”. En het verslag vertelt vervolgens dat zij allen „met de heilige geest vervuld” werden. — Hand. 4:23-31.
28. (a) Welke argumentatie ontwikkelt Paulus in Hebreeën hoofdstuk 1 tot en met 3 aan de hand van de Psalmen? (b) Hoe verschaft Psalm 110:4 een basis voor Paulus’ bespreking van het Melchizedekiaanse priesterschap?
28 Kijk nu eens naar de brief aan de Hebreeën. In de eerste twee hoofdstukken vinden wij een aantal aanhalingen uit de Psalmen waaruit blijkt dat Jezus, als Gods hemelse op de troon geplaatste Zoon, superieur is aan de engelen. Paulus toont aan de hand van Psalm 22:22 en andere verwijzingen aan dat Jezus een gemeente van „broeders” heeft, die deel uitmaken van Abrahams zaad en „deelgenoten van de hemelse roeping” zijn (Hebr. 2:10-13, 16; 3:1). Dan, te beginnen met Hebreeën 6:20 en verder tot en met hoofdstuk 7, weidt de apostel uit over het ambt dat Jezus bovendien bekleedt als eeuwige „hogepriester naar de wijze van Melchizedek”. Hiermee wordt gedoeld op Gods door een eed bekrachtigde belofte in Psalm 110:4, waarnaar Paulus steeds weer verwijst om de superioriteit van Jezus’ priesterschap ten opzichte van dat van Aäron te bewijzen. Paulus legt uit dat Jezus Christus krachtens Jehovah’s eed priester is, niet op aarde maar in de hemel, en „hij [blijft] priester voor altijd” — de voordelen van zijn priesterdienst zullen eeuwig zijn. — Hebr. 7:3, 15-17, 23-28.
29. Op welk voortreffelijke voorbeeld van toewijding zoals in de Psalmen wordt vermeld en in Hebreeën 10:5-10 wordt uitgelegd, dienen wij acht te slaan?
29 Verder wordt ons in Hebreeën 10:5-10 verteld over Jezus’ voortreffelijke waardering voor de offerandelijke loopbaan die Gods wil voor hem was, en over zijn vastbeslotenheid die wil ten uitvoer te brengen. Dit gedeelte is gebaseerd op Davids woorden in Psalm 40:6-8. Willen wij Gods goedkeuring verwerven, dan is het voor ons allen van het grootste nut deze voorbeeldige geest van toewijding te beschouwen en na te volgen. — Zie ook Psalm 116:14-19.
30. Hoe werd in de Psalmen Jezus’ loopbaan uitvoerig voorzegd, en hoe moet hij er troost uit hebben geput?
30 De loopbaan die Jezus volgde en die een hoogtepunt bereikte in de verschrikkelijke beproeving die hij aan de martelpaal verduurde, was in de Psalmen opmerkelijk uitvoerig voorzegd. Hierbij was inbegrepen dat men hem azijn te drinken aanbood, alsook het werpen van het lot over zijn bovenklederen, de wrede behandeling van zijn handen en voeten, de bespotting en de zelfs nog bitterder mentale smart die tot uiting kwam in de hartverscheurende uitroep: „Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?” (Matth. 27:34, 35, 43, 46; Ps. 22:1, 7, 8, 14-18; 69:20, 21) Zoals door Johannes 19:23-30 te kennen wordt gegeven, moet Jezus zelfs in die uren veel troost uit de Psalmen hebben geput en zich erdoor hebben laten leiden, daar hij wist dat al deze schriftplaatsen tot in de kleinste bijzonderheden vervuld moesten worden. Jezus wist dat de Psalmen ook over zijn opstanding en verhoging spraken. Ongetwijfeld had hij zulke dingen in gedachten toen hij zijn apostelen in de laatste nacht voor zijn dood voorging in „het zingen van lofzangen” of psalmen. — Matth. 26:30.
31. Wat voorzegt het boek der Psalmen in verband met het Koninkrijkszaad en Jezus’ gemeente?
31 Aldus identificeren de Psalmen de „zoon van David” en het Koninkrijkszaad duidelijk als Christus Jezus, die nu zowel tot Koning als tot Priester in het hemelse Sion verhoogd is. De ruimte staat ons niet toe uitvoerig alle passages uit de Psalmen te beschrijven die in de christelijke Griekse Geschriften worden geciteerd als profetieën die in deze Gezalfde van Jehovah in vervulling zijn gegaan, maar enkele voorbeelden willen wij hier toch nog opsommen: Ps. 78:2 — Matth. 13:31-35; Ps. 69:4 — Joh. 15:25; Ps. 118:22, 23 — Mark. 12:10, 11 en Hand. 4:11; Ps. 34:20 — Joh. 19:33, 36; Ps. 45:6, 7 — Hebr. 1:8, 9. Ook Jezus’ gemeente van ware volgelingen wordt in de Psalmen voorzegd, niet als afzonderlijke personen maar als een groep die uit alle natiën in Gods gunst is opgenomen om een aandeel te hebben aan een werk van lofprijzing voor Jehovah’s naam. — Ps. 117:1 — Rom. 15:11; Ps. 68:18 — Ef. 4:8-11; Ps. 95:7-11 — Hebr. 3:7, 8; 4:7.
32. (a) Wat onthult de studie van de Psalmen ten aanzien van Jehovah’s rechtvaardiging en zijn Koninkrijksvoornemens? (b) Hoe dienen wij, uit waardering voor zijn koningschap, uiting te geven aan onze loyaliteit en dankbaarheid?
32 Onze studie van de Psalmen draagt veel bij tot onze waardering voor het koningschap van Jehovah God, dat Hij, tot Zijn heerlijkheid en rechtvaardiging, via het beloofde Zaad, de beloofde Koninkrijkserfgenaam, uitoefent. Mogen wij altijd tot de loyalen behoren, die zich uitbundig verheugen in ’de glorierijke pracht van Jehovah’s waardigheid’ en over wie in Psalm 145, waarnaar wordt verwezen als „een lofzang, van David”, wordt gezegd: „Over de heerlijkheid van uw koningschap zullen zij praten, en over uw macht zullen zij spreken, om de mensenzonen zijn machtige daden bekend te maken en de heerlijkheid van de pracht van zijn koningschap. Uw koningschap is een koningschap voor alle onbepaalde tijden, en uw heerschappij is gedurende alle opeenvolgende geslachten” (Ps. 145:5, 11-13). In overeenstemming met de profetische psalm wordt de pracht van Gods opgerichte koninkrijk in handen van Christus juist nu aan de mensenzonen in alle natiën bekendgemaakt. Wat dienen wij dankbaar te zijn voor dat Koninkrijk en de Koning ervan! Volkomen op hun plaats zijn dan ook de laatste woorden van de Psalmen: „Ja, al wat adem heeft, love Jah. Looft Jah!” — 150:6.
[Voetnoten]
^ ¶25 Hulp tot begrip van de bijbel, blz. 1261, 1262.
[Studievragen]