Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Christendom — Was Jezus de weg tot God?

Christendom — Was Jezus de weg tot God?

Hoofdstuk 10

Christendom — Was Jezus de weg tot God?

Tot dusver hebben wij, met uitzondering van het hoofdstuk over het judaïsme, grote religies beschouwd die in belangrijke mate op mythologie berusten. Nu zullen wij een andere religie onderzoeken die beweert de mensheid nader tot God te brengen — het christendom. Waarop berust het christendom — op mythen of op historische feiten?

1. (a) Waarom hebben sommigen op grond van de geschiedenis van de christenheid ernstige twijfels omtrent het christendom? (b) Welk onderscheid maken wij tussen christenheid en christendom?

DE GESCHIEDENIS van de christenheid, * met haar oorlogen, inquisities, kruistochten en religieuze huichelarij, heeft de zaak van het christendom geen goed gedaan. Vrome moslims en anderen wijzen op de morele ontaarding en decadentie van de westerse, „christelijke” wereld als reden om het christendom te verwerpen. Ja, de zogenaamd christelijke natiën hebben hun morele roer verloren en hebben schipbreuk geleden op de rotsen van ongeloof, hebzucht en genotzucht.

2, 3. (a) Welke tegenstelling bestaat er tussen het gedrag van de vroege christenen en dat van de mensen in de hedendaagse christenheid? (b) Wat zijn enkele vragen die beantwoord moeten worden?

2 Dat de maatstaven van het oorspronkelijke christendom anders waren dan de hedendaagse toegeeflijke zeden, wordt bevestigd door professor Elaine Pagels in haar boek Adam, Eve, and the Serpent, waarin zij verklaart: „Veel christenen uit de eerste vier eeuwen waren trots op hun seksuele zelfbeheersing; zij schuwden polygamie en dikwijls ook echtscheiding, hoewel dit laatste volgens de joodse overlevering toegestaan was; en zij weigerden zich in te laten met buitenechtelijke seksuele praktijken die onder hun heidense tijdgenoten algemeen aanvaard werden, praktijken waartoe ook prostitutie en homoseksualiteit behoorden.”

3 Het is daarom billijk te vragen: Is de geschiedenis van de christenheid en haar hedendaagse morele toestand een ware weerspiegeling van de leringen van Jezus Christus? Wat voor een man was Jezus? Heeft hij ertoe bijgedragen de mensheid nader tot God te brengen? Was hij de beloofde Messias uit de Hebreeuwse profetieën? Dit zijn enkele van de vragen die wij in dit hoofdstuk zullen beschouwen.

Jezus — Welke geloofsbrieven bezat hij?

4. Welk duidelijke verschil hebben wij bij onze studie opgemerkt tussen het christendom en zijn oorsprong, en de grote religies van de wereld?

4 In eerdere hoofdstukken hebben wij gezien welke voorname rol mythologie in vrijwel alle grote religies van de wereld heeft gespeeld. Toen wij in ons vorige hoofdstuk onze aandacht echter op de oorsprong van het judaïsme richtten, zijn wij niet met een mythe begonnen maar met de historische realiteit van Abraham, zijn voorvaders en zijn nakomelingen. In het geval van het christendom en zijn stichter, Jezus, beginnen wij eveneens niet met mythologie maar met een historische persoon. — Zie kader op blz. 237.

5. (a) Wat zijn drie van Jezus’ geloofsbrieven die aantoonden dat hij het beloofde „zaad” van Abraham was? (b) Door wie zijn de christelijke Griekse Geschriften geschreven?

5 Het eerste vers van de christelijke Griekse Geschriften, die algemeen bekendstaan als het Nieuwe Testament (zie kader op blz. 241), verklaart: „Het boek van de geschiedenis van Jezus Christus, de zoon van David, de zoon van Abraham” (Matthéüs 1:1). Is dat een loze bewering van Matthéüs, een voormalige joodse belastinginner en een naaste discipel en biograaf van Jezus? Nee. De volgende vijftien verzen geven een nauwkeurig overzicht van de lijn van Abrahams nakomelingen tot op Jakob, die „de vader [werd] van Jozef, de man van Maria, uit wie Jezus werd geboren, die Christus wordt genoemd”. Jezus was derhalve werkelijk een nakomeling van Abraham, Juda en David, en bezat daarmee drie van de geloofsbrieven die aantoonden dat hij het voorzegde „zaad” uit Genesis 3:15 alsook het „zaad” van Abraham was. — Genesis 22:18; 49:10; 1 Kronieken 17:11.

6, 7. Waarom was Jezus’ geboorteplaats van grote betekenis?

6 Nog een van de geloofsbrieven van het Messiaanse Zaad zou zijn geboorteplaats zijn. Waar werd Jezus geboren? Matthéüs vertelt ons dat Jezus „in de dagen van koning Herodes te Bethlehem in Judéa geboren” werd (Matthéüs 2:1). Het verslag van de geneesheer Lukas bevestigt dit feit door ons betreffende Jezus’ toekomstige pleegvader te vertellen: „Ook Jozef [trok] op van Galiléa, uit de stad Nazareth, naar Judéa, naar Davids stad, welke Bethlehem wordt genoemd, omdat hij een lid van het huis en de familie van David was, om zich te laten inschrijven samen met Maria, die hem, zoals beloofd, ten huwelijk was gegeven en die nu hoogzwanger was.” — Lukas 2:4, 5.

7 Waarom was het belangrijk dat Jezus in Bethlehem geboren zou worden, en niet in Nazareth of welke andere stad dan ook? Vanwege een profetie die in de achtste eeuw v.G.T. door de Hebreeuwse profeet Micha was uitgesproken: „En gij, o Bethlehem Efratha, die te klein zijt om onder de duizenden van Juda gerekend te worden, uit u zal mij voortkomen degene die heerser in Israël zal worden, wiens oorsprong is uit oude tijden, uit de dagen van onbepaalde tijd” (Micha 5:2). Aldus werd door Jezus’ geboorteplaats nog een geloofsbrief verschaft die aantoonde dat hij het beloofde Zaad en de Messias was. — Johannes 7:42.

8. Wat zijn enkele profetieën die door Jezus werden vervuld?

8 Jezus heeft trouwens nog veel meer profetieën uit de Hebreeuwse Geschriften van de bijbel vervuld, waardoor wordt bewezen dat hij alle geloofsbrieven bezat die hem als de beloofde Messias kwalificeerden. U kunt enkele daarvan in de bijbel nagaan. (Zie kader op blz. 245.) * Maar laten wij nu in het kort Jezus’ boodschap en zijn bediening beschouwen.

Jezus’ leven wijst de weg

9. (a) Hoe is Jezus met zijn openbare bediening begonnen? (b) Hoe weten wij dat Jezus Gods goedkeuring genoot?

9 Het bijbelse verslag vertelt ons dat Jezus werd grootgebracht als een gewone joodse jongen uit zijn tijd, die de plaatselijke synagoge alsook de tempel in Jeruzalem bezocht (Lukas 2:41-52). Toen hij de leeftijd van dertig jaar had bereikt, begon hij met zijn openbare bediening. Eerst begaf hij zich naar zijn neef Johannes, die joden in de rivier de Jordaan doopte als symbool van hun berouw. Het verslag van Lukas vertelt ons: „Toen nu al het volk werd gedoopt, werd ook Jezus gedoopt, en terwijl hij bad, werd de hemel geopend en daalde de heilige geest in lichamelijke gedaante gelijk een duif op hem neer, en er kwam een stem uit de hemel: ’Gij zijt mijn Zoon, de geliefde; ik heb u goedgekeurd.’” — Lukas 3:21-23; Johannes 1:32-34.

10, 11. (a) Wat waren enkele kenmerken van Jezus’ predikings- en onderwijsmethoden? (b) Hoe liet Jezus de belangrijkheid van zijn Vaders naam uitkomen?

10 Te zijner tijd begon Jezus zijn bediening als de gezalfde Zoon van God. Hij trok door heel het gebied van Galiléa en Judéa, terwijl hij de boodschap van het koninkrijk Gods predikte en wonderen verrichtte, zoals het genezen van zieken. Hij nam hiervoor geen betaling aan en was niet op rijkdom of zelfverheffing uit. In feite zei hij dat het gelukkiger is te geven dan te ontvangen. Ook leerde hij zijn discipelen hoe zij moesten prediken. — Matthéüs 8:20; 10:7-13; Handelingen 20:35.

11 Wanneer wij Jezus’ boodschap en de methoden waarvan hij zich bediende analyseren, constateren wij een duidelijk verschil tussen zijn stijl en die van veel predikers in de christenheid. Hij manipuleerde de menigten niet met goedkope emotionaliteit of door te dreigen met hel en verdoemenis. Jezus bediende zich daarentegen van eenvoudige logica en gelijkenissen of illustraties uit het dagelijks leven om aan het hart en het verstand van mensen te appelleren. Zijn beroemde Bergrede is een in het oog springend voorbeeld van zijn leringen en methoden. In die rede staat ook Jezus’ Modelgebed, waarin hij duidelijk aangeeft wat voor een christen het belangrijkst is door de heiliging van Gods naam op de eerste plaats te stellen. (Zie kader op blz. 258, 259.) — Matthéüs 5:1–7:29; 13:3-53; Lukas 6:17-49.

12. (a) Hoe gaf Jezus in zijn onderwijzingen en daden van liefde blijk? (b) Hoe anders zou de wereld er uitzien als er werkelijk christelijke liefde werd getoond?

12 In zijn omgang met zijn volgelingen en de mensen in het algemeen gaf Jezus van liefde en mededogen blijk (Markus 6:30-34). Terwijl hij de boodschap van Gods koninkrijk predikte, betoonde hij zich ook zelf liefdevol en nederig. In de laatste uren van zijn leven kon hij dan ook tot zijn discipelen zeggen: „Ik geef u een nieuw gebod, dat gij elkaar liefhebt; net zoals ik u heb liefgehad, dat ook gij elkaar liefhebt. Hieraan zullen allen weten dat gij mijn discipelen zijt, indien gij liefde onder elkaar hebt” (Johannes 13:34, 35). De essentie van in praktijk gebracht christendom is derhalve op beginselen gebaseerde, zelfopofferende liefde (Matthéüs 22:37-40). In de praktijk betekent dit dat een christen zelfs zijn vijanden moet liefhebben, hoewel hij allicht hun slechte werken zal haten (Lukas 6:27-31). Probeer daar eens een ogenblik bij stil te staan. Hoe anders zou deze door tweedracht verscheurde wereld er uitzien als iedereen werkelijk die vorm van liefde zou tonen! — Romeinen 12:17-21; 13:8-10.

13. In welk opzicht verschilde Jezus’ leer van die van Confucius, Lau-tse en de Boeddha?

13 Toch hield datgene wat Jezus tijdens de door hem verrichte bediening op aarde leerde, veel meer in dan een ethische of filosofische levensbeschouwing, zoals die respectievelijk door Confucius en Lau-tse werden geleerd. Bovendien leerde Jezus niet zoals de Boeddha dat men zijn eigen verlossing kan bewerken via de weg van kennis en verlichting. Hij wees daarentegen op God als de bron van verlossing of redding toen hij zei: „Want God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben. Want God heeft zijn Zoon niet naar de wereld uitgezonden opdat hij de wereld zou oordelen, maar opdat de wereld door bemiddeling van hem gered zou worden.” — Johannes 3:16, 17.

14. Waarom kon Jezus zeggen: „Ik ben de weg en de waarheid en het leven”?

14 Door in zijn eigen woorden en daden de liefde van zijn Vader aan de dag te leggen, bracht Jezus mensen nader tot God. Dat is één reden waarom hij kon zeggen: „Ik ben de weg en de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door bemiddeling van mij. . . . Wie mij heeft gezien, heeft ook de Vader gezien. Hoe kunt gij dan zeggen: ’Toon ons de Vader’? Gelooft gij niet dat ik in eendracht met de Vader ben en de Vader in eendracht met mij is? De dingen die ik tot ulieden zeg, spreek ik niet uit mijzelf; maar de Vader, die in eendracht met mij blijft, doet zijn werken. Gelooft mij, dat ik in eendracht met de Vader ben . . . Gij hebt gehoord dat ik tot u heb gezegd: Ik ga heen en ik kom tot u terug. Indien gij mij liefhadt, zoudt gij u verheugen dat ik heenga naar de Vader, want de Vader is groter dan ik” (Johannes 14:6-28). Ja, Jezus was „de weg en de waarheid en het leven” omdat hij die joodse mensen terugvoerde tot zijn Vader, hun ware God, Jehovah. Met Jezus kreeg het zoeken naar God derhalve plotseling een nieuwe impuls omdat God in zijn allesovertreffende liefde Jezus naar de aarde had gezonden als een baken van licht en waarheid om mensen tot de Vader te leiden. — Johannes 1:9-14; 6:44; 8:31, 32.

15. (a) Wat moeten wij doen om God te vinden? (b) Welke bewijzen van Gods liefde zijn er hier op aarde?

15 Op basis van de bediening en het voorbeeld van Jezus kon de zendeling Paulus later tot de Grieken in Athene zeggen: „En [God] heeft uit één mens elke natie van mensen gemaakt om op de gehele oppervlakte der aarde te wonen, en hij heeft de gezette tijden en de vastgestelde grenzen van de woonplaats der mensen verordend, opdat zij God zouden zoeken, of zij wellicht naar hem tasten en hem werkelijk vinden zouden, ofschoon hij eigenlijk niet ver is van een ieder van ons. Want door hem hebben wij leven en bewegen wij ons en zijn wij” (Handelingen 17:26-28). Ja, God kan gevonden worden indien iemand bereid is er moeite voor te doen hem te zoeken (Matthéüs 7:7, 8). God heeft zichzelf en zijn liefde openbaar gemaakt door een aarde toe te bereiden die een welhaast eindeloze verscheidenheid van levensvormen in stand houdt. Hij voorziet in wat noodzakelijk is voor alle mensen, of zij nu rechtvaardig of onrechtvaardig zijn. Hij heeft de mensheid ook zijn geschreven Woord, de bijbel, verschaft, en hij heeft zijn Zoon als loskoopoffer gezonden. * Bovendien heeft God voorzien in de hulp die mensen nodig hebben om de weg tot Hem te kunnen vinden. — Matthéüs 5:43-45; Handelingen 14:16, 17; Romeinen 3:23-26.

16, 17. Hoe moet ware christelijke liefde worden getoond?

16 Natuurlijk moet christelijke liefde niet slechts door woorden worden getoond maar, wat veel belangrijker is, door daden. Om die reden schreef de apostel Paulus: „De liefde is lankmoedig en vriendelijk. De liefde is niet jaloers, ze snoeft niet, wordt niet opgeblazen, gedraagt zich niet onbetamelijk, zoekt niet haar eigen belang, wordt niet geërgerd. Ze rekent het kwade niet aan. Ze verheugt zich niet over onrechtvaardigheid, maar verheugt zich met de waarheid. Ze verdraagt alle dingen, gelooft alle dingen, hoopt alle dingen, verduurt alle dingen. De liefde faalt nimmer.” — 1 Korinthiërs 13:4-8.

17 Jezus maakte tevens duidelijk hoe belangrijk het is het koninkrijk der hemelen te verkondigen — Gods heerschappij over de onderdanige mensheid. — Matthéüs 10:7; Markus 13:10.

Iedere christen een evangelieprediker

18. (a) Wat werd in Jezus’ Bergrede beklemtoond? (b) Welke verantwoordelijkheid rust op iedere christen? (c) Hoe bereidde Jezus zijn discipelen op hun bediening voor, en welke boodschap moesten zij prediken?

18 In zijn Bergrede beklemtoonde Jezus tegenover de scharen dat zij de verantwoordelijkheid hadden anderen door hun woorden en daden te verlichten. Hij zei: „Gij zijt het licht der wereld. Een stad die op een berg ligt, kan niet verborgen worden. Wanneer men een lamp aansteekt, zet men die ook niet onder de korenmaat, maar op de lampestandaard, en ze schijnt op allen in het huis. Laat evenzo uw licht voor de mensen schijnen, opdat zij uw voortreffelijke werken mogen zien en uw Vader, die in de hemelen is, heerlijkheid geven” (Matthéüs 5:14-16). Jezus leidde zijn discipelen op, zodat zij zouden weten hoe zij op hun tochten als rondtrekkende bedienaren moesten prediken en onderwijzen. En wat moest hun boodschap zijn? Dezelfde boodschap die Jezus predikte, het koninkrijk Gods, dat in rechtvaardigheid over de aarde zou heersen. Zoals Jezus bij één gelegenheid verklaarde: „Ik moet ook aan andere steden het goede nieuws van het koninkrijk Gods bekendmaken, want hiertoe werd ik uitgezonden” (Lukas 4:43; 8:1; 10:1-12). Hij zei ook, en dat vormde een onderdeel van het teken waardoor de laatste dagen zouden worden gekenmerkt: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen.” — Matthéüs 24:3-14.

19, 20. (a) Waarom is het ware christendom altijd een religie van actieve predikers geweest? (b) Welke fundamentele vragen moeten nu beantwoord worden?

19 In 33 G.T., voordat de uit de doden opgewekte Jezus ten slotte naar de hemel opsteeg, gaf hij zijn discipelen de volgende opdracht: „Alle autoriteit in de hemel en op aarde is mij gegeven. Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb. En ziet! ik ben met u alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen” (Matthéüs 28:18-20). Dit is één reden waarom het christendom vanaf zijn aanvang een actieve, proselieten makende religie was, die de woede en de jaloezie opwekte van de volgelingen van de destijds gangbare Griekse en Romeinse religies, die stoelden op mythologie. De vervolging van Paulus in Éfeze was daar een duidelijke illustratie van. — Handelingen 19:23-41.

20 De vragen zijn nu: Wat had de boodschap van het koninkrijk Gods te bieden ten aanzien van de doden? Welke hoop voor de doden predikte Christus? Bood hij de „onsterfelijke zielen” van degenen die in hem geloofden, redding aan uit het „hellevuur”? En zo niet, wat dan wel? — Matthéüs 4:17.

De hoop op eeuwig leven

21, 22. (a) Waarmee vergeleek Jezus de toestand waarin de gestorven Lazarus verkeerde, en waarom? (b) Welke hoop koesterde Martha voor haar gestorven broer?

21 Misschien zal dat wat Jezus zei en deed nadat zijn vriend Lazarus was gestorven, het duidelijkste inzicht kunnen verschaffen in de hoop die Jezus predikte. Hoe bezag Jezus dit sterfgeval? Terwijl hij zich op weg begaf naar het huis van Lazarus, zei Jezus tot zijn discipelen: „Lazarus, onze vriend, is gaan rusten, maar ik ga erheen om hem uit de slaap te wekken” (Johannes 11:11). Jezus vergeleek Lazarus’ doodstoestand met de slaap. Als wij diep slapen, zijn wij ons van niets bewust, hetgeen in overeenstemming is met de Hebreeuwse uitdrukkingswijze in Prediker 9:5: „Want de levenden zijn zich ervan bewust dat zij zullen sterven; maar wat de doden betreft, zij zijn zich van helemaal niets bewust.”

22 Hoewel Lazarus al vier dagen dood was, bemerken wij dat Jezus er met geen woord over repte dat Lazarus’ ziel zich in de hemel, de hel of het vagevuur bevond. Toen Jezus te Bethanië aankwam en Martha, de zuster van Lazarus, hem tegemoet kwam, zei hij tot haar: „Uw broer zal opstaan.” Wat antwoordde zij daarop? Zei ze dat hij al in de hemel was? Martha antwoordde: „Ik weet dat hij zal opstaan in de opstanding op de laatste dag.” Dat laat duidelijk zien dat de joodse hoop in die tijd de opstanding was, een terugkeer tot leven hier op aarde. — Johannes 11:23, 24, 38, 39.

23. Welk wonder verrichtte Jezus, en welke uitwerking had dit op de toeschouwers?

23 Jezus gaf ten antwoord: „Ik ben de opstanding en het leven. Wie geloof oefent in mij, zal, ook al sterft hij, tot leven komen; en een ieder die leeft en geloof oefent in mij, zal stellig nooit sterven. Gelooft gij dit?” (Johannes 11:25, 26) Om zijn bewering te staven, begaf Jezus zich naar de grot waar Lazarus begraven was en riep hem ten aanschouwen van zijn zusters Maria en Martha en enige buren levend naar buiten. Het verslag vervolgt: „Velen van de joden dan die naar Maria waren gekomen en aanschouwden wat hij had gedaan, stelden geloof in hem . . . De schare dan die bij hem was toen hij Lazarus uit het herinneringsgraf riep en hem uit de doden opwekte, bleef getuigenis afleggen” (Johannes 11:45; 12:17). Zij hadden het wonder met eigen ogen gezien, en zij geloofden en legden getuigenis af dat het werkelijk was gebeurd. Jezus’ religieuze tegenstanders moeten ook in die gebeurtenis hebben geloofd, want het verslag vertelt ons dat de overpriesters en de Farizeeën samenspanden om Jezus te doden, „want deze mens verricht vele tekenen”. — Johannes 11:30-53.

24. (a) Waar was Lazarus gedurende vier dagen geweest? (b) Wat zegt de bijbel over onsterfelijkheid?

24 Waarheen was Lazarus gegaan gedurende de vier dagen dat hij dood was? Nergens heen. Hij bezat geen bewustzijn en rustte in het graf in afwachting van een opstanding. Jezus zegende hem door hem krachtens een wonder uit de doden op te wekken. Maar volgens het verslag van Johannes repte Lazarus er met geen woord over dat hij gedurende die vier dagen in de hemel, de hel of het vagevuur was geweest. Waarom niet? Eenvoudig omdat hij geen onsterfelijke ziel had die naar zulke oorden zou kunnen reizen. *Job 36:14; Ezechiël 18:4.

25. (a) Waarop doelt de bijbel wanneer daarin gesproken wordt over eeuwig leven? (b) Waarvan hangt de komst van Gods beloofde koninkrijk af?

25 Wanneer Jezus derhalve over eeuwig leven sprak, doelde hij hetzij op leven van dien aard in de hemel, dat de in onsterfelijke, geestelijke schepselen veranderde mederegeerders met hem in zijn koninkrijk ten deel valt, of op eeuwig leven als mens op een paradijsaarde onder de heerschappij van dat koninkrijk (Lukas 23:43; Johannes 17:3). * Volgens Gods belofte zal het overvloedige zegeningen voor de aarde met zich brengen wanneer hij in figuurlijke zin bij de gehoorzame mensheid op aarde woont. Beslissend voor de verwezenlijking van dit alles is uiteraard of Jezus werkelijk door God werd gezonden en goedgekeurd. — Lukas 22:28-30; Titus 1:1, 2; Openbaring 21:1-4.

Gods goedkeuring — werkelijkheid, geen mythe

26. Welke opmerkelijke gebeurtenis vond in tegenwoordigheid van de discipelen Petrus, Jakobus en Johannes plaats?

26 Hoe weten wij dat Jezus Gods goedkeuring genoot? In de eerste plaats werd er bij Jezus’ doop een stem uit de hemel gehoord die zei: „Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd” (Matthéüs 3:17). Later werd deze goedkeuring ten overstaan van andere getuigen bevestigd. De discipelen Petrus, Jakobus en Johannes, voormalige vissers uit Galiléa, vergezelden Jezus naar een hoge berg (vermoedelijk de Hermon, die een hoogte heeft van 2814 m). Daar voltrok zich voor hun ogen iets opmerkelijks: „En [Jezus] onderging voor hun ogen een transfiguratie en zijn aangezicht straalde als de zon en zijn bovenklederen werden glanzend als het licht. En zie! daar verschenen aan hen Mozes en Elia, die met hem in gesprek waren. . . . Zie! een heldere wolk overschaduwde hen, en zie! een stem uit de wolk zei: ’Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd; luistert naar hem.’ Toen de discipelen dit hoorden, vielen zij op hun aangezicht en werden zeer bevreesd.” — Matthéüs 17:1-6; Lukas 9:28-36.

27. (a) Welke uitwerking had de transfiguratie op de discipelen? (b) Hoe weten wij dat Jezus geen mythische figuur was?

27 Deze hoorbare en zichtbare bevestiging van Godswege diende als een enorme versterking van Petrus’ geloof, want later schreef hij: „Neen, niet door kunstig verzonnen onware verhalen [Grieks: muʹthois, mythen] te volgen, hebben wij u bekendgemaakt met de kracht en tegenwoordigheid van onze Heer Jezus Christus, maar doordat wij ooggetuigen van zijn luister waren geworden. Want hij ontving van God, de Vader, eer en heerlijkheid, toen er woorden zoals deze door de luisterrijke heerlijkheid tot hem werden gericht: ’Dit is mijn zoon, mijn geliefde, die ík heb goedgekeurd.’ Ja, deze woorden hebben wij uit de hemel horen komen toen wij met hem op de heilige berg waren” (2 Petrus 1:16-18). De joodse discipelen Petrus, Jakobus en Johannes zagen het wonder van de transfiguratie van Jezus werkelijk en hoorden Gods stem, die vanuit de hemel zijn goedkeuring uitte. Hun geloof berustte op een realiteit die zij hadden gezien en gehoord, niet op mythologie of op „joodse fabels”. (Zie kader op blz. 237.) — Matthéüs 17:9; Titus 1:13, 14. *

Jezus’ dood en nog een wonder

28. Hoe werd Jezus in 33 G.T. vals beschuldigd?

28 In 33 G.T. werd Jezus door de joodse religieuze autoriteiten gearresteerd en verhoord, waarbij hij vals beschuldigd werd van godslastering omdat hij zichzelf de Zoon van God noemde (Matthéüs 26:3, 4, 59-67). Aangezien die joden hem blijkbaar liever door de Romeinse wereldlijke autoriteit ter dood lieten brengen, zonden zij hem naar Pilatus en brachten opnieuw valse beschuldigingen tegen hem in, ditmaal door te zeggen dat hij verbood belasting aan caesar te betalen en van zichzelf zei dat hij een koning was. — Markus 12:14-17; Lukas 23:1-11; Johannes 18:28-31.

29. Hoe stierf Jezus?

29 Nadat Jezus van de ene regeerder naar de andere was gestuurd, koos de Romeinse stadhouder Pontius Pilatus op aandrang van het door de religieuze leiders opgehitste gepeupel de weg van de minste weerstand en veroordeelde Jezus ter dood. Dientengevolge stierf Jezus een schandelijke dood aan een martelpaal, en zijn lichaam werd in een graf gelegd. Maar binnen drie dagen vond er een gebeurtenis plaats waardoor de ontroostbare discipelen van Jezus veranderden in vreugdevolle gelovigen en ijverige evangeliepredikers. — Johannes 19:16-22; Galaten 3:13.

30. Welke stappen deden de religieuze leiders om bedrog te voorkomen?

30 De religieuze leiders, die argwaan koesterden dat Jezus’ volgelingen hun toevlucht zouden nemen tot bedrog, benaderden Pilatus met een verzoek: „’Heer, het kwam ons in herinnering dat die bedrieger, toen hij nog leefde, heeft gezegd: „Na drie dagen zal ik worden opgewekt.” Gebied daarom dat het graf tot de derde dag wordt verzekerd, opdat niet soms zijn discipelen komen en hem stelen en tot het volk zeggen: „Hij is uit de doden opgewekt!” en dit laatste bedrog zal erger zijn dan het eerste.’ Pilatus zei tot hen: ’Gij hebt een wacht. Gaat en verzekert het naar uw beste weten.’ Zij dan gingen heen en verzekerden het graf door de steen te verzegelen en de wacht erbij te plaatsen” (Matthéüs 27:62-66). Hoe deugdelijk bleek die veiligheidsmaatregel te zijn?

31. Wat gebeurde er toen getrouwe vrouwen zich naar Jezus’ graf begaven?

31 Op de derde dag na Jezus’ dood begaven drie vrouwen zich naar het graf om het lichaam met welriekende olie in te wrijven. Wat troffen zij aan? „En heel vroeg op de eerste dag van de week, toen de zon was opgegaan, kwamen zij bij het herinneringsgraf. En zij zeiden tot elkaar: ’Wie zal voor ons de steen van de deuropening van het herinneringsgraf wegrollen?’ Maar toen zij opkeken, zagen zij dat de steen weggerold was, ofschoon hij zeer groot was. Toen zij het herinneringsgraf binnengingen, zagen zij aan de rechterkant een jonge man zitten, gekleed in een lang wit gewaad, en zij raakten ontsteld. Hij zei tot hen: ’Weest niet langer ontsteld. Gij zoekt Jezus de Nazarener, die aan een paal werd gehangen. Hij is opgewekt, hij is niet hier. Ziet! De plaats waar zij hem hadden gelegd. Maar gaat aan zijn discipelen en Petrus zeggen: „Hij gaat u voor naar Galiléa; daar zult gij hem zien, zoals hij u heeft gezegd”’” (Markus 16:1-7; Lukas 24:1-12). In weerwil van de speciale wacht van de religieuze leiders was Jezus door zijn Vader opgewekt. Is dat een mythe of een historisch feit?

32. Om welke deugdelijke redenen geloofde Paulus dat Jezus was opgewekt?

32 Ongeveer 22 jaar na deze gebeurtenis zette Paulus, een voormalige christenvervolger, in een brief uiteen hoe hij ertoe gekomen was te geloven dat Christus was opgewekt: „Want een van de eerste dingen die ik aan u heb doorgegeven, was datgene wat ik ook ontvangen heb, namelijk dat Christus overeenkomstig de Schriften voor onze zonden gestorven is, en dat hij werd begraven, ja, dat hij overeenkomstig de Schriften op de derde dag is opgewekt, en dat hij aan Cefas is verschenen, daarna aan de twaalf. Vervolgens is hij aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk verschenen, van wie de meesten tot op dit ogenblik nog in leven zijn, maar sommigen zijn ontslapen. Vervolgens is hij aan Jakobus verschenen, daarna aan alle apostelen” (1 Korinthiërs 15:3-7). Ja, Paulus’ bereidheid om zijn leven op het spel te zetten omwille van de uit de doden opgewekte Jezus berustte op feiten, en een daarvan was het getuigenis van zo’n 500 ooggetuigen die de opgestane Jezus in eigen persoon hadden gezien! (Romeinen 1:1-4) Paulus wist dat Jezus was opgewekt, en hij had zelfs een nog krachtiger reden om dat te zeggen, zoals uit zijn volgende woorden blijkt: „Doch het laatst van allen is hij ook aan mij verschenen als aan een te vroeg geborene.” — 1 Korinthiërs 15:8, 9; Handelingen 9:1-19.

33. Waarom waren de vroege christenen bereid als martelaren voor hun geloof te sterven?

33 De vroege christenen waren bereid als martelaren te sterven in de Romeinse arena’s. Waarom? Omdat zij wisten dat hun geloof gebaseerd was op historische werkelijkheden, niet op mythen. Het was een realiteit dat Jezus de Christus of de Messias was, die in de profetieën was beloofd en door God naar de aarde was gezonden, Gods goedkeuring had ontvangen, als Gods rechtschapenheid bewarende Zoon aan een martelpaal was gestorven en uit de doden was opgewekt. — 1 Petrus 1:3, 4.

34. Waarom is, volgens de apostel Paulus, Jezus’ opstanding zo onontbeerlijk voor het geloof van christenen?

34 Wij raden u aan dat hele hoofdstuk 15 van Paulus’ eerste brief aan de Korinthiërs te lezen om te begrijpen wat Paulus omtrent de opstanding geloofde en waarom de opstanding onontbeerlijk is voor het geloof van christenen. De essentie van zijn boodschap wordt uitgedrukt in de volgende woorden: „Maar nu is Christus uit de doden opgewekt, de eersteling van hen die ontslapen zijn. Want aangezien de dood door een mens [Adam] is, is ook de opstanding der doden door een mens. Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in de Christus allen levend gemaakt worden.” — 1 Korinthiërs 15:20-22.

35. Welke zegeningen heeft God voor de aarde en voor de mensheid beloofd? (Jesaja 65:17-25)

35 De opstanding van Christus Jezus heeft derhalve een doel dat uiteindelijk de hele mensheid tot voordeel zal strekken. * Ook werd hierdoor voor Jezus de weg geopend om uiteindelijk de overige Messiaanse profetieën te vervullen. Zijn rechtvaardige heerschappij vanuit de onzichtbare hemel moet zich weldra over een gereinigde aarde uitstrekken. Dan zal er zijn wat de bijbel beschrijft als „een nieuwe hemel en een nieuwe aarde”, waarin God „elke traan uit hun ogen [zal] wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, nog geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn. De vroegere dingen zijn voorbijgegaan.” — Openbaring 21:1-4.

Afval en vervolging verwacht

36. Wat vond er met Pinksteren in 33 G.T. plaats, en met welk resultaat?

36 Kort na Jezus’ dood en opstanding vond er een ander wonder plaats dat kracht en vaart verleende aan de prediking van die vroege christenen. Op de pinksterdag van het jaar 33 G.T. stortte God vanuit de hemel zijn heilige geest of werkzame kracht uit op ongeveer 120 christenen die in Jeruzalem bijeenwaren. Het resultaat? „En hun werden tongen als van vuur zichtbaar, die werden verdeeld, en op een ieder van hen zette zich er één, en zij werden allen met heilige geest vervuld en begonnen in verschillende talen te spreken, zoals de geest het hun gaf zich te uiten” (Handelingen 2:3, 4). De zich op dat tijdstip in Jeruzalem bevindende joden die een vreemde taal spraken, waren verbaasd toen zij deze zogenaamd onwetende Galilese joden in vreemde talen hoorden spreken. Het resultaat was dat velen tot het geloof kwamen. De christelijke boodschap verspreidde zich als een lopend vuurtje toen deze nieuwe joodse gelovigen naar hun eigen land terugkeerden. — Handelingen 2:5-21.

37. Hoe reageerden sommige Romeinse heersers op de nieuwe christelijke religie?

37 Maar weldra pakten stormwolken zich samen. De Romeinen werden bevreesd voor deze nieuwe en naar het scheen atheïstische religie die geen godenbeelden kende. Te beginnen met keizer Nero brachten zij in de eerste drie eeuwen van onze gewone tijdrekening een verschrikkelijke vervolging over de christenen. * Veel christenen werden veroordeeld tot de dood in amfitheaters, om de sadistische bloeddorst van de keizers en de mensenmenigten te lessen, die samendromden om te zien hoe gevangenen voor de wilde beesten werden geworpen.

38. Welke toestand waardoor de vroege christelijke gemeente zou worden verstoord, was voorzegd?

38 Nog een verontrustende factor in die vroege dagen werd gevormd door iets wat de apostelen al hadden voorzegd. Petrus verklaarde bijvoorbeeld: „Er stonden echter ook valse profeten onder het volk op, zoals er ook onder u valse leraren zullen zijn. Dezen zullen heimelijk verderfelijke sekten invoeren en zullen zelfs de eigenaar, die hen heeft gekocht, verloochenen, waardoor zij een spoedige vernietiging over zichzelf brengen” (2 Petrus 2:1-3). Afval! Dat wil zeggen een afval van de ware aanbidding en het aangaan van compromissen met de gangbare religieuze stromingen van de Romeinse wereld, die doortrokken was van Griekse filosofie en ideeën. Hoe ging dat in zijn werk? Ons volgende hoofdstuk zal deze vraag en andere daarmee verband houdende vragen beantwoorden. — Handelingen 20:30; 2 Timótheüs 2:16-18; 2 Thessalonicenzen 2:3.

[Voetnoten]

^ ¶1 Met de term „christenheid” doelen wij op het rijk van sektarische activiteit dat wordt beheerst door religies die beweren christelijk te zijn. „Christendom” heeft betrekking op de oorspronkelijke vorm van aanbidding en de weg tot God die door Jezus Christus werd geleerd.

^ ¶15 De bijbelse leer van de losprijs en de belangrijkheid daarvan zal in hfdst. 15 worden toegelicht.

^ ¶24 De uitdrukking „onsterfelijke ziel” staat nergens in de bijbel. Het Griekse woord dat met „onsterfelijk” en „onsterfelijkheid” wordt vertaald, komt slechts driemaal voor en heeft betrekking op een nieuw geestelijk lichaam dat wordt aangedaan of verkregen, niet op iets wat men van nature heeft. Het wordt gebruikt in verband met Christus en gezalfde christenen die mederegeerders met hem worden in zijn hemelse koninkrijk. — 1 Korinthiërs 15:53, 54; 1 Timótheüs 6:16; Romeinen 8:17; Efeziërs 3:6; Openbaring 7:4; 14:1-5.

^ ¶25 Zie hfdst. 15 voor een uitvoeriger beschouwing van deze Koninkrijksheerschappij.

^ ¶27 „Mozes” en „Elia” in het visioen symboliseerden de Wet en de Profeten, die in Jezus werden vervuld. Zie voor een uitvoeriger verklaring van de transfiguratie Inzicht in de Schrift, uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc., 1997, Deel 2, blz. 1045-1047.

^ ¶37 De Romeinse biograaf Suetonius (ca. 69–140 G.T.) berichtte dat tijdens Nero’s regering „straffen werden . . . voltrokken aan de christenen, een sekte die een nieuw en kwalijk religieus geloof beleed”.

[Studievragen]

[Kader/Illustratie op blz. 237]

Was Jezus een mythische figuur?

„Is de levensgeschiedenis van de stichter van het Christendom ontstaan uit het leed, de verbeelding en de verwachting van de mens, — een mythe die te vergelijken is met de legenden van Krishna, Osiris, Attis, Adonis, Dionysus en Mithras?”, vraagt de historicus Will Durant. Hij antwoordt dat in de eerste eeuw de loochening van Christus’ bestaan „in de meest verbitterde heidense of Joodse tegenstanders van het opkomend Christendom zelfs nooit [schijnt] te zijn opgekomen”. De geschiedenis der beschaving: Deel III — Caesar & Christus.

De Romeinse geschiedschrijver Suetonius (ca. 69–140 G.T.) zei in zijn historische werk De vita Caesarum over keizer Claudius: „Omdat de joden te Rome op instigatie van Chrestus [Christus] voortdurend opschudding veroorzaakten, verdreef hij hen uit de stad.” Dit gebeurde omstreeks het jaar 52 G.T. (Vergelijk Handelingen 18:1, 2.) Merk op dat Suetonius geen twijfel uitspreekt over het bestaan van Christus. Op grond van deze feiten en in weerwil van vervolging met gevaar voor hun leven waren vroege christenen actieve verkondigers van hun geloof. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat zij hun leven zouden hebben geriskeerd op grond van een mythe. Jezus’ dood en opstanding hadden tijdens hun leven plaatsgevonden en enkelen van hen waren ooggetuige geweest van die gebeurtenissen.

De historicus Durant komt tot de volgende conclusie: „Dat enkele eenvoudige lieden in één generatie een zo machtige en boeiende persoonlijkheid, een zo hoogstaande ethiek en zulk een inspirerend beeld van menselijke broederschap zouden creëren, zou een veel ongeloofwaardiger wonder zijn dan welk wonder uit de Evangeliën ook.”

[Illustratie]

Hier in Galiléa, een landstreek van het oude Palestina, predikte Jezus en verrichtte hij wonderen

[Kader/Illustratie op blz. 241]

Wie heeft de bijbel geschreven?

De christelijke bijbel bestaat uit de 39 boeken van de Hebreeuwse Geschriften (zie kader op blz. 220), door velen het Oude Testament genoemd, en de 27 boeken van de christelijke Griekse Geschriften, vaak het Nieuwe Testament genoemd. * De bijbel is derhalve een miniatuurbibliotheek van 66 boeken die in de loop van 1600 jaar geschiedenis (van 1513 v.G.T. tot 98 G.T.) door ongeveer 40 mannen geschreven zijn.

De Griekse Geschriften omvatten vier Evangeliën of verslagen over het leven van Jezus en het goede nieuws dat hij predikte. Twee hiervan werden geschreven door naaste volgelingen van Christus: Matthéüs, een belastinginner, en Johannes, een visser. De andere twee werden geschreven door de vroege gelovigen Markus en Lukas, de geneesheer (Kolossenzen 4:14). Na de Evangeliën komen de Handelingen van Apostelen, een door Lukas samengesteld verslag van de vroeg-christelijke zendingsactiviteit. Dan komen er 14 brieven van de apostel Paulus gericht aan diverse individuele christenen en gemeenten, gevolgd door brieven van Jakobus, Petrus, Johannes en Judas. Het laatste boek is de Openbaring, geschreven door Johannes.

Dat zo veel personen met een verschillende achtergrond en die in verschillende tijden en culturen leefden, zo’n harmonieus boek konden produceren, vormt een krachtig bewijs dat de bijbel niet eenvoudig het produkt van menselijke intelligentie is, maar door God is geïnspireerd. De bijbel zelf zegt: „De gehele Schrift is door God geïnspireerd [letterlijk: „God-geademd”] en nuttig om te onderwijzen.” De bijbel werd derhalve geschreven onder de invloed van Gods heilige geest of werkzame kracht. — 2 Timótheüs 3:16, 17, NW, eerste voetnoot bij vers 16.

[Illustratie]

Deze onvolledige Romeinse inscriptie met de naam van Pontius Pilatus in het Latijn (tweede regel: „IVS PILATVS”) bevestigt dat hij, zoals de bijbel zegt, een invloedrijke figuur in Palestina was

[Voetnoot]

^ ¶100 De katholieke bijbel bevat enkele boeken meer, de apocriefen, die noch door de joden noch door de protestanten als canoniek worden beschouwd.

[Kader op blz. 245]

De Messias in de bijbelse profetieën

Profetie Gebeurtenis Vervulling

Gen. 49:10 Geboren uit de Matth. 1:2-16;

stam Juda Luk. 3:23-33

Ps. 132:11; Uit de familie van Matth. 1:1, 6-16; 9:27;

Jes. 9:7 David, de zoon van Hand. 13:22, 23

Isaï

Micha 5:2 Geboren in Luk. 2:4-11; Joh. 7:42

Bethlehem

Jes. 7:14 Geboren uit een Matth. 1:18-23;

maagd Luk. 1:30-35

Hos. 11:1 Uit Egypte geroepen Matth. 2:15

Jes. 61:1, 2 Gemachtigd Luk. 4:18-21

Jes. 53:4 Droeg onze ziekten Matth. 8:16, 17

Ps. 69:9 IJverig voor Matth. 21:12, 13;

Jehovah’s huis Joh. 2:13-17

Jes. 53:1 Niet geloofd Joh. 12:37, 38;

Rom. 10:11, 16

Zach. 9:9; Begroet als koning Matth. 21:1-9;

Ps. 118:26 en als iemand die in Mark. 11:7-11

Jehovah’s naam kwam

Jes. 28:16; Verworpen maar wordt Matth. 21:42, 45, 46;

Ps. 118:22, 23 de hoofdhoeksteen Hand. 3:14; 4:11;

1 Petr. 2:7

Ps. 41:9; Eén apostel Matth. 26:47-50;

109:8 verraadt hem Joh. 13:18, 26-30

Zach. 11:12 Verraden voor Matth. 26:15; 27:3-10;

30 zilverstukken Mark. 14:10, 11

Jes. 53:8 Berecht en Matth. 26:57-68;

veroordeeld 27:1, 2, 11-26

Jes. 53:7 Zweeg voor zijn Matth. 27:12-14;

beschuldigers Mark. 14:61; 15:4, 5

Ps. 69:4 Zonder reden gehaat Luk. 23:13-25;

Joh. 15:24, 25

Jes. 50:6; Geslagen, bespuwd Matth. 26:67; 27:26, 30;

Micha 5:1 Joh. 19:3

Ps. 22:18 Lot geworpen over Matth. 27:35;

kleding Joh. 19:23, 24

Jes. 53:12 Onder de zondaars Matth. 26:55, 56; 27:38;

gerekend Luk. 22:37

Ps. 69:21 Azijn en gal gegeven Matth. 27:34, 48;

Mark. 15:23, 36

Ps. 22:1 Door God verlaten Matth. 27:46; Mark. 15:34

Ps. 34:20; Geen beenderen Joh. 19:33, 36

Ex. 12:46 gebroken

Jes. 53:5; Doorstoken Matth. 27:49;

Zach. 12:10 Joh. 19:34, 37;

Openb. 1:7

Jes. 53:5, 8, Sterft offerandelijke Matth. 20:28; Joh. 1:29;

11, 12 dood om zonden weg Rom. 3:24; 4:25

te dragen

Jes. 53:9 Begraven bij de Matth. 27:57-60;

rijken Joh. 19:38-42

Jona 1:17; Gedeelten van drie Matth. 12:39, 40; 16:21;

2:10 dagen in het graf, 17:23; 27:64

vervolgens opgewekt

[Kader/Illustratie op blz. 258, 259]

Jezus en de naam van God

Toen Jezus zijn discipelen leerde bidden, zei hij: „Gij dan moet aldus bidden: ’Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, zo ook op aarde.’” — Matthéüs 6:9, 10.

Jezus wist dat zijn Vaders naam uitermate belangrijk was en legde de nadruk op die naam. Zo zei hij tot zijn religieuze vijanden: „Ik ben in de naam van mijn Vader gekomen, maar gij aanvaardt mij niet; indien iemand anders in zijn eigen naam kwam, zoudt gij hem aanvaarden. . . . Ik heb het u gezegd, en nochtans gelooft gij niet. De werken die ik in de naam van mijn Vader doe, die leggen getuigenis over mij af.” — Johannes 5:43; 10:25; Markus 12:29, 30.

In gebed tot zijn Vader zei Jezus: „’Vader, verheerlijk uw naam.’ Daarom kwam er een stem uit de hemel: ’Ik heb hem verheerlijkt en zal hem wederom verheerlijken.’”

Bij een latere gelegenheid bad Jezus: „Ik heb uw naam openbaar gemaakt aan de mensen die gij mij uit de wereld hebt gegeven. Zij waren van u, en gij hebt hen aan mij gegeven, en zij hebben uw woord onderhouden. En ik heb hun uw naam bekendgemaakt en zal hem bekendmaken, opdat de liefde waarmee gij mij hebt liefgehad, in hen moge zijn en ik in eendracht met hen.” — Johannes 12:28; 17:6, 26.

Als jood moest Jezus goed op de hoogte zijn van zijn Vaders naam, Jehovah of Jahweh, want hij kende de schriftplaats die luidt: „’Gij zijt mijn getuigen,’ is de uitspraak van Jehovah, ’ja, mijn knecht die ik verkozen heb, opdat gij het weet en geloof in mij hebt, en opdat gij begrijpt dat ik Dezelfde ben. Vóór mij werd er geen God geformeerd, en na mij bleef het zo dat er geen was. . . . Daarom zijt gij mijn getuigen,’ is de uitspraak van Jehovah, ’en ik ben God.’” — Jesaja 43:10, 12.

Derhalve werden de joden als natie uitgekozen om Jehovah’s getuigen te zijn. Als jood was Jezus ook een getuige van Jehovah. — Openbaring 3:14.

Klaarblijkelijk werd Gods geopenbaarde naam tegen de eerste eeuw door de meeste joden niet meer uitgesproken. Er zijn echter handschriften die aantonen dat vroege christenen die de Griekse Septuaginta-vertaling van de Hebreeuwse Geschriften gebruikten, in de Griekse tekst het Hebreeuwse Tetragrammaton konden zien staan. Zoals George Howard, een hoogleraar in de godsdienst en het Hebreeuws, zei: „Overal waar de Septuaginta die door de nieuwtestamentische kerk werd gebruikt en geciteerd, de Hebreeuwse vorm van de goddelijke naam bevatte, hebben de schrijvers van het Nieuwe Testament ongetwijfeld het Tetragrammaton in hun aanhalingen opgenomen. Maar toen de Hebreeuwse vorm van de goddelijke naam in de Septuaginta [later] werd verwijderd om plaats te maken voor Griekse surrogaten, werd hij ook uit de Septuaginta-citaten in het Nieuwe Testament verwijderd.”

Professor Howard redeneert dan ook dat de eerste-eeuwse christenen een duidelijk begrip moeten hebben gehad van teksten als Matthéüs 22:44, waar Jezus tegenover zijn vijanden een aanhaling deed uit de Hebreeuwse Geschriften. Howard zegt: „De eerste-eeuwse kerk las waarschijnlijk: ’JHWH heeft tot mijn Heer gezegd’”, in plaats van de latere lezing: „’De Heer heeft tot mijn Heer gezegd’, . . . die zowel vaag als onnauwkeurig is.” — Psalm 110:1.

Dat Jezus de goddelijke naam gebruikte, wordt bevestigd door de joodse beschuldiging die eeuwen na zijn dood werd geuit dat zo hij al wonderen verrichtte, dat slechts was „omdat hij zich meester had gemaakt van de ’heilige’ naam van God”. — The Book of Jewish Knowledge.

Jezus kende beslist Gods unieke naam. In weerwil van de joodse traditie in die tijd zou hij de naam stellig gebruikt hebben. Hij liet niet toe dat de overleveringen van mensen zwaarder wogen dan de wet van God. — Markus 7:9-13; Johannes 1:1-3, 18; Kolossenzen 1:15, 16.

[Illustratie]

Papyrusfragment (eerste eeuw v.G.T.) dat de Hebreeuwse naam van God in de Griekse Septuaginta-tekst te zien geeft

[Illustraties op blz. 238]

Jezus gebruikte in zijn onderwijs veel illustraties — o.a. zaaien, oogsten, vissen, de vondst van een parel, gemengde kudden en een wijngaard (Matthéüs 13:3-47; 25:32)

[Illustratie op blz. 243]

Door Gods kracht verrichtte Jezus vele wonderen, zoals het tot bedaren brengen van een storm

[Illustratie op blz. 246]

Het Tetragrammaton, of de vier medeklinkers JHWH (Jehovah)

[Illustratie op blz. 251]

In het verslag over de opwekking van Lazarus wordt niet vermeld of zelfs maar gesuggereerd dat hij een onsterfelijke ziel had

[Illustratie op blz. 253]

Petrus, Jakobus en Johannes wisten dat Gods goedkeuring van Jezus geen mythe was — zij hadden die bij de transfiguratie zelf gehoord en gezien