Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Studie nummer 4 — De bijbel en zijn canon

Studie nummer 4 — De bijbel en zijn canon

Studies over de geïnspireerde geschriften en hun achtergrond

Studie nummer 4 — De bijbel en zijn canon

De oorsprong van het woord „bijbel”; vaststellen welke boeken terecht tot de Goddelijke Bibliotheek behoren; verwerping van de Apocriefen

1, 2. (a) Wat is de algemene betekenis van het Griekse woord biʹbli·a? (b) Hoe wordt dit woord in zijn verschillende grammaticale vormen in de christelijke Griekse Geschriften gebruikt? (c) Hoe kwam het woord „bijbel” in de Nederlandse taal?

AANGEZIEN de geïnspireerde Schrift gewoonlijk de bijbel wordt genoemd, is het interessant om de oorsprong en de betekenis van het woord „bijbel” na te gaan. Het is afgeleid van het Griekse woord biʹbli·a, dat „boekjes” betekent. Dit is weer afgeleid van biʹblos, een woord dat het merg van de papyrusplant aanduidt, waarvan men in oude tijden schrijf-„papier” vervaardigde. (De Fenicische haven Gebal, via welke papyrus uit Egypte werd ingevoerd, kwam bij de Grieken bekend te staan als Byblos. Zie Jozua 13:5, voetnoot.) Verschillende schriftelijke mededelingen op dit soort van materiaal kwamen bekend te staan onder het woord biʹbli·a. Zo werd biʹbli·a een aanduiding voor allerlei geschriften, boekrollen, boeken, documenten of schriftstukken, of zelfs voor een verzameling boekjes.

2 Het is verwonderlijk dat het woord „bijbel” zelf gewoonlijk niet wordt aangetroffen in de tekst van welke vertaling van de Heilige Schrift maar ook, hetzij in het Nederlands of in een andere taal. Tegen de tweede eeuw v.G.T. werd de verzameling geïnspireerde boeken van de Hebreeuwse Geschriften echter in het Grieks aangeduid met ta biʹbli·a. In Daniël 9:2 schreef de profeet: ’Ik, Daniël, onderscheidde aan de hand van de boeken . . .’ In de Septuaginta staat hier biʹblois, de datief meervoud van biʹblos. In 2 Timotheüs 4:13 schreef Paulus: „Als gij komt, breng . . . de boekrollen [Grieks: biʹbli·a] [dan mee].” In hun verschillende grammaticale vormen komen de Griekse woorden biʹbli·on en biʹblos meer dan 40 maal in de christelijke Griekse Geschriften voor, en ze worden gewoonlijk met „boekrol(len)” of „boek(en)” vertaald. Biʹbli·a werd later in het Latijn als een enkelvoudig woord gebruikt, en uit het Latijn kwam het woord „bijbel” in de Nederlandse taal.

3. Hoe getuigden bijbelschrijvers dat de bijbel Gods geïnspireerde Woord is?

3 De bijbel is Gods Woord. Hoewel er verschillende mannen werden gebruikt om de bijbel onder inspiratie te schrijven, en weer anderen een aandeel hebben gehad aan het vertalen ervan uit de oorspronkelijke talen in de geschreven talen van nu, is de bijbel in de volledigste betekenis Gods Woord, zijn eigen geïnspireerde openbaring aan de mensen. De geïnspireerde schrijvers zelf waren deze zienswijze toegedaan, zoals blijkt uit hun gebruik van zinsneden als „uiting uit Jehovah’s mond” (Deut. 8:3), „woorden van Jehovah” (Joz. 24:27), „geboden van Jehovah” (Ezra 7:11), „wet van Jehovah” (Ps. 19:7), „woord van Jehovah” (Jes. 38:4), ’uitspraak van Jehovah’ (Matth. 4:4) en „Jehovah’s woord” (1 Thess. 4:15).

DE GODDELIJKE BIBLIOTHEEK

4. Waaruit bestaat de bijbel, en wie heeft dit bepaald?

4 Wat men thans als de bijbel kent, is in feite een verzameling oude, door God geïnspireerde documenten. Deze werden gedurende een periode van 16 eeuwen op schrift gesteld en bijeengebracht. Te zamen vormt deze verzameling documenten wat Hiëronymus in het Latijn zo passend omschreef als de Bibliotheca Divina, of de Goddelijke Bibliotheek. Deze bibliotheek heeft een catalogus of officiële lijst van publikaties, waarop alleen die boeken voorkomen welke betrekking hebben op het terrein en de specialisatie van die bibliotheek. Alle niet-geautoriseerde boeken worden ervan uitgesloten. Jehovah God is de Grote Bibliothecaris, die de maatstaf aanlegt op grond waarvan wordt bepaald welke geschriften opgenomen dienen te worden. Daarom heeft de bijbel een vastgestelde catalogus van 66 boeken, die alle onder leiding van Gods heilige geest zijn voortgebracht.

5. Wat is de bijbelcanon, en hoe is deze benaming ontstaan?

5 De verzameling of lijst van boeken die als echt en geïnspireerd worden aanvaard, wordt dikwijls de canon van de bijbel genoemd. Oorspronkelijk diende een riet (Hebreeuws: qa·nehʹ) als maatstok indien er geen stuk hout voorhanden was. De apostel Paulus gebruikte het Griekse woord kaʹnon voor „gedragsregel”, alsook voor het „gebied” dat hem als zijn toewijzing was toegemeten (Gal. 6:16, voetnoot; 2 Kor. 10:13). Canonieke boeken zijn daarom die boeken welke waarachtig en geïnspireerd zijn en het waard zijn als maatstaf te worden gebruikt om vast te stellen wat het juiste geloof, de juiste leer en het juiste gedrag is. Indien wij boeken gebruiken die niet „recht” als een schietlood zijn, zal ons „gebouw” scheef zijn en zal het de toets van de Meester-Opzichter niet doorstaan.

6. Wat zijn enkele van de factoren waardoor de canoniciteit van een boek wordt bepaald?

6 De canoniciteit vaststellen. Wat zijn enkele van de goddelijke indicaties aan de hand waarvan de canoniciteit van de 66 boeken van de bijbel is bepaald? In de eerste plaats moeten de documenten handelen over Jehovah’s aangelegenheden met betrekking tot de aarde; ze dienen de mensen ertoe te brengen hem te aanbidden en ze dienen tot diep respect voor zijn naam en voor zijn werk en voornemens met betrekking tot de aarde aan te sporen. Ze dienen van inspiratie te getuigen, dat wil zeggen het bewijs te leveren door heilige geest te zijn voortgebracht (2 Petr. 1:21). Ze mogen geen bijgeloof of schepselaanbidding bevorderen, maar moeten mensen er veeleer toe bewegen God lief te hebben en hem te dienen. In geen van de afzonderlijke geschriften zou ook maar iets mogen staan wat in strijd zou zijn met de innerlijke harmonie van het geheel, maar elk boek dient veeleer door zijn eenheid met de andere boeken een ondersteuning te vormen van het feit dat Jehovah God de ene Auteur is. Wij zouden ook verwachten dat de geschriften tot in de kleinste details nauwkeurig zouden zijn. Behalve deze basisvereisten zijn er overeenkomstig de aard van de inhoud van elk boek nog andere specifieke indicaties voor de inspiratie en derhalve voor de canoniciteit, en die zijn in deze publikatie in de inleidende stof van elk van de bijbelboeken besproken. Speciale omstandigheden die op de Hebreeuwse Geschriften en andere die op de christelijke Griekse Geschriften van toepassing zijn, dragen eveneens bij tot het vaststellen van de bijbelcanon.

DE HEBREEUWSE GESCHRIFTEN

7. Door welke opeenvolgende stappen werd de Hebreeuwse canon voltooid, en waarmee zou elk nieuwe gedeelte in harmonie moeten zijn?

7 Wij dienen niet te denken dat men pas wist welke boeken als geïnspireerde geschriften aanvaard konden worden toen de Hebreeuwse canon in de vijfde eeuw v.G.T. voltooid was. De geschriften die Mozes onder leiding van Gods geest optekende, werden van meet af aan door de Israëlieten als geïnspireerd, van goddelijke oorsprong, aanvaard. Toen de Pentateuch was voltooid, vormde deze de canon tot op die tijd. Verdere openbaringen betreffende Jehovah’s voornemens die onder inspiratie aan mensen zouden worden gegeven, zouden hier logischerwijs op moeten aansluiten en in harmonie moeten zijn met de fundamentele beginselen betreffende ware aanbidding die in de Pentateuch worden uiteengezet. Dat dit zo is, hebben wij gezien toen wij de verschillende bijbelboeken beschouwden, vooral in het licht van de wijze waarop deze rechtstreeks verband houden met het grootse thema van de bijbel, namelijk de heiliging van Jehovah’s naam en de rechtvaardiging van zijn soevereiniteit door middel van het Koninkrijk onder Christus, het Beloofde Zaad.

8. Waardoor wordt de canoniciteit van de profetische boeken van de bijbel gestaafd?

8 Vooral de Hebreeuwse Geschriften bevatten tal van profetieën. Jehovah zelf liet via Mozes bekendmaken hoe kon worden vastgesteld of profetieën echt waren, of ze werkelijk van God afkomstig waren of niet, en dit vormde een hulp om de canoniciteit van een profetisch boek vast te stellen (Deut. 13:1-3; 18:20-22). Een onderzoek van elk van de profetische boeken van de Hebreeuwse Geschriften te zamen met de bijbel als geheel en de wereldlijke geschiedenis, bevestigt buiten elke twijfel dat de profeten „het woord” in Jehovah’s naam hadden gesproken, dat het ’geschiedde of uitkwam’ — hetzij volledig of als een gedeeltelijke of miniatuurvervulling wanneer het te maken had met aangelegenheden die nog in de toekomst lagen — en dat het volk erdoor tot God werd gekeerd. Wanneer een profetie aan deze vereisten voldeed, stond vast dat ze authentiek en geïnspireerd was.

9. Welke belangrijke factor dient in gedachte te worden gehouden wanneer men de kwestie van de bijbelcanon beschouwt?

9 Hoewel de door Jezus en de geïnspireerde schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften gedane aanhalingen een rechtstreekse manier verschaffen om de canoniciteit van veel van de boeken van de Hebreeuwse Geschriften vast te stellen, gaat dit niet op voor alle boeken, bijvoorbeeld niet voor de boeken Esther en Prediker. Wanneer men daarom de kwestie van de canoniciteit beschouwt, dient men nog een zeer belangrijke factor in gedachte te houden, een factor die van toepassing is op de gehele bijbelcanon. Evenals Jehovah mannen ertoe inspireerde zijn goddelijke boodschappen tot hun onderricht en opbouw alsook ter aanmoediging in zijn aanbidding en dienst op te tekenen, zou Jehovah logischerwijs ook het bijeenbrengen van de geïnspireerde geschriften en het vaststellen van de bijbelcanon leiden. Hij zou dit doen opdat er geen twijfel over zou bestaan wat zijn Woord der waarheid vormde en wat de blijvende maatstaf van ware aanbidding zou zijn. Ja, alleen op deze wijze zou aan schepselen op aarde voortaan ’een nieuwe geboorte door middel van het woord van God’ gegeven kunnen worden en zouden zij kunnen getuigen dat ’wat Jehovah zegt, in eeuwigheid blijft’. — 1 Petr. 1:23, 25.

10. Omstreeks welke tijd was de canon van de Hebreeuwse Geschriften vastgesteld?

10 De Hebreeuwse canon vaststellen. Volgens de joodse overlevering is Ezra met het samenstellen en catalogiseren van de canon van de Hebreeuwse Geschriften begonnen en werd dit werk door Nehemia voltooid. Ezra was beslist goed toegerust voor een dergelijk werk, daar hij zelf een van de geïnspireerde bijbelschrijvers, alsook priester, geleerde en beroepsafschrijver van heilige geschriften was (Ezra 7:1-11). Er bestaat geen reden om te twijfelen aan de traditionele opvatting dat de canon van de Hebreeuwse Geschriften tegen het einde van de vijfde eeuw v.G.T. was vastgesteld.

11. Wat is de volgorde van de Hebreeuwse Geschriften in de traditionele joodse canon?

11 De Hebreeuwse Geschriften van onze huidige bijbels bestaan uit 39 boeken; de traditionele joodse canon, hoewel deze dezelfde boeken omvat, telt ze als 24. Sommige autoriteiten kwamen, door Ruth met Rechters en Klaagliederen met Jeremia te combineren, op een aantal van 22, ofschoon zij toch aan precies dezelfde canonieke geschriften vasthielden. * Hierdoor werd het aantal geïnspireerde boeken gelijk aan het aantal letters in het Hebreeuwse alfabet. Hier volgt de lijst van de 24 boeken volgens de traditionele joodse canon:

De Wet (De Pentateuch)

1. Genesis

2. Exodus

3. Leviticus

4. Numeri

5. Deuteronomium

De Profeten

6. Jozua

7. Rechters

8. Samuël (Eén en Twee te zamen als één boek)

9. Koningen (Eén en Twee te zamen als één boek)

10. Jesaja

11. Jeremia

12. Ezechiël

13. De Twaalf Profeten (Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habakuk, Zefanja, Haggaï, Zacharia en Maleachi als één boek)

De Geschriften (Hagiografen)

14. Psalmen

15. Spreuken

16. Job

17. Het Hooglied

18. Ruth

19. Klaagliederen

20. Prediker

21. Esther

22. Daniël

23. Ezra (Nehemia was bij Ezra inbegrepen)

24. Kronieken (Eén en Twee te zamen als één boek)

12. Wat vormt een verdere bevestiging van de Hebreeuwse canon, en met welke geschriften eindigde deze canon?

12 Dit was de catalogus of canon die door Christus Jezus en de vroege christelijke gemeente als de geïnspireerde Schrift werd aanvaard. De geïnspireerde schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften deden alleen uit deze geschriften aanhalingen, en door dergelijke aanhalingen in te leiden met uitdrukkingen als „zoals er staat geschreven”, bevestigden zij dat ze tot het Woord van God behoorden (Rom. 15:9). Toen Jezus sprak over de dingen die in „de wet van Mozes en in de Profeten en de Psalmen” opgetekend stonden, had hij het over alle geïnspireerde geschriften die tot op de tijd van zijn bediening waren geschreven (Luk. 24:44). Hier wordt „Psalmen”, als het eerste boek van de Hagiografen, gebruikt ter aanduiding van dit hele gedeelte. Het laatste geschiedkundige boek dat in de Hebreeuwse canon opgenomen zou worden, was dat van Nehemia. Dat dit onder leiding van Gods geest geschiedde, blijkt uit het feit dat alleen dit boek het beginpunt verschaft voor de berekening van Daniëls belangrijke profetie dat „vanaf het uitgaan van het woord om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen” tot de komst van de Messias een periode van 69 profetische weken zou zijn (Dan. 9:25; Neh. 2:1-8; 6:15). Het boek Nehemia verschaft ook de historische achtergrond voor het laatste van de profetische boeken, namelijk Maleachi. Dat Maleachi tot de canon van de geïnspireerde geschriften behoort, kan niet betwijfeld worden, aangezien zelfs Jezus, de Zoon van God, er een aantal malen een aanhaling uit deed (Matth. 11:10, 14). Terwijl de schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften op soortgelijke wijze aanhalingen doen uit de meeste boeken van de Hebreeuwse canon, die alle vóór Nehemia en Maleachi werden geschreven, doen zij geen aanhalingen uit een van de zogenaamd geïnspireerde geschriften die na de tijd van Nehemia en Maleachi en tot op de tijd van Christus werden geschreven. Hierdoor wordt de traditionele opvatting van de joden alsook het geloof van de christelijke gemeente uit de eerste eeuw G.T. bevestigd dat de canon van de Hebreeuwse Geschriften eindigde met de geschriften van Nehemia en Maleachi.

APOCRIEFE BOEKEN DER HEBREEUWSE GESCHRIFTEN

13. (a) Wat zijn de apocriefe boeken? (b) Hoe kwam het dat ze in de rooms-katholieke canon werden opgenomen?

13 Wat zijn de apocriefe boeken? Het zijn de geschriften die door sommigen in bepaalde bijbels zijn opgenomen maar door anderen zijn verworpen omdat ze niet de kentekenen van goddelijke inspiratie dragen. Het Griekse woord a·po·kruʹfos heeft betrekking op dingen die „zorgvuldig verborgen” zijn (Mark. 4:22; Luk. 8:17; Kol. 2:3). Met deze uitdrukking worden boeken aangeduid waarvan de auteur of autoriteit twijfelachtig was of boeken die, ofschoon men er enige waarde aan toekende als leesmateriaal, toch de kentekenen van goddelijke inspiratie misten. Dergelijke boeken werden apart gehouden en er werd niet in het openbaar uit voorgelezen, vandaar dat ze „verborgen” werden genoemd. Op het concilie van Carthago, in 397 G.T., werd voorgesteld om zeven van de apocriefe boeken en ook de toevoegsels op de canonieke boeken Esther en Daniël aan de Hebreeuwse Geschriften toe te voegen. Maar pas in 1546, op het concilie van Trente, bevestigde de Rooms-Katholieke Kerk definitief de opneming van deze toevoegsels in haar catalogus van bijbelboeken. Deze toevoegsels waren: Tobias (Tobit), Judith (Judit), toevoegsels op Esther, Wijsheid, Ecclesiasticus, Baruch, drie toevoegsels op Daniël, Eén Makkabeeën en Twee Makkabeeën.

14. (a) In welk opzicht is Eén Makkabeeën van belang? (b) Welke gezaghebbende personen hebben nooit naar de Apocriefen verwezen, en waarom niet?

14 Het eerste boek der Makkabeeën bevat, hoewel het in geen enkel opzicht als geïnspireerd beschouwd dient te worden, inlichtingen die uit geschiedkundig oogpunt belangwekkend zijn. Het geeft een verslag van de strijd om onafhankelijkheid die de joden tijdens de tweede eeuw v.G.T. onder leiding van de priesterlijke familie der Makkabeeën voerden. De overige apocriefe boeken staan vol mythen en bijgelovige voorstellingen en wemelen van de fouten. Noch Jezus noch de schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften hebben er ooit naar verwezen of een aanhaling uit gedaan.

15, 16. Hoe gaven Josephus en Hiëronymus te kennen welke boeken canoniek zijn?

15 De joodse geschiedschrijver Flavius Josephus, uit de eerste eeuw G.T., verwijst in zijn werk Tegen Apion (I, 8, in de bewerking van W. A. Terwogt, Dordrecht, 1873, blz. 737) naar alle boeken die door de Hebreeën als heilig werden erkend. Hij schreef: „Bij ons vindt men geen ontelbare onderling afwijkende en met elkander strijdige boeken, maar slechts twee-en-twintig [het equivalent van onze huidige 39 boeken, zoals in paragraaf 11 wordt aangetoond], welke het gansche verleden omvatten en terecht voor goddelijk gehouden worden. Vijf dezer zijn van Mozes. Zij bevatten de wetten en de overlevering van den oorsprong des menschelijken geslachts tot aan Mozes’ dood. . . . Van Mozes’ dood tot de regeering van den Perzischen koning Artaxerxes, den opvolger van Xerxes, hebben de profeten na Mozes de gebeurtenissen van hun tijd in dertien boeken beschreven; de overige vier bevatten lofliederen op God en voorschriften voor het leven der menschen.” Aldus toont Josephus aan dat de canon van de Hebreeuwse Geschriften lang voor de eerste eeuw G.T. was vastgesteld.

16 De bijbelgeleerde Hiëronymus, die omstreeks 405 G.T. de Latijnse Vulgaat-vertaling van de bijbel voltooide, was niet mis te verstaan in zijn standpunt ten aanzien van de apocriefe boeken. Nadat hij de geïnspireerde boeken heeft opgesomd, waarbij hij net als Josephus de 39 geïnspireerde boeken van de Hebreeuwse Geschriften als 22 boeken telt, schrijft hij in zijn proloog op de boeken Samuël en Koningen in de Vulgaat: „Er zijn dus tweeëntwintig boeken . . . Deze voorrede op de Geschriften kan dienen als een veilige benadering van alle boeken die wij uit het Hebreeuws in het Latijn vertalen, zodat wij mogen weten dat al wat hierbuiten valt, onder de apocriefen gerekend moet worden.”

DE CHRISTELIJKE GRIEKSE GESCHRIFTEN

17. Op welke verantwoordelijkheid maakt de Rooms-Katholieke Kerk aanspraak, maar wie heeft in werkelijkheid bepaald welke boeken tot de bijbelcanon behoren?

17 De Rooms-Katholieke Kerk maakt aanspraak op de verantwoordelijkheid te beslissen welke boeken in de bijbelcanon opgenomen dienen te worden, en hierbij wordt verwezen naar het concilie van Carthago (397 G.T.), waar een boekencatalogus werd samengesteld. Het tegendeel is echter waar, want de canon, met inbegrip van de lijst van boeken die de christelijke Griekse Geschriften vormen, was tegen die tijd reeds vastgesteld, niet door het besluit van enig concilie, maar onder leiding van Gods heilige geest — dezelfde geest waardoor oorspronkelijk het schrijven van die boeken werd geïnspireerd. Het getuigenis van latere, niet-geïnspireerde personen die catalogussen samenstelden, heeft slechts waarde als een bevestiging van de bijbelcanon, die door Gods geest was goedgekeurd.

18. Welke belangrijke conclusies kunnen uit de tabel van de vroege catalogussen van de christelijke Griekse Geschriften worden getrokken?

18 Het getuigenis van vroege catalogussen. Een blik op de begeleidende tabel onthult dat een aantal vierde-eeuwse catalogussen van de christelijke geschriften, daterend van vóór het bovengenoemde concilie, nauwkeurig overeenstemt met onze huidige canon, en enkele andere laten alleen de Openbaring weg. Vóór het einde van de tweede eeuw werden de vier evangeliën, Handelingen en 12 van de door de apostel Paulus geschreven brieven algemeen aanvaard. Slechts ten aanzien van enkele van de kleinere geschriften bestond in bepaalde gebieden twijfel. Dit kwam waarschijnlijk doordat het aanvankelijke verspreidingsgebied van die geschriften om de een of andere reden beperkt was en het dus langer duurde eer ze als canoniek erkend werden.

19. (a) Welk belangrijke document is in Italië gevonden, en uit welke tijd dateert het? (b) Hoe omschrijft het de aanvaarde canon van die tijd?

19 Een van de interessantste vroege catalogussen is het fragment dat door L. A. Muratori in de Biblioteca Ambrosiana te Milaan (Italië) werd ontdekt en in 1740 door hem werd gepubliceerd. Ofschoon het begin ontbreekt, blijkt uit het feit dat Lukas als het derde evangelie genoteerd staat dat deze catalogus eerst Mattheüs en Markus vermeldde. Het zogenoemde Fragmentum Muratorianum of de Canon van Muratori, die in het Latijn is geschreven, dateert uit de tweede helft van de tweede eeuw G.T. Het is een heel interessant document, zoals blijkt uit de volgende gedeeltelijke vertaling: „Het derde boek van het Evangelie is dat volgens Lukas. Lukas, de bekende geneesheer, schreef het in zijn eigen naam . . . Het vierde boek van het Evangelie is dat van Johannes, een van de discipelen. . . . En zo is er voor het geloof van gelovigen geen tegenstrijdigheid, ook al worden er in de afzonderlijke boeken van de Evangeliën verschillende selecties uit de feiten gegeven, want in alle [boeken] zijn onder leiding van de ene Geest alle dingen uiteengezet die betrekking hebben op zijn geboorte, lijden, opstanding, gesprekken met zijn discipelen, en zijn tweevoudige komst, de eerste in vernedering omdat hij werd veracht, welke komst reeds heeft plaatsgehad, en de tweede in de heerlijkheid van koninklijke macht, die nog moet geschieden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Johannes deze verschillende dingen met zo’n overtuiging aanvoert in zijn brieven, waarin hij aangaande zichzelf zegt: ’wat wij met onze ogen hebben gezien en met onze oren hebben gehoord en met onze handen hebben betast, die dingen hebben wij geschreven’. Want aldus belijdt hij niet alleen een ooggetuige, maar ook een hoorder en verteller van alle wonderbare dingen van de Heer te zijn, in hun volgorde. Bovendien staan de handelingen van alle apostelen in één boek opgetekend. Lukas stelde ze [zo] samen voor de hoogedele Theofilus . . . Nu de brieven van Paulus, welke dit zijn, waarvandaan of om welke reden ze werden verzonden, de brieven zelf maken dit duidelijk aan hem die het wil begrijpen. Allereerst schreef hij uitvoerig aan de Korinthiërs om de scheuring tengevolge van ketterij te verbieden, vervolgens aan de Galaten [tegen] de besnijdenis en aan de Romeinen over de harmonie van de Geschriften, waarbij hij ook te kennen gaf dat Christus daarin de hoofdzaak is — het is noodzakelijk dat wij elk ervan bespreken, aangezien de gezegende Apostel Paulus zelf, in navolging van het voorbeeld van zijn voorganger Johannes, aan niet meer dan zeven kerken bij name schrijft, in deze volgorde: aan de Korinthiërs (de eerste brief), aan de Efeziërs (de tweede), aan de Filippenzen (de derde), aan de Kolossenzen (de vierde), aan de Galaten (de vijfde), aan de Thessalonicenzen (de zesde), aan de Romeinen (de zevende). Maar ofschoon hij tweemaal aan de Korinthiërs en de Thessalonicenzen schrijft teneinde hen terecht te wijzen, blijkt [?d.w.z., uit dit zevenvoudig schrijven] toch duidelijk dat er één over de gehele aarde verspreide kerk is; en ook Johannes, hoewel hij in de Apocalyps aan zeven kerken schrijft, spreekt toch tot alle. Maar uit genegenheid en liefde [schreef hij] een brief aan Filemon en een aan Titus en twee aan Timotheüs; [en deze] worden naar de eervolle opinie van de Kerk voor heilig gehouden. . . . Voorts worden er een brief van Judas en twee die de naam van Johannes dragen, geteld . . . Wij aanvaarden slechts de apocalypsen van Johannes en Petrus, welke [laatstgenoemde] sommigen onder ons niet graag in de kerk voorgelezen willen hebben.” — The New Schaff-Herzog Encyclopedia of Religious Knowledge, 1956, Deel VIII, blz. 56.

20. (a) Hoe wordt het ontbreken van een van Johannes’ en een van Petrus’ brieven verklaard? (b) Hoe nauwkeurig komt deze catalogus derhalve met onze huidige catalogus overeen?

20 Gelieve op te merken dat er tegen het einde van de Canon van Muratori slechts twee brieven van Johannes worden genoemd. Over dit punt merkt de bovengenoemde encyclopedie op bladzijde 55 echter op dat het bij deze twee brieven van Johannes „alleen om de tweede en de derde brief kan gaan, waarvan de schrijver zich eenvoudig ’de oudere man’ noemt. Aangezien de auteur de eerste, zij het slechts incidenteel, reeds heeft behandeld in verband met het Vierde Evangelie, en aldaar zijn onvoorwaardelijke geloof in de Johanneïsche oorsprong ervan heeft uitgesproken, kan hij zich hier tot de twee kleinere brieven beperken.” Met betrekking tot het schijnbare ontbreken van enige vermelding van Petrus’ eerste brief, zegt deze bron vervolgens: „De meest waarschijnlijke hypothese is dat er een paar woorden, misschien een regel, verloren zijn gegaan waarin I Petrus en de Apocalyps van Johannes als aanvaard werden genoemd.” Daarom komt deze encyclopedie op bladzijde 56 vanuit het standpunt van de Canon van Muratori tot de volgende slotsom: „Het Nieuwe Testament kan worden beschouwd als onomstotelijk te bestaan uit de vier Evangeliën, de Handelingen, dertien brieven van Paulus, de Apocalyps van Johannes, waarschijnlijk drie brieven van hem, Judas en waarschijnlijk I Petrus, terwijl de tegenstand tegen nog een van Petrus’ geschriften nog niet tot zwijgen was gebracht.”

21. (a) Van welk belang is wat Origenes over de geïnspireerde geschriften schrijft? (b) Wat erkenden latere schrijvers?

21 Omstreeks het jaar 230 G.T. aanvaardde Origenes de boeken Hebreeën en Jakobus, die beide in de Canon van Muratori ontbreken, als een deel van de geïnspireerde geschriften. Hoewel hij te kennen geeft dat sommigen betwijfelden of ze canoniek waren, toont dit tevens aan dat tegen die tijd de canoniciteit van het grootste gedeelte van de Griekse Geschriften werd aanvaard, waarbij slechts enkelen twijfels hadden met betrekking tot sommige van de minder bekende brieven. Later erkenden Athanasius, Hiëronymus en Augustinus de conclusies van vroegere lijsten door dezelfde 27 boeken die wij nu hebben, tot de canon te rekenen. *

22, 23. (a) Hoe werden de lijsten van de in de tabel voorkomende catalogussen samengesteld? (b) Waarom bestonden zulke lijsten klaarblijkelijk niet vóór de Canon van Muratori?

22 De meerderheid van de catalogussen in de tabel zijn specifieke lijsten die laten zien welke boeken als canoniek werden aanvaard. Die van Irenaeus, Clemens van Alexandrië, Tertullianus en Origenes zijn gecompleteerd aan de hand van de door hen gedane aanhalingen, die onthullen hoe zij de geschriften waarnaar zij verwezen, beschouwden. Deze zijn verder aangevuld uit de verslagen van de vroege geschiedschrijver Eusebius. Het feit evenwel dat deze schrijvers bepaalde canonieke geschriften niet noemen, pleit nog niet tegen hun canoniciteit. Het is alleen zo dat zij in hun geschriften toevallig niet naar die boeken verwezen, hetzij uit eigen verkiezing of vanwege het onderwerp van bespreking. Maar waarom vinden wij geen nauwkeurige lijsten die ouder zijn dan de Canon van Muratori?

23 Pas toen er in het midden van de tweede eeuw G.T. critici als Marcion opstonden, werd het een geschilpunt welke boeken christenen dienden te aanvaarden. Marcion stelde zijn eigen canon samen, die op zijn leerstellingen afgestemd was. In deze canon nam hij slechts bepaalde brieven van de apostel Paulus en een „gezuiverde” vorm van het Evangelie van Lukas op. Dit, alsmede de grote hoeveelheid apocriefe literatuur die zich tegen die tijd over de gehele wereld verbreidde, leidde ertoe dat men catalogussen ging samenstellen van boeken die als canoniek werden aanvaard.

24. (a) Waardoor worden de apocriefe geschriften van het „Nieuwe Testament” gekenmerkt? (b) Wat zeggen geleerden over deze geschriften?

24 Apocriefe geschriften. Het interne bewijsmateriaal bevestigt dat er een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen de geïnspireerde christelijke geschriften en werken die onecht of niet-geïnspireerd waren. De apocriefe geschriften zijn verreweg inferieur en vaak fantasievol en kinderlijk. Ze zijn dikwijls onnauwkeurig. * Neem nota van de volgende verklaringen van geleerden over deze niet-canonieke boeken:

„Er is geen sprake van dat iemand ze van het Nieuwe Testament heeft uitgesloten; ze hebben dat zelf gedaan.” — M. R. James, The Apocryphal New Testament, blz. xi, xii.

„Wij hoeven slechts de boeken van ons Nieuwe Testament als geheel te vergelijken met andere literatuur van dat soort om te beseffen hoe wijd de kloof is die ze ervan scheidt. De niet-canonieke evangeliën, zo wordt dikwijls gezegd, zijn in feite het beste bewijs voor de canonieke.” — G. Milligan, The New Testament Documents, blz. 228.

„Buiten het Nieuwe Testament kan er van geen enkel voor ons bewaard gebleven geschrift uit de vroege periode van de Kerk worden gezegd dat het thans terecht aan de Canon toegevoegd zou kunnen worden.” — K. Aland, The Problem of the New Testament Canon, blz. 24.

25. Welke feiten over de afzonderlijke schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften pleiten voor de inspiratie van deze geschriften?

25 Geïnspireerde schrijvers. Het volgende punt is zeer interessant: Alle schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften waren op de een of andere wijze nauw verbonden met het oorspronkelijke besturende lichaam van de christelijke gemeente, dat onder andere bestond uit apostelen die door Jezus zelf waren uitgekozen. Mattheüs, Johannes en Petrus behoorden tot de oorspronkelijke twaalf apostelen, en Paulus werd later als apostel uitgekozen maar werd niet als een van de twaalf gerekend. * Hoewel Paulus niet aanwezig was bij de speciale uitstorting van de geest op Pinksteren, waren Mattheüs, Johannes en Petrus daar wel, samen met Jakobus en Judas en waarschijnlijk Markus (Hand. 1:13, 14). Petrus rekent de brieven van Paulus uitdrukkelijk onder „de overige Schriften” (2 Petr. 3:15, 16). Markus en Lukas waren intieme metgezellen en reisgenoten van Paulus en Petrus (Hand. 12:25; 1 Petr. 5:13; Kol. 4:14; 2 Tim. 4:11). Al deze schrijvers werden door heilige geest met wonderbare bekwaamheden begiftigd, hetzij door een speciale uitstorting van de geest zoals op Pinksteren en bij Paulus’ bekering (Hand. 9:17, 18) of, zoals ongetwijfeld bij Lukas het geval was, door oplegging van de handen der apostelen (Hand. 8:14-17). Het schrijven van alle christelijke Griekse Geschriften werd voltooid in de tijd dat de speciale gaven van de geest werkzaam waren.

26. (a) Wat aanvaarden wij als Gods Woord, en waarom? (b) Hoe dienen wij waardering voor de bijbel te tonen?

26 Geloof in de almachtige God, die de Inspirator en Bewaarder van zijn Woord is, schenkt ons het vertrouwen dat hij degene is die het samenstellen van de verschillende delen ervan heeft geleid. Vol vertrouwen aanvaarden wij daarom de 27 boeken van de christelijke Griekse Geschriften te zamen met de 39 boeken van de Hebreeuwse Geschriften als de ene bijbel van de ene Auteur, Jehovah God. Zijn Woord, vervat in 66 boeken, is onze gids, en de volkomen eenstemmigheid en harmonie ervan getuigen van zijn volledigheid. Jehovah God, de Schepper van dit onvergelijkelijke boek, komt alle lof toe! Het kan ons volledig toerusten en onze voeten op de weg ten leven plaatsen. Mogen wij er bij elke gelegenheid een verstandig gebruik van maken.

[Voetnoten]

^ ¶11 Encyclopaedia Judaica, 1973, Deel 4, kol. 826, 827.

^ ¶21 The Books and the Parchments, 1963, F. F. Bruce, blz. 112.

^ ¶24 Insight on the Scriptures, Deel 1, blz. 122-125.

^ ¶25 Hulp tot begrip van de bijbel, blz. 78, 79.

[Studievragen]

[Tabel op blz. 303]

Belangrijke vroege catalogussen van de christelijke Griekse Geschriften

A - Aanvaard als bijbels en canoniek

T - Twijfelachtig in bepaalde kringen

TA - Twijfelachtig in bepaalde kringen, maar door samensteller

van catalogus als bijbels en canoniek aanvaard

? - Geleerden onzeker omtrent lezing van de tekst of wijze

waarop het genoemde boek wordt bezien

- Een open ruimte geeft te kennen dat het boek door die

autoriteit niet gebruikt of genoemd werd

Naam en plaats

Canon van Irenaeus, Clemens Tertullianus,

Muratori, Klein-Azië van Noord-Afrika

Italië Alexandrië

Datum G.T.

bij benadering 170 180 190 207

Mattheüs A A A A

Markus A A A A

Lukas A A A A

Johannes A A A A

Handelingen A A A A

Romeinen A A A A

1 Korinthiërs A A A A

2 Korinthiërs A A A A

Galaten A A A A

Efeziërs A A A A

Filippenzen A A A A

Kolossenzen A A A A

1 Thessalonicenzen A A A A

2 Thessalonicenzen A A A A

1 Timotheüs A A A A

2 Timotheüs A A A A

Titus A A A A

Filemon A A

Hebreeën T TA TA

Jakobus ?

1 Petrus A? A A A

2 Petrus T? A

1 Johannes A A TA A

2 Johannes A A TA

3 Johannes A?

Judas A TA A

Openbaring A A A A

Naam en plaats

Origenes, Eusebius, Cyrillus Cheltenhamlijst,

Alexandrië Palestina van Noord-Afrika

Jeruzalem

Datum G.T.

bij benadering 230 320 348 365

Mattheüs A A A A

Markus A A A A

Lukas A A A A

Johannes A A A A

Handelingen A A A A

Romeinen A A A A

1 Korinthiërs A A A A

2 Korinthiërs A A A A

Galaten A A A A

Efeziërs A A A A

Filippenzen A A A A

Kolossenzen A A A A

1 Thessalonicenzen A A A A

2 Thessalonicenzen A A A A

1 Timotheüs A A A A

2 Timotheüs A A A A

Titus A A A A

Filemon A A A A

Hebreeën TA TA A

Jakobus TA TA A

1 Petrus A A A A

2 Petrus TA TA A T

1 Johannes A A A A

2 Johannes TA TA A T

3 Johannes TA TA A T

Judas TA TA A

Openbaring A TA A

Naam en plaats

Athanasius, Epiphanius, Gregorius Amphilochius,

Alexandrië Palestina van Klein-Azië

Nazianze,

Klein-Azië

Datum G.T.

bij benadering 367 368 370 370

Mattheüs A A A A

Markus A A A A

Lukas A A A A

Johannes A A A A

Handelingen A A A A

Romeinen A A A A

1 Korinthiërs A A A A

2 Korinthiërs A A A A

Galaten A A A A

Efeziërs A A A A

Filippenzen A A A A

Kolossenzen A A A A

1 Thessalonicenzen A A A A

2 Thessalonicenzen A A A A

1 Timotheüs A A A A

2 Timotheüs A A A A

Titus A A A A

Filemon A A A A

Hebreeën A A A TA

Jakobus A A A A

1 Petrus A A A A

2 Petrus A A A T

1 Johannes A A A A

2 Johannes A A A T

3 Johannes A A A T

Judas A A A T

Openbaring A TA T

Naam en plaats

Filastrius, Hiëronymus, Augustinus, Derde

Italië Italië Noord-Afrika concilie van

Carthago,

Noord-Afrika

Datum G.T.

bij benadering 383 394 397 397

Mattheüs A A A A

Markus A A A A

Lukas A A A A

Johannes A A A A

Handelingen A A A A

Romeinen A A A A

1 Korinthiërs A A A A

2 Korinthiërs A A A A

Galaten A A A A

Efeziërs A A A A

Filippenzen A A A A

Kolossenzen A A A A

1 Thessalonicenzen A A A A

2 Thessalonicenzen A A A A

1 Timotheüs A A A A

2 Timotheüs A A A A

Titus A A A A

Filemon A A A A

Hebreeën TA TA A A

Jakobus A TA A A

1 Petrus A A A A

2 Petrus A TA A A

1 Johannes A A A A

2 Johannes A TA A A

3 Johannes A TA A A

Judas A TA A A

Openbaring TA TA A A