Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Bijbelboek nummer 46 — 1 Korinthiërs

Bijbelboek nummer 46 — 1 Korinthiërs

Bijbelboek nummer 46 — 1 Korinthiërs

Schrijver: Paulus

Waar geschreven: Efeze

Geschrift voltooid: ca. 55 G.T.

1. Wat voor stad was Korinthe in de dagen van Paulus?

KORINTHE was „een vermaarde en wellustige stad, waar de verdorvenheden van Oost en West elkaar ontmoetten”. * Gelegen op de smalle istmus tussen de Peloponnesos en het vasteland van Griekenland, beheerste Korinthe de landroute naar het vasteland. In de dagen van de apostel Paulus werd het inwonertal van de stad (zo’n 400.000) slechts overtroffen door Rome, Alexandrië en Syrisch Antiochië. Ten oosten van Korinthe lag de Egeïsche Zee, en ten westen lagen de Golf van Korinthe en de Ionische Zee. Aldus nam Korinthe, de hoofdstad van de provincie Achaje, met zijn twee havens Kenchrea en Lechaeum, in commercieel opzicht een positie van grote strategische betekenis in. Het was ook een centrum van Griekse geleerdheid. „De rijkdom van deze stad”, zo heeft men gezegd, „was zo beroemd, dat hij spreekwoordelijk was; dit gold ook voor de verdorvenheid en losbandigheid van haar inwoners.” * Tot haar heidense religieuze praktijken behoorde de aanbidding van Aphrodite (de tegenhangster van de Romeinse Venus). Zinnelijkheid was een vrucht van de in Korinthe beoefende aanbidding.

2. Hoe werd de gemeente in Korinthe opgericht, en welke band bestond er daarom met Paulus?

2 Omstreeks 50 G.T. reisde de apostel Paulus naar deze bloeiende, maar moreel decadente metropolis van de Romeinse wereld. Tijdens zijn 18 maanden durende verblijf werd daar een christelijke gemeente opgericht (Hand. 18:1-11). Wat een liefde koesterde Paulus voor deze gelovigen die hij als eerste het goede nieuws betreffende Christus had gebracht! In een brief herinnerde hij hen aan de geestelijke band die er tussen hen bestond: „Ook al hebt gij tienduizend leermeesters in Christus, stellig hebt gij niet vele vaders; want in Christus Jezus ben ik uw vader geworden door middel van het goede nieuws.” — 1 Kor. 4:15.

3. Wat bewoog Paulus ertoe zijn eerste brief aan de Korinthiërs te schrijven?

3 Diepe bezorgdheid om hun geestelijke welzijn bewoog Paulus ertoe tijdens zijn derde zendingsreis zijn eerste brief aan de Korinthische christenen te schrijven. Er waren enkele jaren verstreken sinds zijn verblijf in Korinthe. Het was nu omstreeks 55 G.T., en Paulus bevond zich in Efeze. Klaarblijkelijk had hij van de betrekkelijk nieuwe gemeente in Korinthe een brief ontvangen, die beantwoord moest worden. Bovendien waren Paulus verontrustende berichten ter ore gekomen (7:1; 1:11; 5:1; 11:18). Deze waren zo bedroevend dat de apostel pas in het beginvers van hoofdstuk 7 van zijn brief gewag maakt van hun brief met vragen. Vooral door de berichten die Paulus had ontvangen, voelde hij zich genoopt zijn medechristenen in Korinthe te schrijven.

4. Waaruit blijkt dat Paulus Eén Korinthiërs vanuit Efeze schreef?

4 Maar hoe weten wij dat Paulus Eén Korinthiërs vanuit Efeze schreef? Onder andere omdat de apostel wanneer hij de brief met groeten besluit, ook de groeten van Aquila en Priska (Priskilla) doet (16:19). Uit Handelingen 18:18, 19 blijkt dat zij van Korinthe naar Efeze waren verhuisd. Aangezien Aquila en Priskilla daar woonden en Paulus in het besluit van Eén Korinthiërs ook hun groeten doet, moet hij zich in Efeze hebben bevonden toen hij de brief schreef. Een punt dat echter alle onzekerheid wegneemt, is Paulus’ verklaring in 1 Korinthiërs 16:8: „Tot het pinksterfeest blijf ik echter in Efeze.” Eén Korinthiërs werd dus in Efeze door Paulus geschreven, klaarblijkelijk tegen het einde van zijn verblijf aldaar.

5. Waardoor wordt de authenticiteit van de brieven aan de Korinthiërs gestaafd?

5 De authenticiteit van Eén Korinthiërs, en ook van Twee Korinthiërs, is onaanvechtbaar. Deze brieven werden door de eerste christenen, die ze in hun verzamelingen opnamen, aan Paulus toegeschreven en als canoniek aanvaard. Zo zouden er in een omstreeks 95 G.T. vanuit Rome naar Korinthe geschreven brief, Eén Clemens genaamd, ten minste zes verwijzingen naar en aanhalingen uit Eén Korinthiërs staan. De schrijver doelde kennelijk op Eén Korinthiërs toen hij er bij de ontvangers van deze brief op aandrong „de brief van de gezegende apostel Paulus ter hand te nemen”. * Eén Korinthiërs wordt ook rechtstreeks aangehaald door Justinus Martyr, Athenagoras, Irenaeus en Tertullianus. Er zijn krachtige bewijzen voor dat er „in het laatste decennium van de eerste eeuw” een corpus of verzameling van Paulus’ brieven, met inbegrip van Eén en Twee Korinthiërs, „werd gemaakt en uitgegeven”. *

6. Welke problemen bestonden er in de gemeente in Korinthe, en waarin was Paulus vooral geïnteresseerd?

6 Paulus’ eerste brief aan de Korinthiërs stelt ons in de gelegenheid een blik in de Korinthische gemeente zelf te werpen. Deze christenen hadden met problemen te kampen en hadden vragen die opgelost moesten worden. Er waren partijen binnen de gemeente, want sommigen volgden mensen. Er was een schokkend immorele situatie ontstaan. Enkelen leefden in religieus verdeelde huisgezinnen. Dienden zij bij hun ongelovige huwelijkspartners te blijven of hen te verlaten? En hoe stond het met het eten van vlees dat aan afgoden was geofferd? Mochten zij ervan nemen? De Korinthiërs hadden raad nodig betreffende het leiden van hun vergaderingen, waaronder de viering van het Avondmaal des Heren. Welke plaats diende de vrouw in de gemeente in te nemen? Verder bevonden zich onder hen ook personen die de opstanding loochenden. De problemen waren talrijk. De apostel was er echter voornamelijk in geïnteresseerd de Korinthiërs weer tot een gezonde geestelijke denkwijze terug te brengen.

7. Met welke geesteshouding dienen wij Eén Korinthiërs te beschouwen, en waarom?

7 Omdat de omstandigheden binnen de gemeente alsook de situatie daarbuiten in het oude Korinthe met zijn welvaart en losbandigheid hedendaagse parallellen hebben, eisen Paulus’ voortreffelijke, onder goddelijke inspiratie opgetekende raadgevingen onze aandacht. Wat Paulus zei, is zo rijk aan betekenis voor de tijd waarin wij leven, dat een zorgvuldige beschouwing van zijn eerste brief aan zijn geliefde broeders en zusters in Korinthe beslist nuttig zal blijken. Breng u nu de geest van die tijd en de sfeer van die plaats te binnen. Denk diep na, zoals ook de Korinthische christenen dit gedaan moeten hebben, terwijl wij de indringende, bezielende, geïnspireerde woorden van Paulus tot zijn medegelovigen in het oude Korinthe de revue laten passeren.

DE INHOUD VAN ÉÉN KORINTHIËRS

8. (a) Hoe stelt Paulus de dwaasheid van de sektegeest in de gemeente aan de kaak? (b) Wat is, zoals Paulus aantoont, nodig om de dingen Gods te begrijpen?

8 Paulus stelt sektegeest aan de kaak, vermaant tot eenheid (1:1–4:21). Paulus heeft goede wensen voor de Korinthiërs. Maar hoe staat het met de partijschappen, de onenigheden onder hen? „De Christus bestaat verdeeld” (1:13). De apostel is dankbaar dat hij zo weinigen van hen heeft gedoopt, zodat zij niet kunnen zeggen dat zij in zijn naam gedoopt zijn. Paulus predikt een aan de paal gehangen Christus. Dit is een oorzaak tot struikelen voor de joden en dwaasheid voor de natiën. Maar God heeft de dwaze en zwakke dingen der wereld uitgekozen om de wijzen en sterken te beschamen. Paulus gebruikt daarom geen overdaad van woorden, maar laat de broeders door zijn woorden de geest en kracht van God zien, opdat hun geloof niet in wijsheid van mensen, maar in Gods kracht zou zijn. Wij spreken de dingen die door Gods geest zijn geopenbaard, zegt Paulus, „want de geest onderzoekt alle dingen, zelfs de diepe dingen Gods”. Deze kunnen niet door de fysieke mens, maar alleen door de geestelijke mens worden begrepen. — 2:10.

9. Hoe beredeneert Paulus dat niemand zich op mensen dient te beroemen?

9 Zij volgen mensen — sommigen Apollos, sommigen Paulus. Maar wie zijn deze mensen? Slechts dienaren door bemiddeling van wie de Korinthiërs gelovigen zijn geworden. Zij die planten en begieten, zijn niets, want „God bleef het wasdom geven”, en zij zijn Gods „medewerkers”. De vuurproef zal bewijzen wiens werken duurzaam zijn. Paulus zegt tot hen: ’Gijlieden zijt Gods tempel’, in wie Zijn geest woont. „De wijsheid van deze wereld is dwaasheid bij God.” Laat daarom niemand zich op mensen beroemen, want alle dingen behoren inderdaad God toe. — 3:6, 9, 16, 19.

10. Waarom is het niet op zijn plaats dat de Korinthiërs roemen, en welke stappen doet Paulus om de situatie te verhelpen?

10 Paulus en Apollos zijn nederige beheerders van Gods heilige geheimen, en beheerders dienen getrouw te worden bevonden. Wie zijn de broeders in Korinthe dat zij zouden roemen, en wat hebben zij dat zij niet hebben ontvangen? Zijn zij rijk geworden, als koningen gaan regeren, en zo beleidvol en sterk geworden, terwijl de apostelen, die zowel voor engelen als voor mensen een theaterschouwspel zijn geworden, nog dwaas en zwak zijn, het uitvaagsel van alle dingen? Paulus zendt Timotheüs om hen te helpen zich zijn methoden in verband met Christus in herinnering te brengen en zijn navolgers te worden. Zo Jehovah wil, zal Paulus zelf binnenkort komen en niet slechts de woorden van die opgeblazenen te weten komen, maar hun kracht.

11. Welke immorele situatie is onder hen ontstaan, wat moet eraan worden gedaan, en waarom?

11 Over het rein houden van de gemeente (5:1–6:20). Er is verslag uitgebracht over een schokkend geval van immoraliteit onder de Korinthiërs! Een man heeft de vrouw van zijn vader genomen. Hij moet aan Satan overgegeven worden, want een weinig zuurdeeg doet het gehele deeg gisten. Zij moeten niet langer in het gezelschap verkeren van iemand, een broeder genoemd, die goddeloos is.

12. (a) Wat betoogt Paulus inzake rechtsgedingen tussen broeders? (b) Waarom zegt Paulus: „Ontvliedt de hoererij”?

12 Wat, de Korinthiërs hebben elkaar zelfs voor het gerecht gedaagd! Zou het niet beter zijn zich te kort te laten doen? Kunnen zij, daar zij de wereld en engelen zullen oordelen, niet iemand onder hen vinden om tussen broeders te oordelen? Meer dan dat, zij dienen rein te zijn, want mensen als hoereerders, afgodendienaars, enzovoort, zullen Gods koninkrijk niet beërven. Sommigen van hen zijn dat geweest, maar zij zijn rein gewassen en geheiligd. „Ontvliedt de hoererij”, zegt Paulus. „Want gij werdt met een prijs gekocht. Verheerlijkt dan toch vooral God in ulieder lichaam.” — 6:18, 20.

13. (a) Waarom geeft Paulus sommigen de raad te trouwen? Maar wat dienen zij te doen wanneer zij eenmaal getrouwd zijn? (b) Hoe doet de ongehuwde „beter”?

13 Raad betreffende de ongehuwde staat en het huwelijk (7:1-40). Paulus beantwoordt een vraag over het huwelijk. Wegens het algemeen voorkomen van hoererij kan het voor een man of een vrouw raadzaam zijn getrouwd te zijn, en zij die getrouwd zijn, dienen elkaar de huwelijksplicht niet te onthouden. De ongehuwden en de weduwen doen er goed aan om, net als Paulus, ongetrouwd te blijven; hebben zij echter geen zelfbeheersing, laten zij dan trouwen. Wanneer zij eenmaal getrouwd zijn, dienen zij bij elkaar te blijven. Zelfs indien iemands huwelijkspartner een ongelovige is, dient de gelovige niet weg te gaan, want op die manier kan de gelovige de ongelovige huwelijkspartner redden. Wat de besnijdenis en de slavernij betreft, laat een ieder er tevreden mee zijn in de staat te blijven waarin hij werd geroepen. Wat de gehuwde betreft, hij is verdeeld, omdat hij de goedkeuring van zijn huwelijkspartner wil verwerven, terwijl daarentegen de ongehuwde slechts bezorgd is voor de dingen van de Heer. Wie trouwen, zondigen niet, maar wie niet trouwen, ’doen beter’. — 7:38.

14. Wat zegt Paulus over „goden” en „heren”, maar wanneer is het toch verstandig zich te onthouden van voedsel dat aan afgoden is geofferd?

14 Alles doen ter wille van het goede nieuws (8:1–9:27). Hoe staat het met voedsel dat aan afgoden is geofferd? Een afgod is niets! Er zijn vele „goden” en „heren” in de wereld, maar voor een christen is er slechts „één God, de Vader,” en „één Heer, Jezus Christus” (8:5, 6). Toch zou iemand er aanstoot aan kunnen nemen als hij u vlees ziet eten dat aan een afgod is geofferd. Paulus geeft de raad u er onder deze omstandigheden van te onthouden, om uw broeder niet tot struikelen te brengen.

15. Hoe gedraagt Paulus zich in de bediening?

15 Ter wille van de bediening ontzegt Paulus zich veel. Als apostel heeft hij het recht „van het goede nieuws [te] leven”, maar hij heeft geen gebruik gemaakt van deze voorziening. Hem is echter de noodzaak opgelegd te prediken; ja, hij zegt zelfs: „Wee mij indien ik het goede nieuws niet zou bekendmaken!” Hij heeft zich dus tot slaaf van allen gemaakt door „voor alle soorten van mensen alles” te worden, „om er toch maar enkelen te redden”, waarbij hij alles „ter wille van het goede nieuws” doet. Om de wedloop en de onvergankelijke kroon te winnen, beukt hij zijn lichaam, om niet, na tot anderen te hebben gepredikt, „zelf op een of andere wijze afgekeurd te worden”. — 9:14, 16, 19, 22, 23, 27.

16. (a) Welke waarschuwing moeten christenen putten uit wat de „voorvaders” overkwam? (b) Hoe kunnen christenen, wat afgoderij betreft, alle dingen tot Gods heerlijkheid doen?

16 Waarschuwing voor schadelijke dingen (10:1-33). Wat kan er van de „voorvaders” worden gezegd? Zij waren onder de wolk en werden in Mozes gedoopt. De meesten van hen verkregen niet Gods goedkeuring, maar werden neergeveld in de wildernis. Waarom? Omdat zij schadelijke dingen begeerden. Christenen dienen dit als een waarschuwing te beschouwen en zich niet schuldig te maken aan afgoderij en hoererij, Jehovah niet op de proef te stellen en niet te murmureren. Wie denkt te staan, moet oppassen dat hij niet valt. Er zullen verzoekingen komen, maar God zal niet toelaten dat zijn dienstknechten worden verzocht boven hetgeen zij kunnen dragen; hij zal voor een uitweg zorgen, opdat zij ze kunnen doorstaan. „Daarom”, zo schrijft Paulus, „ontvliedt de afgoderij” (10:1, 14). Wij kunnen niet deel hebben aan de tafel van Jehovah en aan de tafel van de demonen. Eet u echter bij iemand thuis, informeer dan niet waar het vlees vandaan komt. Maar als iemand u ervan in kennis stelt dat het aan afgoden geofferd is, eet het dan niet ter wille van het geweten van de betrokken persoon. „Doet alle dingen tot Gods heerlijkheid”, schrijft Paulus. — 10:31.

17. (a) Welk gezagsbeginsel zet Paulus uiteen? (b) Hoe brengt hij de kwestie van verdeeldheid in de gemeente in verband met een bespreking van het Avondmaal des Heren?

17 Het gezagsbeginsel; het Avondmaal des Heren (11:1-34). „Wordt navolgers van mij, zoals ik het ben van Christus”, verklaart Paulus, en vervolgens zet hij het goddelijke gezagsbeginsel uiteen: Het hoofd van de vrouw is de man, het hoofd van de man is Christus en het hoofd van Christus is God. Daarom dient de vrouw „een teken van gezag” op haar hoofd te hebben wanneer zij in de gemeente bidt of profeteert. Paulus kan de Korinthiërs niet prijzen, want als zij samenkomen, heerst er verdeeldheid onder hen. Hoe kunnen zij in deze toestand op gepaste wijze aan het Avondmaal des Heren deel hebben? Hij blikt terug op wat er gebeurde toen Jezus de Gedachtenisviering ter herdenking van zijn dood instelde. Een ieder moet zichzelf nauwkeurig onderzoeken voordat hij aan het Avondmaal deelneemt, opdat hij geen oordeel over zichzelf brengt omdat hij „het lichaam” niet onderscheidt. — 11:1, 10, 29.

18. (a) Waarom dient er, hoewel er verscheidenheid van gaven en bedieningen is, geen verdeeldheid in het lichaam te zijn? (b) Waarom is de liefde de grootste?

18 Geestelijke gaven; liefde en het nastreven ervan (12:1–14:40). Er is verscheidenheid van geestelijke gaven, en toch is het dezelfde geest; verscheidenheid van bedieningen en werkingen, en toch is het dezelfde Heer en dezelfde God. Zo zijn er ook vele leden in het ene verenigde lichaam van Christus, en net als in het menselijk lichaam heeft elk lid het andere nodig. God heeft elk lid in het lichaam geplaatst zoals het Hem behaagt, en elk heeft zijn taak, „opdat er geen verdeeldheid in het lichaam zou zijn” (12:25). Zij die geestelijke gaven aanwenden, zijn niets zonder de liefde. De liefde is lankmoedig en vriendelijk, niet jaloers, niet opgeblazen. Ze verheugt zich alleen met de waarheid. „De liefde faalt nimmer” (13:8). Geestelijke gaven, zoals profeteren en talen, zullen worden weggedaan, maar geloof, hoop en liefde blijven. De grootste hiervan is de liefde.

19. Welke raad geeft Paulus tot opbouw van de gemeente en opdat alles ordelijk verloopt?

19 „Streeft de liefde na”, vermaant Paulus. Geestelijke gaven moeten in liefde worden gebruikt tot opbouw van de gemeente. Om die reden moet aan het profeteren de voorkeur worden gegeven boven het spreken in talen. Hij zou liever vijf woorden met verstand spreken om anderen te onderwijzen dan tienduizend in een onbekende taal. Talen zijn tot een teken voor de ongelovigen, maar profeteren is voor de gelovigen. Zij dienen geen „kleine kinderen” te zijn in hun begrip van deze aangelegenheden. Wat vrouwen betreft, zij moeten in onderworpenheid zijn in de gemeente. „Laat alle dingen betamelijk en volgens regeling geschieden.” — 14:1, 20, 40.

20. (a) Welke bewijzen voert Paulus aan voor Christus’ opstanding? (b) In welke volgorde vindt de opstanding plaats, en welke vijanden moeten onderworpen worden?

20 De zekerheid van de opstandingshoop (15:1–16:24). De uit de dood opgewekte Christus is verschenen aan Cefas, aan de twaalf, aan meer dan 500 broeders tegelijk, aan Jakobus, aan alle apostelen en het laatst van allen aan Paulus. ’Indien Christus niet is opgewekt,’ schrijft Paulus, ’zijn onze prediking en ons geloof vergeefs’ (15:14). Een ieder wordt in zijn eigen rangorde opgewekt, Christus, de eersteling, en daarna zij die Christus toebehoren, gedurende zijn tegenwoordigheid. Ten slotte, nadat alle vijanden onder zijn voeten zijn gelegd, draagt hij het Koninkrijk over aan zijn Vader. Zelfs de dood, de laatste vijand, wordt tenietgedaan. Wat voor nut zou het voor Paulus hebben voortdurend in doodsgevaar te verkeren indien er geen opstanding is?

21. (a) Hoe worden degenen die Gods koninkrijk zullen beërven, opgewekt? (b) Welk heilige geheim onthult Paulus, en wat zegt hij over de overwinning op de dood?

21 Hoe worden de doden echter opgewekt? Opdat een gezaaide korrel zich tot een plant kan ontwikkelen, moet de korrel eerst sterven. Zo is het ook met de opstanding der doden. „Het wordt gezaaid als een fysiek lichaam, het wordt opgewekt als een geestelijk lichaam. . . . Vlees en bloed [kunnen] Gods koninkrijk niet . . . beërven” (15:44, 50). Paulus vertelt een heilig geheim: Niet allen zullen ontslapen, maar gedurende de laatste trompet zullen zij veranderd worden, in een oogwenk. Wanneer dit wat sterfelijk is, onsterfelijkheid aandoet, zal de dood voor eeuwig verzwolgen zijn. „Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw angel?” Uit het diepst van zijn hart roept Paulus uit: „Maar God zij gedankt, want hij geeft ons de overwinning door bemiddeling van onze Heer Jezus Christus!” — 15:55, 57.

22. Welke raad en welke vermaning geeft Paulus tot besluit?

22 Tot besluit geeft Paulus raad inzake het ordelijke verloop bij de inzameling van de bijdragen die naar Jeruzalem gezonden zullen worden om behoeftige broeders te helpen. Hij vertelt van zijn komende bezoek via Macedonië en geeft te kennen dat Timotheüs en Apollos hen wellicht ook zullen bezoeken. „Blijft wakker”, vermaant Paulus. „Staat vast in het geloof, gedraagt u als mannen, wordt sterk. Laat al uw aangelegenheden met liefde geschieden” (16:13, 14). Paulus zendt groeten van de gemeenten in Asia en schrijft dan een laatste groet in zijn eigen handschrift, waarin hij zijn liefde tot uitdrukking brengt.

WAAROM NUTTIG

23. (a) Hoe illustreert Paulus de rampzalige gevolgen van verkeerde verlangens en een te groot zelfvertrouwen? (b) Op welke autoriteit beroept Paulus zich bij het raadgeven over het Avondmaal des Heren en over voedsel dat gegeten mag worden?

23 Deze brief van de apostel Paulus is bijzonder nuttig omdat ons begrip van de Hebreeuwse Geschriften, waaruit veel aanhalingen worden gedaan, erdoor wordt vergroot. In het tiende hoofdstuk wijst Paulus erop dat de Israëlieten onder Mozes uit een geestelijke rots dronken, welke rots de Christus betekende (1 Kor. 10:4; Num. 20:11). Vervolgens bespreekt hij wat een rampzalige gevolgen het begeren van schadelijke dingen heeft, zoals de geschiedenis van de Israëlieten onder Mozes te zien gaf, en voegt eraan toe: „Deze dingen nu bleven hun overkomen als voorbeelden en ze werden opgeschreven tot een waarschuwing voor ons, tot wie de einden van de samenstelsels van dingen gekomen zijn.” Laten wij nooit te veel op onszelf vertrouwen en denken dat wij niet kunnen vallen! (1 Kor. 10:11, 12; Num. 14:2; 21:5; 25:9) Weer ontleent hij een illustratie aan de Wet. Hij verwijst naar de gemeenschapsoffers in Israël om aan te tonen hoe deelnemers aan het Avondmaal des Heren waardig aan de tafel van Jehovah deel moeten hebben. Om zijn betoog te staven dat het juist is alles te eten wat op de vleesmarkt wordt verkocht, haalt hij vervolgens Psalm 24:1 aan, waar staat: „Aan Jehovah behoort de aarde en dat wat haar vult.” — 1 Kor. 10:18, 21, 26; Ex. 32:6; Lev. 7:11-15.

24. Welke andere aanhalingen doet Paulus uit de Hebreeuwse Geschriften om zijn betoog te staven?

24 Wanneer Paulus wijst op de superioriteit van „al wat God heeft bereid voor degenen die hem liefhebben” en de waardeloosheid van „de overleggingen van de wijzen” van deze wereld, beroept hij zich weer op de Hebreeuwse Geschriften (1 Kor. 2:9; 3:20; Jes. 64:4; Ps. 94:11). Als autoriteit voor zijn instructies in hoofdstuk 5 over het uit de gemeenschap sluiten van de boosdoener citeert hij Jehovah’s wet ’het kwaad uit uw midden weg te doen’ (Deut. 17:7). Wanneer Paulus uiteenzet dat hij het recht heeft van de bediening te leven, verwijst hij opnieuw naar de wet van Mozes, waarin werd gezegd dat werkende dieren niet gemuilband mochten worden om te verhinderen dat ze zouden eten, en dat de levieten die tempeldienst verrichtten, hun deel van het altaar dienden te ontvangen. — 1 Kor. 9:8-14; Deut. 25:4; 18:1.

25. Wat zijn enkele van de opvallende punten van nuttig onderricht die in Eén Korinthiërs zijn vervat?

25 Wat een nut werpt het geïnspireerde onderricht dat wij uit Paulus’ eerste brief aan de Korinthische christenen hebben ontvangen voor ons af! Sta eens stil bij de raad die gegeven werd tegen verdeeldheid en het volgen van mensen (hfdst. 1–4). Denk terug aan het geval van immoraliteit en de manier waarop Paulus de nadruk legde op de noodzaak van deugdzaamheid en reinheid binnen de gemeente (hfdst. 5, 6). Beschouw zijn geïnspireerde raad betreffende de ongehuwde staat, het huwelijk en het uiteengaan (hfdst. 7). Denk aan de bespreking van de apostel over voedsel dat aan afgoden geofferd was en de krachtige manier waarop hij de aandacht vestigde op de noodzaak ervoor op te passen anderen tot struikelen te brengen en tot afgoderij te vervallen (hfdst. 8–10). Vermaningen betreffende gepaste onderworpenheid, een beschouwing van geestelijke gaven, die bijzonder praktische bespreking van de uitnemendheid der liefde, de eigenschap die alles verduurt en nimmer faalt — ook deze dingen zijn de revue gepasseerd. En hoe goed heeft de apostel de noodzaak van een ordelijke gang van zaken op christelijke bijeenkomsten geaccentueerd! (hfdst. 11–14) Wat een schitterende verdediging van de opstanding heeft hij onder inspiratie opgetekend! (hfdst. 15) Dit alles en nog veel meer is aan ons geestesoog voorbijgetrokken — en het is zo waardevol voor christenen in onze tijd!

26. (a) Welk lang geleden voorzegde werk volvoert de uit de dood opgewekte Christus wanneer hij als Koning regeert? (b) Welke krachtige aanmoediging geeft Paulus op basis van de opstandingshoop?

26 Deze brief draagt in aanzienlijke mate bij tot ons begrip van het prachtige bijbelse thema van Gods koninkrijk. Er wordt een krachtige waarschuwing in gegeven dat onrechtvaardigen het Koninkrijk niet zullen binnengaan, en veel van de verdorvenheden waardoor iemand er niet voor in aanmerking zou komen, worden erin opgesomd (1 Kor. 6:9, 10). Het belangrijkste is echter dat het verband tussen de opstanding en Gods koninkrijk erin wordt uitgelegd. Er wordt in aangetoond dat Christus, „de eersteling” van de opstanding, „als koning [moet] regeren totdat God alle vijanden onder zijn voeten heeft gelegd”. Dan, wanneer hij alle vijanden, met inbegrip van de dood, heeft onderworpen, draagt „hij het koninkrijk aan zijn God en Vader” over, „opdat God alles zij voor iedereen”. Ten slotte wordt, als vervulling van de in Eden gedane Koninkrijksbelofte, de kop van de Slang volledig vermorzeld door Christus, te zamen met Zijn uit de dood opgewekte geestelijke broeders. Het vooruitzicht op de opstanding van hen die met Christus Jezus in het hemelse koninkrijk aan onverderfelijkheid deel zullen hebben, is beslist groots. Op basis van de opstandingshoop geeft Paulus de vermaning: „Dientengevolge, mijn geliefde broeders, wordt standvastig, onwrikbaar, altijd volop te doen hebbend in het werk van de Heer, wetend dat uw arbeid niet tevergeefs is in verband met de Heer.” — 1 Kor. 15:20-28, 58; Gen. 3:15; Rom. 16:20.

[Voetnoten]

^ ¶1 Halley’s Bible Handbook, 1988, H. H. Halley, blz. 593.

^ ¶1 Smiths Dictionary of the Bible, 1863, Deel 1, blz. 353.

^ ¶5 The Interpreter’s Bible, Deel 10, 1953, blz. 13.

^ ¶5 The Interpreter’s Bible, Deel 9, 1954, blz. 356.

[Studievragen]