Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Bijbelboek nummer 24 — Jeremia

Bijbelboek nummer 24 — Jeremia

Bijbelboek nummer 24 — Jeremia

Schrijver: Jeremia

Waar geschreven: Juda en Egypte

Geschrift voltooid: 580 v.G.T.

Beschreven periode: 647–580 v.G.T.

1. Wanneer en door wie werd Jeremia aangesteld?

DE PROFEET Jeremia leefde in gevaarlijke en woelige tijden. Hij werd in het jaar 647 v.G.T., het 13de jaar van de regering van de godvrezende koning Josia van Juda, door Jehovah aangesteld. Tijdens herstelwerkzaamheden aan het huis van Jehovah had men het boek van Jehovah’s wet gevonden en aan de koning voorgelezen. Deze werkte er hard aan om op de naleving ervan toe te zien, maar hij kon de afval tot afgoderij op zijn hoogst slechts tijdelijk een halt toeroepen. Josia’s grootvader Manasse, die 55 jaar had geregeerd, en zijn vader Amon, die na een regering van slechts 2 jaar was vermoord, hadden beiden goddeloos gehandeld. Zij hadden het volk aangemoedigd tot onreine orgieën en gruwelijke riten, zodat het gewend was geraakt aan het offeren van reukwerk aan de „koningin des hemels” en aan het brengen van mensenoffers aan demonengoden. Manasse had Jeruzalem met onschuldig bloed gevuld. — Jer. 1:2; 44:19; 2 Kon. 21:6, 16, 19-23; 23:26, 27.

2. Waarin bestond Jeremia’s taak, en over welke veelbewogen jaren handelden zijn profetieën?

2 Jeremia had geen gemakkelijke taak. Hij moest als Jehovah’s profeet optreden door te voorzeggen dat Juda en Jeruzalem woest zouden komen te liggen, de luisterrijke tempel van Jehovah verbrand zou worden en zijn volk in gevangenschap zou gaan — bijna ongelooflijke catastrofes! In Jeruzalem moest hij tijdens de opeenvolgende regeringen van de slechte koningen Joahaz, Jojakim, Jojachin (Chonja) en Zedekia 40 jaar blijven profeteren (Jer. 1:2, 3). Later, in Egypte, moest hij profeteren betreffende de afgoderijen van de joodse vluchtelingen aldaar. Zijn boek werd in 580 v.G.T. voltooid. Jeremia beschrijft dan ook een veelbewogen periode van 67 jaar. — 52:31.

3. (a) Hoe werden de canoniciteit en authenticiteit van het boek Jeremia in Hebreeuwse tijden bewezen? (b) Welk verdere getuigenis hierover is er in de christelijke Griekse Geschriften te vinden?

3 In het Hebreeuws luidt de naam van de profeet en van zijn boek Jir·mejahʹ of Jir·mejaʹhoe, wat mogelijk „Jehovah verhoogt; of: Jehovah maakt los [waarschijnlijk van de moederschoot]” betekent. Het boek komt in alle catalogussen van de Hebreeuwse Geschriften voor en de canoniciteit ervan wordt algemeen aanvaard. De opzienbarende vervulling van een aantal profetieën in de tijd dat Jeremia zelf nog leefde, bevestigt ten volle de authenticiteit van het boek. Bovendien wordt Jeremia in de christelijke Griekse Geschriften verscheidene malen bij naam genoemd (Matth. 2:17, 18; 16:14; 27:9). Dat Jezus het boek Jeremia had bestudeerd, blijkt duidelijk uit het feit dat hij, toen hij de tempel reinigde, de in Jeremia 7:11 gebezigde uitdrukkingswijze met die van Jesaja 56:7 verbond (Mark. 11:17; Luk. 19:46). Wegens Jezus’ onverschrokkenheid en moed dachten sommige mensen zelfs dat hij Jeremia was (Matth. 16:13, 14). Naar Jeremia’s profetie van een nieuw verbond (Jer. 31:31-34) wordt door Paulus in Hebreeën 8:8-12 en 10:16, 17 verwezen. Paulus haalt Jeremia 9:24 aan wanneer hij zegt: „Wie roemt, roeme in Jehovah” (1 Kor. 1:31). In Openbaring 18:21 staat een zelfs nog krachtiger toepassing van Jeremia’s illustratie (Jer. 51:63, 64) van Babylons ondergang.

4. Hoe wordt het verslag door de archeologie ondersteund?

4 Ook archeologische vondsten ondersteunen het verslag in Jeremia. Een Babylonische kroniek vertelt bijvoorbeeld over de inneming van Jeruzalem door Nebukadnezar (Nebukadrezar) in 617 v.G.T., waarbij hij de koning (Jojachin) gevangennam en een koning van zijn eigen keus (Zedekia) aanstelde. — 24:1; 29:1, 2; 37:1. *

5. (a) Wat is er over Jeremia zelf bekend? (b) Wat kan er over zijn schrijfstijl worden gezegd?

5 Wij bezitten een vollediger biografie van Jeremia dan van een van de andere profeten uit de oudheid, met uitzondering van Mozes. Jeremia onthult veel over zichzelf, zijn gevoelens en emoties, waaruit een onversaagde vrijmoedigheid en moed, gepaard aan nederigheid en teergevoeligheid spreekt. Hij was niet alleen een profeet maar ook een priester, een samensteller van de Schrift en een nauwkeurige geschiedschrijver. Van geboorte was hij de zoon van de priester Hilkia uit Anathoth, een priesterstad in het gebied ten noorden van Jeruzalem, „in het land van Benjamin” (1:1). Jeremia’s schrijfstijl is duidelijk, rechtstreeks en gemakkelijk te begrijpen. Het boek is rijk aan illustraties en aanschouwelijke beeldspraak en bestaat zowel uit proza als uit poëzie.

DE INHOUD VAN JEREMIA

6. Hoe is de inhoud van de profetie gerangschikt?

6 De stof is niet chronologisch gerangschikt maar volgens onderwerp. De tijd en de setting van de gebeurtenissen wisselen dan ook vaak in het verslag. Tot slot wordt in hoofdstuk 52 een zeer gedetailleerde beschrijving van de verwoesting van Jeruzalem en Juda gegeven. Hierdoor wordt niet alleen de vervulling van een groot deel van de profetie getoond, maar ook de achtergrond voor het eropvolgende boek Klaagliederen verschaft.

7. Hoe werd Jeremia een profeet, en hoe stelt Jehovah hem gerust?

7 Jehovah stelt Jeremia aan (1:1-19). Wordt Jeremia aangesteld omdat hij profeet wilde worden of omdat hij uit een priesterlijke familie kwam? Jehovah zelf verklaart: „Voordat ik u in de buik vormde, kende ik u, en voordat gij vervolgens uit de moederschoot te voorschijn zijt gekomen, heiligde ik u. Tot profeet voor de natiën heb ik u gemaakt.” Het is een toewijzing van Jehovah. Is Jeremia bereid om te gaan? Nederig uit hij de verontschuldiging: „Ik ben nog maar een jongen.” Jehovah stelt hem gerust: „Zie, ik heb mijn woorden in uw mond gelegd. Zie, ik heb u op deze dag aangesteld over de natiën en over de koninkrijken, om uit te rukken en af te breken en om te vernielen en omver te halen, om te bouwen en te planten.” Jeremia moet niet bevreesd zijn. „Zij zullen stellig tegen u strijden, maar zij zullen u niet overmeesteren, want ’ik ben met u’, is de uitspraak van Jehovah, ’om u te bevrijden’.” — 1:5, 6, 9, 10, 19.

8. (a) Waarin is Jeruzalem ontrouw geweest? (b) Hoe zal Jehovah rampspoed brengen?

8 Jeruzalem, een ontrouwe echtgenote (2:1–6:30). Welke boodschap brengt het woord van Jehovah aan Jeremia over? Jeruzalem is haar eerste liefde vergeten. Ze heeft Jehovah, de Bron van levende wateren, verlaten en zich met vreemde goden geprostitueerd. Van een uitgelezen rode wijnstok is ze veranderd in „de ontaarde scheuten van een uitheemse wijnstok” (2:21). Haar zomen zijn bevlekt met het bloed van de zielen der arme onschuldigen. Zelfs het zich prostituerende Israël heeft zich rechtvaardiger betoond dan Juda. God doet een dringend beroep op deze afvallige zonen om terug te keren, omdat hij hun echtgenoot-eigenaar is. Zij zijn echter als een trouweloze echtgenote. Zij kunnen terugkeren indien zij hun walgelijkheden wegdoen en hun hart besnijden. „Heft een signaal op in de richting van Sion”, want Jehovah zal vanuit het noorden een rampspoed brengen (4:6). Ineenstorting op ineenstorting! Als een leeuw uit zijn struikgewas, als een verschroeiende wind door de wildernis, met strijdwagens als een stormwind, zo zal Jehovah’s oordeelsvoltrekker komen.

9. (a) Welk woord heeft Jeremia voor het weerbarstige Jeruzalem? (b) Wat voor nut heeft hun vreugdegeroep?

9 Trek rond door Jeruzalem. Wat valt er te zien? Niets dan overtredingen en ontrouw! Het volk heeft Jehovah verloochend, en Zijn woord in Jeremia’s mond moet een vuur worden om hen als stukken hout te verslinden. Net zoals zij Jehovah hebben verlaten om een vreemde god te dienen, zo zal Hij hen vreemden in een ander land laten dienen. Weerbarstigen! Zij hebben ogen, maar kunnen niet zien, en oren, maar kunnen niet horen. Wat afschuwelijk! Profeten en priesters profeteren werkelijk op grond van de leugen, „en mijn eigen volk heeft het graag zo gehad”, zegt Jehovah (5:31). Er nadert rampspoed uit het noorden, en toch maakt „van de geringste onder hen tot zelfs de grootste onder hen . . . iedereen zich onrechtvaardige winst”. Zij zeggen: „’Er is vrede! Er is vrede!’ terwijl er geen vrede is” (6:13, 14). Maar plotseling zal de gewelddadige plunderaar komen. Jehovah heeft Jeremia tot een metaaltoetser onder hen gemaakt, maar er is niets dan schuim en verworpen zilver. Zij zijn in alle opzichten slecht.

10. Waarom wacht Jeruzalem hetzelfde lot als Silo en Efraïm?

10 Waarschuwing dat tempel geen bescherming is (7:1–10:25). Het woord van Jehovah komt tot Jeremia, en hij moet bij de tempelpoort een bekendmaking doen. Hoor hem tot hen die er binnengaan roepen: ’Gij snoeft op de tempel van Jehovah, maar wat doet gij? De vaderloze en weduwe onderdrukken, onschuldig bloed vergieten, andere goden achternalopen, stelen, moorden, overspel plegen, vals zweren en offers aan Baäl brengen! Huichelaars! Gij hebt Jehovah’s huis tot „niet meer dan een rovershol” gemaakt. Bedenk wat Jehovah met Silo heeft gedaan. Hij zal hetzelfde met uw huis doen, o Juda, en hij zal u van voor zijn aangezicht wegwerpen, net zoals hij in het noorden Efraïm (Israël) heeft weggeworpen.’ — Jer. 7:4-11; 1 Sam. 2:12-14; 3:11-14; 4:12-22.

11. Waarom is het vergeefs om nog voor Juda te bidden?

11 Het is vergeefs om nog voor Juda te bidden. Ja, het volk maakt zelfs koeken om die aan de „koningin des hemels” te offeren! Werkelijk, „dit is de natie waarvan de mensen de stem van Jehovah, haar God, niet hebben gehoorzaamd en geen streng onderricht hebben aanvaard. De getrouwheid is vergaan” (Jer. 7:18, 28). Juda heeft walgelijkheden in Jehovah’s huis geplaatst en haar zonen en dochters op de hoge plaatsen van Tofeth in het dal van Hinnom verbrand. Zie! Het zal „het dal van het doden” worden genoemd, en hun dode lichamen zullen vogels en andere dieren tot voedsel worden (7:32). Verheuging en uitbundige vreugde moeten tot een eind komen in Juda en Jeruzalem.

12. Wat zal er in plaats van vrede over Juda en de door haar aangenomen goden komen?

12 Zij hoopten op vrede en genezing, maar zie, verschrikking! Uit hun weerbarstigheid zullen verstrooiing, verdelging en geweeklaag voortvloeien. ’Jehovah is de levende God en de Koning tot onbepaalde tijd.’ Wat de goden betreft die de hemel en de aarde niet hebben gemaakt, er is geen geest in hen. Zij zijn ijdelheid en een bespottelijk maaksel, en zij zullen vergaan (10:10-15). Jehovah zal de bewoners der aarde wegslingeren. Luister! Een groot gedreun uit het land van het noorden dat de steden van Juda zal verwoesten. De profeet erkent: ’Het is niet aan de aardse mens om zijn weg te richten’, en hij bidt of hij gecorrigeerd mag worden, opdat hij niet tot niets wordt gemaakt. — 10:23.

13. Waarom wordt het Jeremia verboden voor Juda te bidden, en hoe sterkt Jehovah Jeremia in een uur van gevaar?

13 De verbondsverbrekers vervloekt (11:1–12:17). Juda is de woorden van zijn verbond met Jehovah niet nagekomen. Tevergeefs roept het volk om hulp. Jeremia mag niet voor Juda bidden, want Jehovah ’heeft een vuur ontstoken’ tegen deze eens lommerrijke olijfboom (11:16). Wanneer Jeremia’s medeburgers van Anathoth samenspannen om hem uit de weg te ruimen, wendt de profeet zich tot Jehovah om kracht en hulp. Jehovah verklaart dat hij wraak zal voltrekken aan Anathoth. Jeremia vraagt: „Waarom is de weg der goddelozen op succes uitgelopen?” Jehovah verzekert hem: ’Ik zal de ongehoorzame natie uitrukken en vernietigen.’ — 12:1, 17.

14. (a) Door welke illustraties maakt Jehovah bekend dat Jeruzalem onverbeterlijk is en dat het oordeel tegen haar onafwendbaar is? (b) Wat heeft het opeten van Jehovah’s woorden voor Jeremia tot gevolg?

14 Jeruzalem onverbeterlijk en ten ondergang gedoemd (13:1–15:21). Jeremia verhaalt hoe Jehovah hem het bevel gaf een linnen gordel om zijn heupen te doen en die vervolgens in een steile rots bij de Eufraat te verbergen. Toen Jeremia kwam om hem op te graven, was hij bedorven. „Hij deugde nergens voor.” Aldus illustreerde Jehovah zijn vaste besluit om „de trots van Juda en de overvloedige trots van Jeruzalem” te verderven (13:7, 9). Hij zal hen in hun dronkenschap tegen elkaar te pletter slaan, als grote met wijn gevulde kruiken. „Kan een Kuschiet zijn huid veranderen? of een luipaard zijn vlekken?” (13:23) Evenzo is Jeruzalem onverbeterlijk. Jeremia mag niet voor dit volk bidden. Zelfs al zouden Mozes en Samuël voor Jehovah verschijnen om voor hen te pleiten, dan zou hij niet luisteren, want hij heeft besloten Jeruzalem aan de vernietiging prijs te geven. Jehovah sterkt Jeremia tegen zijn smaders. Jeremia vindt Jehovah’s woorden en eet ze op, wat tot ’uitbundige vreugde en verheuging van hart’ leidt (15:16). Het is geen tijd voor ijdel gescherts maar om op Jehovah te vertrouwen, die heeft beloofd Jeremia tot een versterkte koperen muur tegen het volk te maken.

15. (a) Hoe ernstig zijn de tijden, en door welk gebod beklemtoont Jehovah dit? (b) Hoe zal het volk Jehovah’s naam leren kennen, en waarom misleidt hun zonde hem niet?

15 Jehovah zal vissers en jagers zenden (16:1–17:27). Met het oog op de dreigende verwoesting gebiedt Jehovah Jeremia: „Gij moogt u geen vrouw nemen en gij moogt geen zonen en dochters krijgen in deze plaats” (16:2). Dit is niet een tijd om te rouwen met het volk noch om feestmalen met hen te houden, want Jehovah staat op het punt hen uit het land weg te slingeren. Dan belooft Jehovah tevens ’vissers te zenden om hen te vissen en jagers om hen op te jagen’, en doordat hij dit alles doet, ’zullen zij moeten weten dat zijn naam Jehovah is’ (16:16, 21). De zonde van Juda staat met een ijzeren stift, ja, met een diamanten punt, op het hart van het volk gegrift. „Het hart is verraderlijker dan iets anders en niets ontziend”, maar Jehovah kan het hart doorvorsen. Niemand kan hem misleiden. Zij die afvallig worden, hebben „de bron van levend water, Jehovah,” verlaten (17:9, 13). Indien Juda de sabbatdag niet zal heiligen, zal Jehovah haar poorten en torens met vuur verslinden.

16. Wat illustreert Jehovah met de pottenbakker en zijn lemen vaten?

16 De pottenbakker en het leem (18:1–19:15). Jehovah gebiedt Jeremia naar het huis van de pottenbakker af te dalen. Daar ziet hij hoe de pottenbakker een mislukt lemen vat naar eigen goeddunken verwerkt tot een ander vat. Daarop verklaart Jehovah dat met betrekking tot het huis van Israël hijzelf de Pottenbakker is, met de macht om neer te halen of op te bouwen. Vervolgens zegt hij Jeremia een pottenbakkerspul mee te nemen naar het dal van Hinnom en daar een van Jehovah afkomstige rampspoed af te kondigen, omdat het volk de plaats met onschuldig bloed heeft gevuld door hun zonen in het vuur te verbranden als volledige brandoffers voor de Baäl. Jeremia moet dan de pul breken als teken dat Jehovah Jeruzalem en het volk van Juda zal breken.

17. Welke moeilijke ervaring maakt Jeremia door, maar brengt deze hem tot zwijgen?

17 Niet opgeven onder vervolging (20:1-18). Geïrriteerd door Jeremia’s onverschrokken prediking, sluit Pashur, de gemachtigde van de tempel, Jeremia een nacht in het blok. Direct na zijn vrijlating voorzegt Jeremia dat Pashur gevankelijk naar Babylon gevoerd zal worden en daar zal sterven. Bedroefd over de spot en hoon die hij te verduren krijgt, overweegt Jeremia er maar mee op te houden. Hij kan echter niet zwijgen. Het woord van Jehovah wordt ’in zijn hart als een brandend vuur, opgesloten in zijn beenderen’, zodat hij wel moet spreken. Alhoewel hij de dag van zijn geboorte vervloekt, roept hij uit: „Zingt Jehovah toe! Looft Jehovah! Want hij heeft de ziel van de arme uit de hand der boosdoeners bevrijd.” — 20:9, 13.

18. Waarvan stelt Jeremia Zedekia in kennis?

18 Jehovah’s verontwaardiging tegen de regeerders (21:1–22:30). Als antwoord op een vraag van Zedekia stelt Jeremia hem in kennis van Jehovah’s woede tegen de stad: De koning van Babylon zal de stad belegeren, en ze zal door pestilentie, zwaard, hongersnood en vuur worden verwoest. Sallum (Joahaz) zal in ballingschap sterven, Jojakim zal een ezelsbegrafenis krijgen en zijn zoon Chonja (Jojachin) zal uit Juda worden weggeslingerd om in Babylon te sterven.

19. Wat profeteert Jeremia betreffende „een rechtvaardige spruit”, en wat wordt door de twee manden met vijgen geïllustreerd?

19 Hoop op „een rechtvaardige spruit” (23:1–24:10). Jehovah belooft dat ware herders de valse herders zullen vervangen en er „een rechtvaardige spruit” uit het geslacht van David zal komen. Deze zal als koning „stellig regeren en met doorzicht handelen en gerechtigheid en rechtvaardigheid in het land oefenen”. Zijn naam? „Jehovah is onze rechtvaardigheid” zal hij worden genoemd. Hij zal het verstrooide overblijfsel bijeenbrengen (23:5, 6). Indien de profeten in de intieme groep van Jehovah hadden gestaan, zouden zij het volk hebben doen horen en hen van hun slechte weg hebben doen terugkeren. In plaats daarvan, zo zegt Jehovah, doen zij „mijn volk . . . ronddolen wegens hun leugens” (23:22, 32). „Zie! twee manden met vijgen.” Jeremia gebruikt de goede en de slechte vijgen als illustratie van een getrouw overblijfsel dat in Gods gunst naar zijn land terugkeert en van een andere klasse die rampspoedig aan haar eind komt. — 24:1, 5, 8-10.

20. Hoe gebruikt Jehovah Babylon als zijn knecht, maar welk lot wacht Babylon op zijn beurt?

20 Jehovah’s geschil met de natiën (25:1-38). Dit hoofdstuk is een samenvatting van oordelen die uitvoeriger in hoofdstuk 45–49 beschreven worden. In drie parallelle profetieën kondigt Jehovah nu rampspoed aan voor alle natiën op aarde. Eerst wordt Nebukadrezar geïdentificeerd als Jehovah’s knecht die Juda en de omringende natiën zal verwoesten, „en deze natiën zullen de koning van Babylon zeventig jaar moeten dienen”. Dan zal Babylon aan de beurt zijn, en het zal „tot onbepaalde tijd tot verlaten woestenijen” worden. — 25:1-14.

21. Wie moeten de beker van Jehovah’s woede drinken? Met welk gevolg?

21 De tweede profetie is het visioen van de beker met de wijn van Jehovah’s woede. Jeremia moet deze beker naar de natiën brengen, en „ze moeten drinken en heen en weer slingeren en zich als waanzinnigen gedragen” omdat Jehovah’s vernietiging over hen komt. Eerst naar Jeruzalem en Juda! Dan verder naar Egypte, terug naar Filistea, verder naar Edom, op naar Tyrus, naar nabije en verre landen en naar „alle andere koninkrijken der aarde die op de oppervlakte van de aardbodem zijn; en de koning van Sesach zelf zal na hen drinken”. Zij zullen ’drinken en braken en vallen’. Geen zal er gespaard blijven. — 25:15-29.

22. In welke grote rampspoed zal Jehovah’s brandende toorn tot uiting komen?

22 In de derde profetie bereikt Jeremia schitterende dichterlijke hoogten. „Van omhoog zal Jehovah zelf brullen . . . tegen al de bewoners der aarde.” Rumoer, rampspoed, een zware storm! „En zij die door Jehovah zijn neergeveld, zullen op die dag stellig van het ene einde der aarde helemaal tot het andere einde der aarde komen te liggen.” Geen geweeklaag, geen begrafenissen. Zij zullen als mest op de aardbodem zijn. De valse herders zullen te zamen met de majestueuzen van hun kudde worden afgeslacht. Er is voor hen geen ontkoming. Luister naar hun gejammer! Jehovah zelf ’plundert hun weide met geweld wegens zijn brandende toorn’. — 25:30-38.

23. (a) Welke samenzwering wordt tegen Jeremia gesmeed, hoe verdedigt hij zich, en op grond van welke aangevoerde precedenten wordt hij vrijgesproken? (b) Hoe beeldt Jeremia de komende Babylonische gevangenschap uit, en welke profetie betreffende Hananja gaat in vervulling?

23 Jeremia gerechtvaardigd (26:1–28:17). De regeerders en het volk spannen samen om Jeremia ter dood te brengen. Jeremia verdedigt zich. Het is het woord van Jehovah dat hij gesproken heeft. Indien zij hem doden, zullen zij een onschuldige doden. De uitspraak: onschuldig. De oudere mannen voeren de precedenten van de profeten Micha en Uria aan wanneer zij Jeremia’s geval bespreken. Jehovah gebiedt Jeremia vervolgens banden en jukken te maken, ze op zijn hals te leggen en ze dan naar de natiën rondom te sturen als teken dat ze de koning van Babylon drie generaties van heersers lang moeten dienen. Hananja, een van de valse profeten, weerstaat Jeremia. Hij verklaart dat het juk van Babylon binnen twee jaar verbroken zal worden en beeldt dit uit door het houten juk te breken. Jehovah zet zijn profetie kracht bij door Jeremia een ijzeren juk te laten maken en te laten voorzeggen dat Hananja nog datzelfde jaar zal sterven. Hananja sterft inderdaad.

24. (a) Welke boodschap zendt Jeremia aan de ballingen in Babylon? (b) Met wie zal Jehovah een nieuw verbond sluiten, en hoe zal dit luisterrijker blijken te zijn dan het vroegere verbond?

24 Troost voor de ballingen in Babylon (29:1–31:40). Jeremia schrijft aan de ballingen die met Jechonja (Jojachin) naar Babylon zijn gevoerd: Vestigt u daar, want voordat Jehovah u terugbrengt, komt er een 70-jarige periode van ballingschap. Jehovah gebiedt Jeremia om over hun terugkeer het volgende in een boek te schrijven: Jehovah zal hun juk verbreken, en „zij zullen stellig Jehovah, hun God, dienen en David, hun koning, die ik [Jehovah] voor hen zal verwekken” (30:9). Rachel moet haar stem weerhouden van wenen, want haar zonen „zullen stellig uit het land van de vijand terugkeren” (31:16). En nu doet Jehovah een geruststellende uitspraak! Hij zal met het huis van Juda en het huis van Israël een nieuw verbond sluiten. Dit zal veel luisterrijker zijn dan het verbond dat zij verbroken hebben! Jehovah zal zijn wet diep in hun binnenste, op hun hart, schrijven. „En ik wil hun God worden en zíj zullen mijn volk worden.” Van de geringste tot de grootste zullen zij allen Jehovah kennen, en hij zal hun dwaling vergeven (31:31-34). Hun stad zal herbouwd worden als iets heiligs voor Jehovah.

25. Hoe wordt de zekerheid van Israëls herstel beklemtoond, en welk nieuws brengt het woord van Jehovah?

25 Jehovah’s verbond met David zeker (32:1–34:22). Tijdens Nebukadrezars laatste belegering van Jeruzalem bevindt Jeremia zich in hechtenis. Als teken dat Jehovah Israël beslist zal herstellen, koopt Jeremia echter een veld in Anathoth en stopt de akten in een aardewerken vat. Het woord van Jehovah brengt nu goed nieuws: Juda en Jeruzalem zullen zich weer verheugen, en Jehovah zal zijn verbond met David vervullen. Maar gij, o Zedekia, wees gewaarschuwd dat de koning van Babylon deze stad met vuur zal verbranden en gijzelf gevankelijk naar Babylon zult worden gevoerd. Wee de slavenhouders die waren overeengekomen hun slaven vrij te laten maar hun verbond hebben verbroken!

26. Welke belofte doet Jehovah de Rechabieten, en waarom?

26 Jehovah’s belofte aan Rechab (35:1-19). In de dagen van koning Jojakim zendt Jehovah Jeremia naar de Rechabieten. Dezen hadden bij de eerste nadering van de Babyloniërs hun toevlucht gezocht in Jeruzalem. Jeremia biedt hun wijn aan. Zij wijzen dit wegens het ruim 250 jaar voordien gegeven gebod van hun voorvader Jonadab af. Beslist een treffende tegenstelling met de trouweloze handelwijze van Juda! Jehovah belooft hun: „Van Jonadab, de zoon van Rechab, zal niet worden afgesneden een man die voor altijd voor mijn aangezicht staat.” — 35:19.

27. Waarom is het noodzakelijk dat Jeremia’s profetieën herschreven worden?

27 Jeremia herschrijft het boek (36:1-32). Jehovah beveelt Jeremia alle woorden van zijn tot dusver uitgesproken profetieën op te schrijven. Jeremia dicteert deze aan Baruch, die ze vervolgens op een vastendag in het huis van Jehovah voorleest. Koning Jojakim laat de rol halen, en wanneer hij er een deel van gehoord heeft, verscheurt hij ze kwaad en werpt ze in het vuur. Hij geeft bevel Jeremia en Baruch te arresteren, maar Jehovah verbergt hen en zegt Jeremia een duplicaatrol te schrijven.

28. (a) Wat voor profetieën laat Jeremia voortdurend horen? (b) Hoe steekt Ebed-Melechs handelwijze af bij die van de vorsten?

28 Jeruzalems laatste dagen (37:1–39:18). Het verslag keert nu weer terug naar de regering van Zedekia. De koning vraagt Jeremia ten behoeve van Juda tot Jehovah te bidden. De profeet weigert dit en zegt dat Jeruzalems ondergang vaststaat. Jeremia tracht naar Anathoth te gaan maar wordt als overloper gegrepen, geslagen en vele dagen gevangen gehouden. Dan laat Zedekia hem komen. Is er een woord van Jehovah? Dat is er inderdaad! „In de hand van de koning van Babylon zult gij gegeven worden!” (37:17) Vertoornd omdat Jeremia voortdurend ondergangsprofetieën uitspreekt, werpen de vorsten hem in een modderige regenput. Ebed-Melech, de Ethiopiër, een eunuch in het huis van de koning, is zo vriendelijk een goed woordje voor hem te doen, zodat Jeremia een langzame dood bespaard wordt, maar hij blijft in hechtenis in het Voorhof van de Wacht. Opnieuw laat Zedekia Jeremia voor hem verschijnen, om slechts te horen te krijgen: ’Geef u over aan de koning van Babylon of bereid u voor op gevangenschap en de verwoesting van Jeruzalem!’ — 38:17, 18.

29. Welke rampspoed overkomt Jeruzalem nu, maar hoe vergaat het Jeremia en Ebed-Melech?

29 De belegering van Jeruzalem duurt 18 maanden, en dan wordt er in het 11de jaar van Zedekia een bres in de stad geslagen. De koning vlucht met zijn leger, maar wordt ingehaald. Zijn zonen en de edelen worden voor zijn ogen gedood, en hij wordt blind gemaakt en in ketens naar Babylon gevoerd. De stad wordt verbrand en in puin gelegd, en op enkele arme mensen na worden allen in ballingschap naar Babylon gevoerd. Op Nebukadrezars bevel wordt Jeremia uit het voorhof vrijgelaten. Vóór zijn vrijlating vertelt hij Ebed-Melech over Jehovah’s belofte om hem te bevrijden, ’omdat hij op Jehovah heeft vertrouwd’. — 39:18.

30. Hoe slaat het achtergebleven volk Jeremia’s raad in de wind, en welk oordeel van ondergang maakt Jeremia in Egypte bekend?

30 Laatste gebeurtenissen te Mizpa en in Egypte (40:1–44:30). Jeremia blijft te Mizpa bij Gedalja, die door de Babyloniërs tot stadhouder over het achtergebleven volk wordt aangesteld. Twee maanden later wordt Gedalja vermoord. Het volk wint Jeremia’s raad in, en hij brengt hun Gods woorden over: ’Jehovah zal u niet uitrukken uit dit land. Weest niet bevreesd wegens de koning van Babylon. Trekt gij echter naar Egypte, dan zult gij sterven!’ Maar zij gaan toch naar Egypte en nemen Jeremia en Baruch mee. Te Tachpanches in Egypte maakt Jeremia Jehovah’s oordeel van ondergang bekend: De koning van Babylon zal zijn troon in Egypte plaatsen. Het is nutteloos voor Israël de goden van Egypte te aanbidden en de offers aan de „koningin des hemels” te hervatten. Zijn zij vergeten hoe Jehovah Jeruzalem om zijn afgoderij verwoest heeft? Jehovah zal in het land Egypte rampspoed over hen brengen, en zij zullen niet naar Juda terugkeren. Als teken geeft Jehovah farao Hofra zelf in de hand van zijn vijanden.

31. Welke verzekering ontvangt Baruch?

31 Baruchs lot (45:1-5). Baruch is diepbedroefd wanneer hij Jeremia steeds maar weer ondergangsprofetieën hoort uitspreken. Hem wordt gezegd eerst aan Jehovah’s werk van opbouwen en omverhalen te denken in plaats van ’grote dingen voor zichzelf te zoeken’ (45:5). Hij zal al de rampspoed overleven.

32. Tegen wie zal „het zwaard van Jehovah” komen?

32 Jehovah’s zwaard tegen de natiën (46:1–49:39). Jeremia vertelt over Babylons overwinningen op Egypte te Karkemis en elders. Hoewel de natiën uitgeroeid zullen worden, zal Jakob blijven bestaan, maar niet ongestraft blijven. „Het zwaard van Jehovah” zal tegen de Filistijnen, tegen het trotse Moab en het snoevende Ammon, tegen Edom en Damaskus, Kedar en Hazor komen (47:6). De boog van Elam zal verbroken worden.

33. (a) Wat zal er met de gouden beker, Babylon, gebeuren? (b) Hoe moet Gods volk dus handelen?

33 Jehovah’s zwaard tegen Babylon (50:1–51:64). Jehovah spreekt met betrekking tot Babylon: Vertel het onder de natiën. Verberg niets. Babylon is ingenomen en haar goden zijn beschaamd gemaakt. Vlucht uit haar weg. Deze smidshamer die de natiën van de gehele aarde heeft verbrijzeld, is zelf gebroken. „O Overmoed”, onderdrukster van het gevangen Israël en Juda, weet dat Jehovah der legerscharen hun Terugkoper is. Babylon zal een oord voor jankende dieren worden. „Net als bij Gods omkering van Sodom en Gomorra . . . zal er geen mens wonen” (50:31, 40). Babylon is een gouden beker in Jehovah’s hand geweest om de natiën dronken te maken, maar plotseling is ze gevallen, zodat ze zelf gebroken is. Jammert over haar. Jehovah heeft de geest van de koningen der Meden opgewekt om haar te verderven. De sterke mannen van Babylon hebben opgehouden met strijden. Zij zijn als vrouwen geworden. De dochter van Babylon zal vastgestampt worden als een dorsvloer. „Zij moeten een voor onbepaalde tijd durende slaap slapen, waaruit zij nimmer zullen ontwaken.” De zee is over Babylon heen geslagen en heeft haar met een veelheid van golven bedekt. „Gaat uit haar midden vandaan, o mijn volk, en laat ieder zijn ziel ontkoming verschaffen voor de brandende toorn van Jehovah” (51:39, 45). Luister naar het geschreeuw, naar de grote ineenstorting uit Babylon! Babylons oorlogswapens moeten verbrijzeld worden, want Jehovah is een God van vergelding. Zonder mankeren zal hij vergelden.

34. Welk teken illustreert Babylons val?

34 Jeremia gebiedt Seraja: ’Ga naar Babylon en lees deze woorden van de profetie tegen Babylon voor. Bind dan een steen aan het boek en werp het midden in de Eufraat. „En gij moet zeggen: ’Zo zal Babylon wegzinken en nooit weer opstaan wegens de rampspoed die ik over haar breng.’”’ — 51:61-64.

35. Welk verslag volgt nu?

35 Verslag van Jeruzalems val (52:1-34). Dit verslag is bijna identiek met dat wat reeds in 2 Koningen 24:18-20; 25:1-21, 27-30 is behandeld.

WAAROM NUTTIG

36. (a) Welk voorbeeld van moedige ijver hebben wij in Jeremia? (b) In welke opzichten zijn ook Baruch, de Rechabieten en Ebed-Melech voortreffelijke voorbeelden voor ons?

36 Deze geïnspireerde profetie is in alle opzichten opbouwend en nuttig. Beschouw het moedige voorbeeld van de profeet zelf. Onbevreesd maakte hij aan een goddeloos volk een impopulaire boodschap bekend. Omgang met de goddelozen wees hij af. Hij besefte de dringendheid van Jehovah’s boodschap en zette zich dan ook van ganser harte in voor Jehovah’s werk en gaf het nooit op. Hij bemerkte dat Gods woord als een vuur in zijn beenderen was, en het schonk zijn hart uitbundige vreugde en verheuging (Jer. 15:16-20; 20:8-13). Mogen wij altijd net zo ijverig zijn voor het woord van Jehovah! Mogen ook wij loyale steun verlenen aan Gods dienstknechten, zoals Baruch Jeremia bijstond. De oprechte gehoorzaamheid van de Rechabieten is ook een prachtig voorbeeld voor ons, evenals Ebed-Melechs vriendelijke consideratie met de vervolgde profeet. — 36:8-19, 32; 35:1-19; 38:7-13; 39:15-18.

37. Hoe versterkt een beschouwing van het boek Jeremia het geloof in Jehovah’s vermogen om te profeteren?

37 Het woord van Jehovah dat tot Jeremia kwam, ging met verbazingwekkende nauwkeurigheid in vervulling. Dit versterkt beslist ons geloof in Jehovah’s vermogen om te profeteren. Neem bijvoorbeeld de door Jeremia zelf nog meegemaakte vervullingen van profetieën, zoals de gevangenschap van Zedekia en de verwoesting van Jeruzalem (21:3-10; 39:6-9), de onttroning van koning Sallum (Joahaz) en diens dood in gevangenschap (Jer. 22:11, 12; 2 Kon. 23:30-34; 2 Kron. 36:1-4), de gevankelijke wegvoering van koning Chonja (Jojachin) naar Babylon (Jer. 22:24-27; 2 Kon. 24:15, 16) en het feit dat de valse profeet Hananja binnen één jaar stierf (Jer. 28:16, 17). Al deze en nog meer profetieën gingen precies zo in vervulling als Jehovah het had voorzegd. Ook latere profeten en dienstknechten van Jehovah bemerkten dat Jeremia’s profetie gezaghebbend en nuttig was. Daniël bijvoorbeeld onderscheidde aan de hand van de geschriften van Jeremia dat de verwoesting van Jeruzalem 70 jaar moest duren, en Ezra vestigde aan het einde van de 70 jaar de aandacht op de vervulling van Jeremia’s woorden. — Dan. 9:2; 2 Kron. 36:20, 21; Ezra 1:1; Jer. 25:11, 12; 29:10.

38. (a) Welk verbond, waar ook Jezus naar verwees, wordt in Jeremia’s profetie beklemtoond? (b) Welke Koninkrijkshoop wordt bekendgemaakt?

38 Toen Jezus de viering van het Avondmaal des Heren met zijn discipelen instelde, duidde hij op de vervulling van Jeremia’s profetie betreffende het nieuwe verbond. Zo verwees hij naar „het nieuwe verbond krachtens mijn bloed”, waardoor hun zonden werden vergeven en zij als Jehovah’s geestelijke natie werden bijeengebracht (Luk. 22:20; Jer. 31:31-34). De door de geest verwekte personen die in het nieuwe verbond zijn opgenomen, zijn degenen met wie Christus een verbond voor het Koninkrijk sluit, opdat zij met hem in de hemel zullen regeren (Luk. 22:29; Openb. 5:9, 10; 20:6). Naar dit Koninkrijk wordt in Jeremia’s profetie een aantal malen verwezen. Te midden van alle veroordelingen van het ontrouwe Jeruzalem wees Jeremia op deze straal van hoop: „’Zie! Er komen dagen’, is de uitspraak van Jehovah, ’en ik zal David stellig een rechtvaardige spruit verwekken. En een koning zal stellig regeren en met doorzicht handelen en gerechtigheid en rechtvaardigheid in het land oefenen.’” Ja, een koning die „Jehovah is onze rechtvaardigheid” wordt genoemd. — Jer. 23:5, 6.

39. Waarvan geeft de door Jeremia voorzegde terugkeer van een overblijfsel uit Babylon ons de verzekering?

39 Wederom spreekt Jeremia over een herstel: „En zij zullen stellig Jehovah, hun God, dienen en David, hun koning, die ik voor hen zal verwekken” (30:9). Ten slotte vertelt hij over het goede woord dat Jehovah met betrekking tot Israël en Juda heeft gesproken en dat inhoudt dat „in die dagen en in die tijd . . . [Jehovah] voor David een rechtvaardige spruit [zal] doen ontspruiten” om zijn zaad te vermenigvuldigen en opdat er ’een zoon zal zijn die als koning op zijn troon regeert’ (33:15, 21). Zo zeker als er een overblijfsel uit Babylon terugkeerde, zo zeker zal het Koninkrijk van deze rechtvaardige „spruit” gerechtigheid en rechtvaardigheid op de gehele aarde oefenen. — Luk. 1:32.

[Voetnoten]

^ ¶4 Insight on the Scriptures, Deel 2, blz. 326, 480; Hulp tot begrip van de bijbel, blz. 1096.

[Studievragen]