Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Bijbelboek nummer 51 — Kolossenzen

Bijbelboek nummer 51 — Kolossenzen

Bijbelboek nummer 51 — Kolossenzen

Schrijver: Paulus

Waar geschreven: Rome

Geschrift voltooid: ca. 60–61 G.T.

1. Waar lag de stad Kolosse?

EFEZE achter zich latend, reisden twee mannen in oostelijke richting door Klein-Azië, langs de rivier de Meander (Menderes). Bij de zijrivier de Lykos in het land Frygië gekomen, zetten zij hun reis in zuidoostelijke richting voort om de rivier stroomopwaarts te volgen door het door bergen ingesloten dal. Het landschap vóór hen bood een prachtige aanblik: vruchtbare groene weiden met grote kudden schapen. (Wolprodukten waren een voorname bron van inkomsten voor de streek. *) Verderop in het dal lieten de reizigers rechts de rijke stad Laodicea liggen, het centrum van het Romeinse bestuur voor het district. Links, aan de overzijde van de rivier, konden zij Hiërapolis zien, beroemd om zijn tempels en warme bronnen. In beide steden bevonden zich christelijke gemeenten, alsook in het stadje Kolosse, ongeveer 16 km verder het dal in.

2. (a) Wie waren de twee afgezanten die door Paulus naar Kolosse waren gezonden? (b) Wat is er over de gemeente in Kolosse bekend?

2 Kolosse was het doel van de reizigers. Zij waren beiden christenen. Op zijn minst een van hen kende de streek goed, daar hij uit Kolosse afkomstig was. Zijn naam was Onesimus, en hij was een slaaf die naar zijn meester, een lid van de gemeente aldaar, terugkeerde. Onesimus’ metgezel was Tychikus, een vrije, en beiden waren afgezanten van de apostel Paulus; zij hadden een brief van hem bij zich die gericht was aan de „getrouwe broeders in eendracht met Christus te Kolosse”. Voor zover wij weten, heeft Paulus Kolosse nooit bezocht. De gemeente, die hoofdzakelijk uit niet-joden bestond, werd waarschijnlijk door Epafras opgericht, die onder hen gearbeid had en die nu bij Paulus in Rome was. — Kol. 1:2, 7; 4:12.

3. Wat onthult de brief aan de Kolossenzen zelf betreffende de schrijver, alsook omtrent de vraag wanneer en waar de brief geschreven werd?

3 De apostel Paulus was de schrijver van deze brief, zoals hij in de openings- en slotwoorden ervan vermeldt (1:1; 4:18). Uit zijn besluit blijkt ook dat hij deze brief vanuit de gevangenis schreef. Dit zou ten tijde van zijn eerste gevangenschap in Rome zijn geweest, 59–61 G.T., toen hij een aantal brieven ter aanmoediging schreef, waarvan de brief aan de Kolossenzen te zamen met die aan Filemon werd verzonden (Kol. 4:7-9; Filem. 10, 23). De brief aan de Kolossenzen schijnt omstreeks dezelfde tijd geschreven te zijn als die aan de Efeziërs, aangezien veel gedachten en zinsneden gelijk zijn.

4. Waardoor wordt de echtheid van Kolossenzen gestaafd?

4 Er zijn geen redenen om de authenticiteit van de brief aan de Kolossenzen in twijfel te trekken. Dat deze brief samen met andere Paulinische brieven in de Chester Beatty-papyrus nr. 2 (P46) uit omstreeks 200 G.T. voorkomt, toont aan dat hij door de vroege christenen als een van Paulus’ brieven werd aanvaard. De echtheid ervan wordt gestaafd door dezelfde vroege autoriteiten die van de authenticiteit van Paulus’ andere brieven getuigen.

5. (a) Wat bewoog Paulus ertoe aan de Kolossenzen te schrijven? (b) Waarop legt de brief de nadruk?

5 Wat bewoog Paulus ertoe een brief aan de Kolossenzen te schrijven? Onder andere dat Onesimus op het punt stond naar Kolosse terug te keren. Epafras had zich kort geleden bij Paulus gevoegd, en ongetwijfeld vormde zijn verslag over de toestanden in Kolosse nog een reden voor de brief (Kol. 1:7, 8; 4:12). Een bepaald gevaar bedreigde de christelijke gemeente aldaar. De toenmalige religies vielen langzaam uiteen en er werden voortdurend nieuwe religies gevormd door samensmelting van onderdelen van oude godsdiensten. Er waren heidense filosofieën waarbij ascetisme, spiritisme en afgodisch bijgeloof betrokken waren, en deze kunnen, te zamen met de joodse onthouding van bepaalde spijzen en het in acht nemen van dagen, sommigen in de gemeente beïnvloed hebben. Wat het probleem ook geweest mag zijn, het schijnt voor Epafras voldoende reden te zijn geweest om de lange reis naar Rome te ondernemen teneinde Paulus te bezoeken. Dat de gemeente in haar geheel echter niet in onmiddellijk gevaar verkeerde, wordt te kennen gegeven door Epafras’ aanmoedigende bericht over hun liefde en standvastigheid. Toen Paulus het bericht hoorde, ging hij er onmiddellijk toe over krachtige argumenten te presenteren ter verdediging van nauwkeurige kennis en reine aanbidding door deze brief aan de gemeente in Kolosse te schrijven. Daarin stelde hij de door God geschonken superioriteit van Christus lijnrecht tegenover heidense filosofieën, aanbidding van engelen en joodse overleveringen.

DE INHOUD VAN KOLOSSENZEN

6. (a) Welk gebed zendt Paulus ten behoeve van de Kolossenzen op? (b) Wat zet Paulus uiteen betreffende Jezus’ positie en bediening in verband met de gemeente?

6 Hebt geloof in Christus, het hoofd van de gemeente (1:1–2:12). Na de openingsgroeten van Timotheüs en zichzelf dankt Paulus God voor het door de Kolossenzen getoonde geloof in Christus en voor hun liefde. Zij hebben tengevolge van Epafras’ prediking van het goede nieuws onder hen, over de onverdiende goedheid van God gehoord. Vanaf de tijd dat Paulus het bericht over hen heeft vernomen, heeft hij niet opgehouden te bidden of zij vervuld mogen worden met ’de nauwkeurige kennis van zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, opdat zij mogen wandelen op een wijze die Jehovah waardig is’ en ’volkomen kunnen volharden en met vreugde lankmoedig kunnen zijn’ (1:9-11). De Vader heeft hen bevrijd en overgezet in „het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde”, die het beeld is van de onzichtbare God en door tussenkomst van wie en voor wie alle dingen zijn geschapen. Hij is het Hoofd van de gemeente en de eerstgeborene uit de doden. Het heeft God goedgedacht door middel van Jezus’ bloed alle dingen weer met zich te verzoenen, ja, met inbegrip van de eens vervreemde Kolossenzen, ’mits zij natuurlijk in het geloof blijven’. — 1:13, 23.

7. Wat predikt Paulus, en met welk doel?

7 Paulus verheugt zich erover dat hij het lijden van de Christus ten behoeve van de gemeente, waarvan hij de dienaar is geworden, mag aanvullen. Dit geschiedde om in hun belang het woord van God betreffende ’het heilige geheim, waarvan het God nu heeft behaagd de glorierijke rijkdom aan zijn heiligen bekend te maken’, ten volle te prediken. ’Christus verkondigen wij,’ zegt Paulus, ’terwijl wij ernstig vermanen en in alle wijsheid onderwijzen, om ieder mens in eendracht met Christus in volkomenheid te kunnen aanbieden.’ — 1:26-28.

8. Waarom strijdt Paulus ten behoeve van zijn broeders?

8 De strijd die Paulus ten behoeve van de Kolossenzen, de Laodicenzen en anderen voert, heeft ten doel dat zij vertroost worden en harmonisch samengevoegd mogen zijn in liefde, opdat zij ’een nauwkeurige kennis mogen verwerven van het heilige geheim van God, namelijk Christus, in wie alle schatten van wijsheid en van kennis zorgvuldig verborgen zijn’. Hij zou niet graag zien dat zij door overredende argumenten misleid werden, maar veeleer dat zij ermee voortgaan in eendracht met Christus te wandelen, „geworteld en opgebouwd in hem en standvastig gemaakt in het geloof”. Paulus laat nu een waarschuwing horen. „Past op: misschien zal iemand u als zijn prooi wegdragen door middel van de filosofie en door ijdel bedrog overeenkomstig de overlevering van mensen.” — 2:2, 3, 7, 8.

9. Voor welke vorm van aanbidding waarschuwt Paulus, en waarom dienen de Kolossenzen zich niet aan de Wet te onderwerpen?

9 Wordt dood met betrekking tot werken van het vlees, maar levend met betrekking tot Christus (2:13–3:17). Ofschoon zij dood waren in hun overtredingen en onbesnedenheid, heeft God hen met Christus levend gemaakt door het met de hand geschreven document, de Wet, die tegen de joden getuigde, uit te wissen. „Laat niemand [hen] daarom oordelen” met betrekking tot de Wet of de daarin geboden vieringen, die slechts een schaduw zijn van de werkelijkheid, Christus. Indien zij bovendien met Christus zijn gestorven ten opzichte van de elementaire dingen van de wereld, waarom onderwerpen zij zich dan aan de verordeningen: „Hanteer niet, proef niet, raak niet aan”, in overeenstemming met de geboden en leringen van mensen? Een opzichtige, zichzelf opgelegde vorm van aanbidding, schijnnederigheid en een strenge behandeling van het lichaam — deze dingen hebben geen waarde ter bestrijding van de begeerten van het vlees. — 2:16, 21.

10. Hoe kan iemand de dingen blijven zoeken die boven zijn en met de nieuwe persoonlijkheid bekleed worden?

10 Paulus geeft veeleer de raad: „Blijft dan de dingen zoeken die boven zijn, waar de Christus gezeten is aan de rechterhand van God. Houdt uw geest gericht op de dingen die boven zijn, niet op de dingen die op de aarde zijn.” Dit kan gedaan worden door de oude persoonlijkheid af te leggen en de nieuwe persoonlijkheid aan te doen, die door middel van nauwkeurige kennis geen vleselijk onderscheid maakt tussen jood en Griek, omdat „Christus alles en in allen is”. Het betekent „als Gods uitverkorenen” bekleed te worden met de tedere genegenheden van mededogen, goedheid, ootmoedigheid des geestes, zachtaardigheid en lankmoedigheid. De apostel zegt: „Zoals Jehovah u vrijelijk vergeven heeft, doet ook gij evenzo. Bekleedt u bij al deze dingen echter met liefde, want ze is een volmaakte band van eenheid.” In woord of in werk, alles dient gedaan te worden „in de naam van de Heer Jezus, terwijl gij God, de Vader, door bemiddeling van hem dankt”. — 3:1, 2, 11-14, 17.

11. (a) Welke raad wordt er gegeven ten aanzien van gezinsverhoudingen en andere betrekkingen? (b) Welke groeten worden tot slot overgebracht?

11 Betrekkingen met anderen (3:18–4:18). Wat de verhoudingen in het gezin betreft, laten vrouwen onderworpen zijn aan hun man en laten mannen hun vrouw liefhebben, laten kinderen hun ouders gehoorzamen en laten vaders hun kinderen niet tergen. Slaven moeten hun meesters gehoorzaam zijn in de vrees voor Jehovah, en meesters dienen hun slaven rechtvaardig te behandelen. Laten allen aanhouden in het gebed en voortgaan in wijsheid te wandelen ten aanzien van hen die buiten zijn. Tychikus en Onesimus zullen hun persoonlijk alles over Paulus en zijn medewerkers voor het koninkrijk Gods vertellen. Zij zenden groeten aan Kolosse, en Paulus groet eveneens de broeders te Laodicea, met het verzoek de brieven die hij stuurt onderling uit te wisselen. Tot slot schrijft Paulus een groet in zijn eigen handschrift: „Blijft aan mijn gevangenisboeien denken. De onverdiende goedheid zij met u.” — 4:18.

WAAROM NUTTIG

12. Welke verfrissende waarheden werden in Paulus’ brief aan de Kolossenzen verschaft, en met welk nut voor de gemeente?

12 Wij kunnen ons voorstellen hoe snel het nieuws over de aankomst van de twee broeders uit Rome de ronde deed onder de broeders in Kolosse. Vol verwachting zullen zij bijeengekomen zijn, mogelijk bij Filemon thuis, om naar het voorlezen van Paulus’ brief te luisteren (Filem. 2). Wat een verfrissende waarheden werden erin verschaft met betrekking tot wat nu precies de positie van Christus was en over de noodzaak van nauwkeurige kennis! Hoe duidelijk werden filosofieën van mensen en joodse overleveringen tot hun ware betekenis teruggebracht en werden de vrede en het woord van de Christus verheerlijkt! Hier was voor allen in de gemeente — voor opzieners, gehuwde mannen en vrouwen, vaders, kinderen, meesters en slaven — voedsel voor geest en hart. De brief bevatte beslist goede raad voor Filemon en Onesimus, die opnieuw in de verhouding meester-slaaf kwamen te staan. Wat een voortreffelijke leidraad werd de opzieners verschaft voor het terugbrengen van de kudde tot de juiste leer! Hoe verhoogden Paulus’ woorden de waardering van de Kolossenzen voor hun voorrecht met hun gehele ziel als voor Jehovah te mogen werken! En de opbouwende raad aan de Kolossenzen over het vrij worden van de in slavernij brengende gedachten en praktijken van de wereld is nog steeds een levende boodschap voor de gemeente in deze tijd. — Kol. 1:9-11, 17, 18; 2:8; 3:15, 16, 18-25; 4:1.

13. Waartoe vermaant Paulus met betrekking tot minzame woorden, gebed en christelijke omgang?

13 Uitnemende raad voor christelijke bedienaren treffen wij aan in Kolossenzen 4:6: „Uw spreken zij altijd minzaam, gekruid met zout, opdat gij weet hoe gij een ieder een antwoord behoort te geven.” Minzame woorden van waarheid zullen de eetlust van rechtgeaarde personen opwekken en zullen blijvend nut voor hen afwerpen. Ook zal het waakzame gebed van de christen, dat uit een dankbaar hart wordt opgezonden, rijke zegeningen van Jehovah afwerpen: „Houdt aan in het gebed, daarin wakker blijvend met dankzegging.” En wat een vreugde en opbouwende verkwikking vloeit er uit christelijke omgang voort! „Blijft elkaar onderwijzen en ernstig vermanen”, zegt Paulus, „in uw hart Jehovah toezingend” (4:2; 3:16). U zult nog veel meer juweeltjes van gezond, praktisch onderricht vinden als u de brief aan de Kolossenzen doorvorst.

14. (a) Op welke werkelijkheid wordt in Kolossenzen de nadruk gelegd? (b) Hoe wordt de Koninkrijkshoop beklemtoond?

14 Over het in acht nemen van de Wet zegt de brief: „Die dingen zijn een schaduw van de toekomende dingen, maar de werkelijkheid behoort de Christus toe” (2:17). Op deze werkelijkheid van de Christus wordt in Kolossenzen de nadruk gelegd. De brief spreekt veelvuldig over de glorierijke hoop welke in de hemelen is weggelegd voor hen die in eendracht met Christus zijn (1:5, 27; 3:4). Zulke personen kunnen bijzonder dankbaar zijn dat de Vader hen reeds heeft bevrijd van de autoriteit der duisternis en hen heeft overgezet „in het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde”. Daardoor zijn zij in onderworpenheid gekomen aan Hem die „het beeld [is] van de onzichtbare God, de eerstgeborene van heel de schepping; want door bemiddeling van hem werden alle andere dingen in de hemelen en op de aarde geschapen, de zichtbare en de onzichtbare, of het nu tronen of heerschappijen of regeringen of autoriteiten zijn”. Híj is in hoge mate bekwaam om in rechtvaardigheid in het koninkrijk Gods te regeren. Derhalve vermaant Paulus de gezalfde christenen: „Indien gij echter met de Christus werdt opgewekt, blijft dan de dingen zoeken die boven zijn, waar de Christus gezeten is aan de rechterhand van God.” — 1:12-16; 3:1.

[Voetnoten]

^ ¶1 The New Westminster Dictionary of the Bible, 1970, blz. 181.

[Studievragen]