Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Bijbelboek nummer 3 — Leviticus

Bijbelboek nummer 3 — Leviticus

Bijbelboek nummer 3 — Leviticus

Schrijver: Mozes

Waar geschreven: Wildernis

Geschrift voltooid: 1512 v.G.T.

Beschreven periode: 1 maand (1512 v.G.T.)

1. (a) Waarom is de naam Leviticus passend? (b) Welke andere namen zijn aan Leviticus gegeven?

DE MEEST algemene naam voor het derde boek van de bijbel is Leviticus, welk woord via de benaming Leviticusin de Latijnse Vulgaat afkomstig is van de naam Leu·iʹti·kon in de Griekse Septuaginta. De naam Leviticus is passend, ook al wordt er slechts terloops melding gemaakt van de levieten (in 25:32, 33), want het boek bestaat voornamelijk uit de voorschriften voor de levitische priesterschap, die uit de stam Levi was gekozen, en uit de wetten waarin de priesters het volk onderwezen: „Want het zijn de lippen van een priester die kennis dienen te bewaren, en de wet dient men uit zijn mond te zoeken” (Mal. 2:7). In de Hebreeuwse tekst is het boek genoemd naar het aanvangswoord Wai·jiq·raʼʹ, letterlijk: „Voorts riep hij.” Onder de latere joden werd het boek ook Priesterwet en Offerwet genoemd. — Lev. 1:1, voetnoot.

2. Waardoor wordt bevestigd dat Mozes de schrijver was?

2 Het staat vast dat Mozes Leviticus heeft geschreven. Het besluit, of colofon, vermeldt: „Dit zijn de geboden die Jehovah . . . aan Mozes heeft gegeven” (27:34). Een overeenkomstige verklaring wordt in Leviticus 26:46 aangetroffen. Het reeds eerder aangevoerde bewijsmateriaal waardoor wordt aangetoond dat Mozes Genesis en Exodus heeft geschreven, bevestigt ook dat hij de schrijver van Leviticus is, aangezien de Pentateuch klaarblijkelijk oorspronkelijk één rol was. Bovendien wordt Leviticus door het voegwoordelijk bijwoord „voorts” met de voorgaande boeken verbonden. Het allerkrachtigste getuigenis is wel dat Jezus Christus en andere geïnspireerde dienstknechten van Jehovah vaak de in Leviticus opgetekende wetten en beginselen citeren of noemen en ze aan Mozes toeschrijven. — Lev. 23:34, 40-43Neh. 8:14, 15; Lev. 14:1-32Matth. 8:2-4; Lev. 12:2Luk. 2:22; Lev. 12:3Joh. 7:22; Lev. 18:5Rom. 10:5.

3. Welke tijdsperiode wordt in Leviticus beschreven?

3 Welke tijdsperiode wordt in Leviticus beschreven? Het boek Exodus besluit met de oprichting van de tabernakel „in de eerste maand, in het tweede jaar, op de eerste dag der maand”. Het boek Numeri (dat direct op het Leviticusverslag volgt) begint met de vermelding dat Jehovah tot Mozes sprak „op de eerste dag van de tweede maand in het tweede jaar van hun uittocht uit het land Egypte”. Hieruit volgt dat met de paar gebeurtenissen die in Leviticus worden beschreven, welk boek grotendeels uit wetten en voorschriften bestaat, niet meer dan een maanmaand gemoeid kan zijn geweest. — Ex. 40:17; Num. 1:1; Lev. 8:1–10:7; 24:10-23.

4. Wanneer werd Leviticus geschreven?

4 Wanneer heeft Mozes Leviticus geschreven? Het is redelijk de gevolgtrekking te maken dat hij een bericht bijhield van de gebeurtenissen op het moment dat ze zich voordeden en Gods instructies optekende zodra hij ze ontving. Dit kan opgemaakt worden uit het feit dat God Mozes onmiddellijk na Israëls overwinning op Amalek de opdracht gaf de ondergang van de Amalekieten op te tekenen. Ook bepaalde aangelegenheden in het boek duiden op een vroege datum. Zo werd de Israëlieten bijvoorbeeld opgedragen de dieren die zij als voedsel wilden gebruiken, naar de ingang van de tent der samenkomst te brengen, opdat ze daar geslacht konden worden. Dit gebod moet kort na de installatie van de priesterschap zijn uitgevaardigd en opgetekend. Er worden veel richtlijnen gegeven waardoor de Israëlieten zich gedurende hun tocht door de wildernis moesten laten leiden. Dit alles wijst erop dat Mozes Leviticus gedurende het jaar 1512 v.G.T. heeft geschreven. — Ex. 17:14; Lev. 17:3, 4; 26:46.

5. Welk doel werd door de wetten betreffende offers en ceremoniële onreinheid gediend?

5 Waarom werd Leviticus geschreven? Jehovah had zich voorgenomen een heilige natie te hebben, een geheiligd volk dat voor zijn dienst was afgezonderd. Al vanaf de tijd van Abel hadden getrouwe mannen Gods slachtoffers aan Jehovah gebracht, maar pas nu, in verband met de natie Israël, gaf Jehovah uitdrukkelijke instructies betreffende zondeoffers en andere slachtoffers. Door deze offers, die in Leviticus uitvoerig worden uiteengezet, werden de Israëlieten zich bewust van de buitengewone zondigheid van zonde en werden zij ervan doordrongen hoe onwelgevallig zonde hen in Jehovah’s ogen maakte. Deze voorschriften, die deel uitmaakten van de Wet, dienden als een leermeester die de joden tot Christus leidde, daar ze hun de noodzaak van een Redder aantoonden en hen tevens als volk afgescheiden hielden van de rest van de wereld. Dit laatste doel werd vooral door Gods wetten betreffende ceremoniële reinheid gediend. — Lev. 11:44; Gal. 3:19-25.

6. Waarom waren nauwkeurige, van Jehovah afkomstige richtlijnen nu speciaal noodzakelijk?

6 Als een nieuwe natie die naar een nieuw land trok, had Israël juiste leiding nodig. Er was sinds de uittocht uit Egypte nog geen jaar verstreken, en zowel de levensstandaard van Egypte als de daar heersende religieuze gebruiken stonden hun nog helder voor de geest. Huwelijken tussen broers en zusters kwamen in Egypte regelmatig voor. Er werd valse aanbidding beoefend ter ere van vele goden, waaronder zich ook diergoden bevonden. Nu was deze grote gemeente op weg naar Kanaän, waar het leven en de religieuze gebruiken nog ontaarder waren. Maar bekijk het kamp van Israël nog eens. Bij de gemeente hadden zich velen aangesloten die volbloed of halfbloed Egyptenaar waren, een gemengde schare die midden onder de Israëlieten leefde, allen personen met Egyptische ouders, die waren opgevoed in de gewoonten, de religie en het patriottisme van de Egyptenaren. Velen van hen hadden zich ongetwijfeld nog kort tevoren in hun geboorteland aan verfoeilijke praktijken overgegeven. Hoe noodzakelijk was het dat zij nu nauwkeurige richtlijnen van Jehovah ontvingen!

7. Hoe blijkt uit de voorschriften van Leviticus dat God de Auteur van het boek is?

7 Leviticus draagt van het begin tot het eind het stempel van goddelijke inspiratie. Louter mensen zouden de in dit boek opgetekende wijze en rechtvaardige wetten en voorschriften niet hebben kunnen uitdenken. De erin vervatte voedselvoorschriften en de bepalingen inzake ziekte, quarantaine en de behandeling van dode lichamen onthullen een kennis van feiten die pas duizenden jaren later door wereldlijke geneeskundigen werden onderkend. Gods wet betreffende onreine dieren, die niet gegeten mochten worden, zou de Israëlieten op hun tocht beschermen. Ze zou hen behoeden voor trichinose (veroorzaakt door consumptie van varkensvlees), tyfus en paratyfus (ziekten die men door het eten van bepaalde soorten vis kan oplopen), en besmetting door ziektekiemen van dieren die dood werden aangetroffen. Door deze praktische wetten moesten zij zich in hun religie en in hun leven laten leiden, opdat zij een heilige natie zouden blijven en het Beloofde Land zouden bereiken om daarin te wonen. De geschiedenis toont aan dat wat gezondheid betreft de joden als gevolg van de door Jehovah verschafte voorschriften beslist in het voordeel waren ten opzichte van andere volken.

8. Hoe vormt de profetische inhoud van Leviticus nog een bewijs voor inspiratie?

8 De vervulling van de in Leviticus opgetekende profetieën en voorbeelden vormt nog een bewijs voor de inspiratie van dit boek. Zowel de bijbelse als de wereldlijke geschiedenis vermelden de vervulling van de in Leviticus opgetekende waarschuwingen aangaande de gevolgen van ongehoorzaamheid. In Leviticus werd onder andere voorzegd dat moeders als gevolg van hongersnood hun eigen kinderen zouden opeten. Jeremia geeft te kennen dat dit tijdens de vernietiging van Jeruzalem in 607 v.G.T. in vervulling is gegaan, terwijl Josephus vertelt dat het ook tijdens de latere vernietiging van de stad, in 70 G.T., is gebeurd. De profetische belofte dat Jehovah de Israëlieten zou gedenken als zij berouw zouden hebben, vond haar vervulling in hun terugkeer uit Babylon in 537 v.G.T. (Lev. 26:29, 41-45; Klaagl. 2:20; 4:10; Ezra 1:1-6). Dat het boek Leviticus geïnspireerd is, wordt verder nog bewezen doordat andere bijbelschrijvers er aanhalingen uit doen als een deel van de geïnspireerde Schrift. Zie behalve de reeds eerder genoemde schriftplaatsen die werden aangehaald om te bewijzen dat Mozes de schrijver is, ook nog Mattheüs 5:38; 12:4; 2 Korinthiërs 6:16 en 1 Petrus 1:16.

9. Hoe verheerlijkt Leviticus Jehovah’s naam en heiligheid?

9 Het boek Leviticus verheerlijkt consequent Jehovah’s naam en soevereiniteit. Niet minder dan 36 keer worden de erin opgetekende wetten aan Jehovah toegeschreven. De naam Jehovah zelf komt gemiddeld tien keer in elk hoofdstuk voor, en herhaaldelijk wordt er op gehoorzaamheid aan Gods wetten aangedrongen met de manende woorden: „Ik ben Jehovah.” Het thema heiligheid wordt door het hele boek heen beklemtoond, en dit vereiste wordt daarin vaker genoemd dan in enig ander bijbelboek. De Israëlieten moesten heilig zijn omdat Jehovah heilig is. Bepaalde personen, plaatsen, voorwerpen en tijdsperioden werden als heilig beschouwd. Zo werden de Verzoendag en het Jubeljaar afgezonderd als speciale vieringen die gewijd waren aan de aanbidding van Jehovah.

10. Wat wordt in verband met slachtoffers beklemtoond, en welke straffen voor zonden worden vermeld?

10 In overeenstemming met de nadruk op heiligheid die een kenmerk is van Leviticus, beklemtoont het boek de rol die het vergieten van bloed, dat wil zeggen, het offeren van een leven, bij de vergeving van zonden speelde. Voor de dierlijke slachtoffers kwamen slechts reine huisdieren in aanmerking. In het geval van bepaalde zonden moest er niet alleen een slachtoffer worden gebracht, maar moest er ook belijdenis van de zonde worden gedaan, schadevergoeding worden gegeven en een boete worden betaald. Op weer andere zonden stond de doodstraf.

DE INHOUD VAN LEVITICUS

11. Hoe kan Leviticus in grote lijnen weergegeven worden?

11 De inhoud van Leviticus bestaat grotendeels uit wetten; veel daarvan is ook profetisch. Het boek is over het algemeen naar onderwerp gerangschikt en kan in acht gedeelten worden verdeeld, die elkaar heel logisch opvolgen.

12. Wat voor bloedige offers zijn er, en hoe moeten deze offers gebracht worden?

12 Voorschriften voor de offers (1:1–7:38). De diverse offers laten zich verdelen in twee algemene categorieën: bloedige, bestaande uit runderen, schapen, geiten en gevogelte, en onbloedige, bestaande uit graan. De bloedige offers moeten óf als een (1) brand-, (2) gemeenschaps- of (3) zondeoffer óf als een (4) schuldoffer worden gebracht. Alle vier de offers hebben de volgende drie dingen gemeen: De offeraar moet zelf het offerdier naar de ingang van de tent der samenkomst brengen, hij moet zijn handen erop leggen en daarna moet het dier worden geslacht. Wat er na het sprenkelen van het bloed met het karkas gebeurt, hangt af van het soort van offer. Laten wij nu de bloedige offers achtereenvolgens beschouwen.

13-16. (a) Zet in het kort uiteen wat er in verband met (1) brandoffers, (2) gemeenschapsoffers, (3) zondeoffers en (4) schuldoffers gedaan moest worden. (b) Wat wordt in verband met bloedige offers herhaaldelijk verboden?

13 (1) Brandoffers kunnen bestaan uit een jonge stier, ram, geitebok of duif of uit een tortelduif, afhankelijk van de middelen van de offeraar. Het dier moet in stukken worden gesneden en op de huid na in zijn geheel op het altaar worden verbrand. In het geval van een tortelduif of een duif moet de kop worden afgeknepen maar niet worden afgescheiden, en de krop en de veren moeten worden verwijderd. — 1:1-17; 6:8-13; 5:8.

14 (2) Het gemeenschapsoffer kan een mannetje of wijfje uit het rund- of kleinvee zijn. Alleen de vette delen ervan zullen op het altaar worden verteerd, terwijl een bepaald deel naar de priester gaat en de rest door de offeraar wordt gegeten. Het wordt terecht een gemeenschapsoffer genoemd, omdat de offeraar daardoor als het ware gezamenlijk met Jehovah en de priester aan een maaltijd zit. — 3:1-17; 7:11-36.

15 (3) Een zondeoffer wordt vereist voor onopzettelijke zonden of zonden die bij vergissing zijn begaan. Bij de bepaling van het soort van dier dat geofferd moet worden, gaat het erom wiens zonde verzoend moet worden — die van de priester, het gehele volk, een overste of gewoon iemand uit het volk. In tegenstelling tot de vrijwillige brand- en gemeenschapsoffers voor afzonderlijke personen, is het zondeoffer verplicht gesteld. — 4:1-35; 6:24-30.

16 (4) Schuldoffers dienen om verzoening te doen voor zonden waardoor iemand schuld op zich had geladen wegens ontrouw, bedrog, beroving of diefstal. In sommige gevallen vereist de schuld een bekentenis en een slachtoffer overeenkomstig iemands middelen. In andere gevallen wordt een vergoeding ter waarde van het verlies plus 20 procent alsook een ram als slachtoffer geëist. In dit gedeelte van Leviticus, dat over de offergaven handelt, wordt het eten van bloed nadrukkelijk en herhaaldelijk verboden. — 5:1–6:7; 7:1-7, 26, 27; 3:17.

17. Hoe moeten onbloedige offers worden gebracht?

17 De onbloedige offers moeten uit graan bestaan en moeten óf geheel geroosterd óf grof gemalen óf als meelbloem worden geofferd; en ze moeten op verschillende manieren worden bereid, zoals in de oven of op de bakplaat gebakken of in de diepe vetketel bereid. Ze moeten met zout en olie en soms met reukwerk worden aangeboden, maar ze mogen in het geheel geen zuurdeeg of honing bevatten. In het geval van sommige offers zal een gedeelte voor de priester zijn. — 2:1-16.

18. Welk geloofversterkende schouwspel vormt het hoogtepunt van de installatie van de priesterschap?

18 De installatie van de priesterschap (8:1–10:20). Nu breekt de tijd aan voor een grote gebeurtenis in Israël: de installatie van de priesterschap. Mozes voltrekt deze plechtigheid nauwgezet, precies zoals Jehovah hem geboden heeft. „En Aäron en zijn zonen gingen ertoe over al de dingen te doen die Jehovah door bemiddeling van Mozes geboden had” (8:36). Na de zeven dagen die door de installatie in beslag worden genomen, vindt er een wonderbaarlijk en geloofversterkend schouwspel plaats. De gehele vergadering is aanwezig. De priesters hebben zojuist slachtoffers gebracht. Aäron en Mozes hebben het volk gezegend. En dan, zie! „Jehovah’s heerlijkheid [verscheen] aan het gehele volk, en vuur ging van voor het aangezicht van Jehovah uit en verteerde vervolgens het brandoffer en de vette stukken op het altaar. Toen het gehele volk dit te zien kreeg, braken zij uit in gejuich en vielen voorts op hun aangezicht neer” (9:23, 24). Ja, Jehovah is hun gehoorzaamheid en aanbidding waard!

19. Welke overtreding wordt er begaan, en wat volgt daarop?

19 Toch worden er overtredingen tegen de Wet begaan. Aärons zonen Nadab en Abihu offeren bijvoorbeeld onwettig vuur voor het aangezicht van Jehovah. „Hierop ging er een vuur van voor het aangezicht van Jehovah uit en verteerde hen, zodat zij stierven voor het aangezicht van Jehovah” (10:2). Om een aanvaardbaar slachtoffer te brengen en Jehovah’s goedkeuring te genieten, moet zowel het volk als de priester Jehovah’s instructies opvolgen. Onmiddellijk hierna vaardigt God het bevel uit dat priesters geen alcoholische dranken mogen gebruiken wanneer zij in de tabernakel dienst verrichten, hetgeen erop zou kunnen duiden dat dronkenschap tot de verkeerde handelwijze van Aärons twee zonen heeft bijgedragen.

20, 21. Welke voorschriften handelen over ceremoniële en fysieke reinheid?

20 Wetten inzake reinheid (11:1–15:33). Dit gedeelte handelt over ceremoniële en fysieke reinheid. Bepaalde dieren, zowel huisdieren als wilde dieren, zijn onrein. Alle dode lichamen zijn onrein en maken degenen die ze aanraken, onrein. De geboorte van een kind veroorzaakt ook onreinheid en vereist afzondering en speciale offers.

21 Bepaalde huidziekten, zoals melaatsheid, veroorzaken eveneens ceremoniële onreinheid, en niet alleen personen maar ook kleding en huizen dienen gereinigd te worden. Een quarantaineperiode wordt vereist. Menstruatie en zaaduitstortingen maken iemand ook onrein, evenals vloeiingen. Deze gevallen vereisen afzondering en bij herstel moet het lichaam bovendien worden gewassen of moeten er offers worden gebracht of moet aan beide vereisten worden voldaan.

22. (a) Waarom is hoofdstuk 16 zo bijzonder? (b) Wat is de gang van zaken tijdens de Verzoendag?

22 De Verzoendag (16:1-34). Dit is een bijzonder hoofdstuk, aangezien het de instructies bevat voor Israëls belangrijkste dag, de Verzoendag, die op de tiende dag van de zevende maand valt. Het is een dag waarop de ziel zich in droefheid moet buigen (naar alle waarschijnlijkheid door te vasten) en waarop geen werelds werk mag worden verricht. Deze dag begint met het offeren van een jonge stier voor de zonden van Aäron en zijn huis, de stam Levi, gevolgd door het offeren van een bok voor de rest van de natie. Na het branden van reukwerk moet achtereenvolgens wat van het bloed van elk dier in het Allerheiligste van de tabernakel worden gebracht om voor het deksel van de Ark te worden gesprenkeld. Later moeten de karkassen van de dieren buiten het kamp worden gebracht en worden verbrand. Op deze dag moet er ook een levende bok aan Jehovah worden aangeboden en over hem moeten alle zonden van het volk uitgesproken worden, waarna hij weggezonden moet worden, de wildernis in. Daarna moeten er twee rammen als een brandoffer worden geofferd, één voor Aäron en zijn huis en de andere voor de rest van de natie.

23. (a) Waar treffen wij een van de uitdrukkelijkste verklaringen over bloed in de bijbel aan? (b) Welke andere voorschriften volgen er?

23 Inzettingen met betrekking tot bloed en andere aangelegenheden (17:1–20:27). Dit gedeelte vermeldt vele inzettingen voor het volk. Opnieuw wordt bloed in een van de uitdrukkelijkste verklaringen over bloed die in de Schrift worden aangetroffen, verboden (17:10-14). Bloed kan wel op het altaar worden gebruikt, maar mag niet gegeten worden. Verfoeilijke praktijken, zoals incest, homoseksualiteit en bestialiteit, worden verboden. Er zijn voorschriften ter bescherming van de ellendige, de geringe en de inwonende vreemdeling, en het gebod wordt gegeven: „Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf. Ik ben Jehovah” (19:18). Het maatschappelijke en economische welzijn van de natie wordt beschermd, en op praktijken die geestelijke gevaren opleveren, zoals de aanbidding van Molech en spiritisme, wordt de doodstraf gesteld. God beklemtoont nogmaals dat zijn volk afgescheiden moet zijn: „En gij moet u heilig betonen voor mij, want ik, Jehovah, ben heilig; en ik scheid u af van de volken om mij toe te behoren.” — 20:26.

24. Wat vermeldt Leviticus met betrekking tot priesterlijke kwalificaties en de periodieke feesten?

24 De priesterschap en feesten (21:1–25:55). De volgende drie hoofdstukken handelen voornamelijk over Israëls formele aanbidding: de inzettingen waaraan de priesters zich moeten houden, hun fysieke kwalificaties, met wie zij mogen trouwen, wie heilige dingen mogen eten en het vereiste dat er gave dieren als slachtoffer gebruikt moeten worden. Er moeten drie nationale periodieke feesten worden gehouden, die gelegenheden verschaffen om zich „voor het aangezicht van Jehovah, uw God, [te] verheugen” (23:40). Op deze wijze zal de natie hecht verenigd haar aandacht op Jehovah richten en Hem lof en aanbidding schenken, waardoor de verhouding waarin ze tot Hem staat, wordt versterkt. Dit zijn feesten voor Jehovah, jaarlijkse heilige samenkomsten. Het Pascha, te zamen met het feest der ongezuurde broden, zal in het vroege voorjaar plaatsvinden; Pinksteren, of het wekenfeest, volgt in het late voorjaar en de Verzoendag en het achtdaagse Loofhuttenfeest, of feest der inzameling, worden in het najaar gehouden.

25. (a) Hoe wordt getoond dat „de Naam” in ere gehouden moet worden? (b) In welke voorschriften speelt het getal „zeven” een rol?

25 In hoofdstuk 24 worden instructies gegeven betreffende het brood en de olie die bij de tabernakeldienst gebruikt moeten worden. Daarna volgt het incident naar aanleiding waarvan Jehovah bepaalt dat iedereen die „de Naam” — ja, de naam Jehovah — beschimpt, doodgestenigd moet worden. Vervolgens vermeldt hij de wet der wedervergelding, „oog voor oog, tand voor tand” (24:11-16, 20). In hoofdstuk 25 worden voorschriften aangetroffen betreffende het sabbat- of rustjaar, dat elk 7de jaar, en het Jubeljaar, dat elk 50ste jaar gehouden moet worden. In dit 50ste jaar moet er in het hele land vrijheid worden uitgeroepen, terwijl erfelijk bezit dat gedurende de voorgaande 49 jaar is verkocht of afgestaan, teruggegeven moet worden. Er worden wetten gegeven die de rechten van de armen en van slaven beschermen. In dit gedeelte komt het getal „zeven” veelvuldig voor — de zevende dag, het zevende jaar, feesten van zeven dagen, een periode van zeven weken en het Jubeljaar, dat na zeven maal zeven jaar gevierd moet worden.

26. Waarin bereikt Leviticus zijn hoogtepunt?

26 Gevolgen van gehoorzaamheid en ongehoorzaamheid (26:1-46). In dit hoofdstuk bereikt het boek Leviticus zijn hoogtepunt. Jehovah somt hier de beloningen voor gehoorzaamheid en de straffen voor ongehoorzaamheid op. Terzelfder tijd schenkt hij de Israëlieten hoop indien zij zich vernederen, want hij zegt: „Ik zal stellig ten gunste van hen denken aan het verbond van de voorouders, die ik voor de ogen der natiën uit het land Egypte heb geleid, ten einde mij als hun God te doen kennen. Ik ben Jehovah.” — 26:45.

27. Hoe besluit Leviticus?

27 Andere inzettingen (27:1-34). Leviticus besluit met instructies omtrent de behandeling van gelofteoffers, omtrent het eerstgeborene voor Jehovah en omtrent het tiende deel dat iets heiligs voor Jehovah wordt. Dan volgt het korte colofon: „Dit zijn de geboden die Jehovah op de berg Sinaï aan Mozes heeft gegeven als bevelen voor de zonen van Israël.” — 27:34.

WAAROM NUTTIG

28. Van welk nut is Leviticus voor christenen in deze tijd?

28 Als een deel van de geïnspireerde Schrift is het boek Leviticus zeer nuttig voor christenen in deze tijd. Het vormt een wonderbaarlijke hulp om waardering te hebben voor Jehovah, zijn eigenschappen en de manieren waarop hij met zijn schepselen handelt, zoals zo duidelijk aan de dag trad in zijn bemoeienissen met Israël onder het Wetsverbond. Leviticus vermeldt veel fundamentele beginselen die altijd van toepassing zullen zijn, en het bevat veel profetische beelden alsook profetieën, en een beschouwing daarvan is geloofversterkend. Veel van de erin vermelde beginselen worden in de christelijke Griekse Geschriften opnieuw vermeld, en sommige ervan worden rechtstreeks aangehaald. Zeven opmerkelijke punten worden hieronder besproken.

29-31. Op welke wijze beklemtoont Leviticus respect voor Jehovah’s (a) soevereiniteit, (b) naam en (c) heiligheid?

29 (1) Jehovah’s soevereiniteit. Hij is de Wetgever, en wij, als zijn schepselen, zijn hem rekenschap verschuldigd. Terecht gebiedt hij ons hem te vrezen. Als de Universele Soeverein duldt hij geen mededinging, of dat nu in de vorm van afgoderij of spiritisme is, of andere aspecten van demonisme betreft. — Lev. 18:4; 25:17; 26:1; Matth. 10:28; Hand. 4:24.

30 (2) Jehovah’s naam. Zijn naam moet heilig worden gehouden, en wij wagen het niet er door woorden of daden smaad op te werpen. — Lev. 22:32; 24:10-16; Matth. 6:9.

31 (3) Jehovah’s heiligheid. Omdat hij heilig is, moet ook zijn volk heilig, ofte wel geheiligd of afgezonderd voor zijn dienst, zijn. Dit houdt tevens in afgescheiden te blijven van de goddeloze wereld om ons heen. — Lev. 11:44; 20:26; Jak. 1:27; 1 Petr. 1:15, 16.

32-34. Welke beginselen worden uiteengezet met betrekking tot (a) zonde, (b) bloed en (c) relatieve schuld?

32 (4) De buitensporige zondigheid van zonde. God bepaalt wat zonde is, en wij moeten ertegen strijden. Er is in het geval van zonde altijd een verzoenend slachtoffer nodig. Bovendien moeten wij zonde belijden, berouw hebben en het onrecht zoveel mogelijk herstellen. Sommige zonden kunnen niet vergeven worden. — Lev. 4:2; 5:5; 20:2, 10; 1 Joh. 1:9; Hebr. 10:26-29.

33 (5) De heiligheid van bloed. Aangezien bloed heilig is, mag het in geen enkele vorm in het lichaam worden opgenomen. Bloed mag alleen worden gebruikt als een verzoening voor zonden. — Lev. 17:10-14; Hand. 15:29; Hebr. 9:22.

34 (6) Relatieve schuld en straf. Niet alle zonden en zondaars werden in hetzelfde licht bezien. Hoe hoger de positie, des te groter de verantwoordelijkheid en de straf op de zonde. Opzettelijke zonde werd zwaarder gestraft dan onopzettelijke zonde. Straffen werden vaak opgelegd overeenkomstig iemands vermogen om te betalen. Dit beginsel van relativiteit was ook van toepassing op andere terreinen dan die van zonde en straf, zoals bijvoorbeeld op het terrein van ceremoniële onreinheid. — Lev. 4:3, 22-28; 5:7-11; 6:2-7; 12:8; 21:1-15; Luk. 12:47, 48; Jak. 3:1; 1 Joh. 5:16.

35. Hoe vat Leviticus onze plichten jegens onze medemens samen?

35 (7) Gerechtigheid en liefde. In Leviticus 19:18 worden onze plichten jegens onze medemens samengevat in de woorden: „Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.” Dit omvat alles. Het belet het betonen van partijdigheid, stelen, liegen of lasteren, en het eist van ons dat wij consideratie tonen jegens de gehandicapten, de armen, de blinden en de doven. — Lev. 19:9-18; Matth. 22:39; Rom. 13:8-13.

36. Waaruit blijkt dat Leviticus nuttig is voor de christelijke gemeente?

36 Dat Leviticus bijzonder nuttig is om in de christelijke gemeente „te onderwijzen, terecht te wijzen, dingen recht te zetten, streng te onderrichten in rechtvaardigheid”, blijkt ook uit het feit dat Jezus en zijn apostelen, vooral Paulus en Petrus, er herhaaldelijk naar hebben verwezen. Zij vestigden de aandacht op de vele profetische beelden en schaduwen van toekomstige dingen. Zoals Paulus opmerkte, heeft „de Wet een schaduw . . . van de toekomstige goede dingen”. Ze verschaft „een voorafbeelding en een schaduw van de hemelse dingen”. — 2 Tim. 3:16; Hebr. 10:1; 8:5.

37. Welke vervullingen van typologische afbeeldingen worden in Hebreeën beschreven?

37 De tabernakel, de priesterschap, de offers en vooral de jaarlijkse Verzoendag hadden een typologische betekenis. In zijn brief aan de Hebreeën helpt Paulus ons vast te stellen wat de geestelijke tegenhangers van deze dingen zijn met betrekking tot „de ware tent” van Jehovah’s aanbidding (Hebr. 8:2). De hogepriester Aäron beeldt Christus Jezus af, die gekomen is „als hogepriester van de goede dingen die geschied zijn, en wel door de grotere en volmaaktere tent” (Hebr. 9:11; Lev. 21:10). Het bloed van de dierlijke slachtoffers is een voorafschaduwing van het bloed van Jezus, dat „eeuwige bevrijding voor ons” bewerkt (Hebr. 9:12). De binnenste afdeling van de tabernakel, het Allerheiligste, waarin de hogepriester alleen op de jaarlijkse Verzoendag binnenging om het offerandelijke bloed aan te bieden, is „een kopie van de werkelijkheid”, „de hemel zelf”, waarheen Jezus opsteeg om „ten behoeve van ons voor de persoon van God te verschijnen”. — Hebr. 9:24; Lev. 16:14, 15.

38. Hoe werden de typologische slachtoffers in Jezus vervuld?

38 De offerdieren zelf — gave dieren zonder gebreken die als een brand- of zondeoffer werden geofferd — zijn een afbeelding van het volmaakte offer van het menselijke lichaam van Jezus Christus, waaraan geen enkel gebrek kleefde (Hebr. 9:13, 14; 10:1-10; Lev. 1:3). Het is interessant dat Paulus ook een bespreking wijdt aan het kenmerk van de Verzoendag dat de karkassen van de dieren voor het zondeoffer buiten het kamp werden gebracht en werden verbrand (Lev. 16:27). „Daarom heeft ook Jezus”, schrijft Paulus, „buiten de poort geleden. Laten wij dan tot hem gaan buiten de legerplaats en de smaad dragen die hij heeft gedragen” (Hebr. 13:12, 13). Door deze geïnspireerde uitleg winnen de in Leviticus uiteengezette ceremoniële procedures aan betekenis en kunnen wij inderdaad gaan begrijpen op welk een wonderbaarlijke wijze Jehovah daar ontzag inboezemende schaduwen verschafte die vooruitwezen naar werkelijkheden die alleen door de heilige geest duidelijk gemaakt zouden kunnen worden (Hebr. 9:8). Zo’n juist begrip is van het allergrootste belang voor degenen die profijt zullen trekken van de voorziening voor leven die Jehovah door bemiddeling van Christus Jezus, de „grote priester over het huis van God”, treft. — Hebr. 10:19-25.

39. Hoe harmonieert Leviticus met „de gehele Schrift” doordat het Jehovah’s Koninkrijksvoornemens bekendmaakt?

39 Evenals Aäron een priesterlijk huis had, heeft Jezus Christus, als Hogepriester, onderpriesters die met hem zijn verbonden. Dezen worden „een koninklijke priesterschap” genoemd (1 Petr. 2:9). Leviticus wijst duidelijk vooruit naar en verklaart het zondenverzoenende werk van Jehovah’s grote Hogepriester en Koning en de vereisten waaraan moet worden voldaan door de leden van Zijn huis, degenen die „gelukkig en heilig” worden genoemd en van wie wordt gezegd dat zij „priesters van God en van de Christus zijn en . . . de duizend jaar met hem als koningen regeren”. Wat een zegeningen zullen het gevolg zijn van het priesterlijke werk waardoor de gehoorzame mensheid tot volmaaktheid wordt opgeheven, en wat zal dat hemelse koninkrijk een geluk brengen wanneer het vrede en rechtvaardigheid op aarde herstelt! Wij allen moeten de heilige God, Jehovah, stellig danken dat Hij regelingen heeft getroffen voor een Hogepriester en Koning en een koninklijke priesterschap die alom Zijn voortreffelijkheden bekendmaakt, tot heiliging van Zijn naam! Ja, Leviticus harmonieert prachtig met „de gehele Schrift” doordat het Jehovah’s Koninkrijksvoornemens bekendmaakt. — Openb. 20:6.

[Studievragen]