Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Hindoeïsme — Op zoek naar bevrijding

Hindoeïsme — Op zoek naar bevrijding

Hoofdstuk 5

Hindoeïsme — Op zoek naar bevrijding

„In de hindoesamenleving is het eerste dat men ’s morgens doet, zich volgens het religieuze gebruik te baden in een nabijgelegen rivier, of thuis indien men niet in de buurt van een rivier of beek woont. De mensen geloven dat dit hen heilig maakt. Vervolgens gaan zij, terwijl zij nog steeds niet gegeten hebben, naar de plaatselijke tempel en offeren bloemen en voedsel aan de plaatselijke god. Sommigen wassen het afgodsbeeld en versieren het met rode en gele poeder.

In bijna elk huis is een hoekje, of zelfs een kamer, waar de favoriete god van het gezin aanbeden wordt. Een populaire god in enkele plaatsen is Ganesa, de god met de olifantskop. De mensen bidden vooral tot hem om geluk, aangezien hij bekendstaat als degene die problemen uit de weg ruimt. Op andere plaatsen nemen Krishna, Rama, Shiva, Durga, of een andere godheid, wellicht de eerste plaats bij de devotie in.” — Tara C., Kathmandu (Nepal).

1. (a) Beschrijf enkele hindoegebruiken. (b) Wat zijn enkele verschillen tussen de westerse en de hindoeïstische levensbeschouwing?

WAT is het hindoeïsme? Houdt het volgens de al te simplistische westerse opvatting enkel het vereren van dieren, het baden in de Ganges en het verdeeld-zijn in kasten in? Of is er meer bij betrokken? Het antwoord luidt: Er is veel meer bij betrokken. Het hindoeïsme houdt een andere levensbeschouwing in, waaraan westerse maatstaven totaal vreemd zijn. Westerlingen zien het leven gewoonlijk als een opeenvolging van gebeurtenissen in de geschiedenis. Hindoes zien het leven als een zichzelf herhalende kringloop waarin de menselijke geschiedenis van weinig belang is.

2, 3. (a) Waarom is het moeilijk het hindoeïsme te definiëren? (b) Hoe verklaart een Indiase schrijver het hindoeïsme en polytheïsme?

2 Het is niet gemakkelijk het hindoeïsme te definiëren, aangezien het geen nauw omschreven geloofsleer heeft en geen priesterlijke hiërarchie of centraal gezagsorgaan. Het heeft echter wel swami’s (leermeesters) en goeroes (geestelijke leiders). Volgens een ruime definitie die in één geschiedenisboek wordt gegeven, is het hindoeïsme „het hele complex van geloofsovertuigingen en gebruiken die zich vanaf het tijdstip waarop hun oude (en allerheiligste) geschriften, de veda’s, werden samengesteld, tot op deze tijd hebben ontwikkeld”. Een andere autoriteit verklaart: „Wij zouden kunnen zeggen dat het hindoeïsme het aanhangen of aanbidden inhoudt van de goden Vishnu of Shiva of de godin Shakti, of van hun incarnaties, aspecten, gemalinnen of nageslacht.” Dat omvat dus ook de culten van Rama en Krishna (incarnaties van Vishnu), Durga, Skanda en Ganesa (respectievelijk de vrouw en zonen van Shiva). Er wordt beweerd dat het hindoeïsme 330 miljoen goden telt, maar toch wordt er gezegd dat het hindoeïsme niet polytheïstisch is. Hoe kan dat?

3 De Indiase schrijver A. Parthasarathy verklaart: „De hindoes zijn niet polytheïstisch. In het hindoeïsme is sprake van één God . . . De verschillende goden en godinnen van het hindoeïstische pantheon vertegenwoordigen slechts de krachten en functies van de ene opperste God in de geopenbaarde wereld.”

4. Wat omvat de term „hindoeïsme”?

4 De hindoes duiden hun geloof vaak aan met sanatana dharma, wat eeuwige wet of orde betekent. Hindoeïsme * is in feite een vage term ter omschrijving van een conglomeraat van religies en sekten (sampradayas) die zich gedurende millennia onder de beschermende paraplu van de complexe oude hindoemythologie hebben ontwikkeld en tot bloei zijn geraakt. Die mythologie is zo ingewikkeld dat de New Larousse Encyclopedia of Mythology zegt: „De Indiase mythologie is een onontwarbaar, welig groeiend oerwoud. Wanneer u er binnentreedt, raakt u het daglicht en elk duidelijk richtinggevoel kwijt.” Niettemin zullen in dit hoofdstuk enkele van de kenmerken en leringen van dat geloof besproken worden.

De oude oorsprong van het hindoeïsme

5. Hoe wijdverbreid is het hindoeïsme?

5 Hoewel het hindoeïsme misschien niet zo wijdverbreid is als sommige andere grote religies, mocht het niettemin tegen 1990 rekenen op de loyaliteit van bijna 700 miljoen aanhangers, of ongeveer 1 op de 8 (13%) van de wereldbevolking. De meesten van hen treft men echter in India aan. Een logische vraag is dus: Hoe en waarom raakte het hindoeïsme in India geconcentreerd?

6, 7. (a) Hoe bereikte het hindoeïsme volgens sommige geschiedschrijvers India? (b) Hoe luidt de hindoevloedlegende? (c) Welke vorm van religie werd volgens de archeoloog Marshall in de Indusvallei beoefend voordat de Ariërs er kwamen?

6 Sommige geschiedschrijvers zeggen dat het hindoeïsme ruim 3500 jaar geleden zijn oorsprong vond toen een blank, Arisch volk vanuit het noordwesten naar de Indusvallei trok, die nu voor een groot deel in Pakistan en India ligt. Van daar uit verspreidden zij zich over de vlakten van de Ganges en over heel India. Sommige deskundigen zeggen dat de religieuze opvattingen van de migranten gebaseerd waren op leringen van de oude Iraniërs en Babyloniërs. Eén element dat in veel culturen alsook in het hindoeïsme wordt aangetroffen, is een vloedlegende. — Zie kader op blz. 120.

7 Maar welke vorm van religie werd in de Indusvallei beoefend voordat de Ariërs er kwamen? Eén archeoloog, Sir John Marshall, spreekt over „’De Grote Moeder-godin’, soms afgebeeld als een zwangere vrouwefiguur, meestal naakt met een hoge halsketen en hoofdtooi. . . . Vervolgens komt ’De mannelijke God’, ’direct herkenbaar als een prototype van de historische Shiva’, zittend met zijn voetzolen tegen elkaar (een yogahouding), ithyfallisch (wat doet denken aan de linga-[fallus-]cultus), omringd door dieren (Shiva’s benaming, ’Heer der dieren’, symboliserend). Stenen afbeeldingen van de fallus en de vulva treft men overal aan, . . . wat duidt op de linga- en de yoni-cultus van Shiva en zijn gemalin” (World Religions — From Ancient History to the Present). Tot op deze dag wordt Shiva vereerd als de god van de vruchtbaarheid, de god van de fallus of linga. De stier Nandi is zijn rijdier.

8, 9. (a) Hoe is een geleerde op het gebied van het hindoeïsme het oneens met Marshalls theorie? (b) Welke tegenargumenten worden aangevoerd met betrekking tot vereerde voorwerpen van het hindoeïsme en het „christendom”? (c) Wat vormt de grondslag voor de heilige geschriften van het hindoeïsme?

8 Een geleerde op het gebied van het hindoeïsme, Swami Sankarananda, is het oneens met Marshalls interpretatie en zegt dat de vereerde stenen, waarvan sommige als Shivalinga bekendstaan, oorspronkelijk symbolen waren van „het vuur van de hemel of de zon, en het vuur van de zon, de stralen” (The Rigvedic Culture of the Pre-Historic Indus). Hij redeneert dat „de sekscultus . . . niet als een religieuze cultus begon. De sekscultus is een latere ontwikkeling, een ontaarding van het origineel. Het zijn de mensen die het ideaal, dat hun bevattingsvermogen te boven gaat, tot hun eigen niveaus verlagen.” Als tegenargument tegen de westerse kritiek op het hindoeïsme zegt hij, zich hiervoor baserend op de christelijke verering van het kruis, een heidens fallisch symbool: „Christenen . . . zijn de aanhangers van een sekscultus.”

9 Mettertijd werden de geloofsovertuigingen, mythen en legenden van India op schrift gesteld, en in deze tijd vormen ze de heilige geschriften van het hindoeïsme. Hoewel deze heilige werken omvangrijk zijn, pogen ze niet een verenigde hindoeleer te brengen.

De heilige geschriften van het hindoeïsme

10. Wat zijn enkele van de oudste hindoegeschriften?

10 De oudste geschriften zijn de veda’s, een verzameling van gebeden en hymnen die bekendstaan als de Rigveda, de Samaveda, de Yajurveda en de Atharvaveda. Ze werden in de loop van verscheidene eeuwen samengesteld en omstreeks 900 v.G.T. voltooid. Aan de veda’s werden later andere geschriften toegevoegd, onder meer de brahmana’s en de upanishads.

11. (a) Wat is het verschil tussen de brahmana’s en de upanishads? (b) Welke leringen worden in de upanishads uiteengezet?

11 De brahmana’s bevatten specifieke voorschriften aangaande de wijze waarop rituele handelingen (met inbegrip van offers) zowel in de gezinskring als in het openbaar verricht moeten worden, en er wordt zeer uitvoerig ingegaan op de diepe betekenis ervan. Ze werden vanaf omstreeks 300 v.G.T., of later, op schrift gesteld. De upanishads (letterlijk: „het zitten bij een leraar”), die ook bekendstaan als de Vedanta en omstreeks 600–300 v.G.T. zijn geschreven, zijn verhandelingen waarin, overeenkomstig de hindoefilosofie, de reden voor alle gedachten en handelingen wordt uiteengezet. De leer van het samsara (de transmigratie van de ziel) en het karman (de opvatting dat iemands lot in het huidige leven bepaald wordt door de daden tijdens een vorig bestaan) werden in deze geschriften tot uitdrukking gebracht.

12. Wie was Rama, en waar vindt men zijn levensgeschiedenis?

12 Nog een stel geschriften zijn de purana’s, of lange allegorische verhalen waarin vele hindoemythen over goden en godinnen alsook hindoehelden staan. Deze omvangrijke hindoebibliotheek omvat ook de epen van het Ramayana en het Mahabharata. Volgens A. Parthasarathy is het eerste epos de levensgeschiedenis van de „Heer Rama . . . de meest roemruchte van alle figuren in de gewijde literatuur”. Het Ramayana, uit omstreeks de vierde eeuw v.G.T., is een van de populairste geschriften voor de hindoes. Het is de levensgeschiedenis van de held Rama, of Ramachandra, die door de hindoes wordt bezien als een modelzoon, -broer en -echtgenoot. Hij wordt als de zevende avatara (incarnatie) van Vishnu beschouwd, en zijn naam wordt vaak aangeroepen bij een begroeting.

13, 14. (a) Wat is volgens één hindoebron de Bhagavadgita? (b) Wat zijn de shruti en de smriti, en wat is de Manusmriti?

13 Bhaktivedanta Swami Prabhupāda, de stichter van de Internationale Gemeenschap voor Krishna-Bewustzijn, zegt: „De Bhagavad-gītā [een onderdeel van het Mahābhārata] behelst het hoogste zedelijk onderricht. . . . De aanwijzingen van de Bhagavad-gītā vormen het hoogste zedelijk en geloofs-systeem. . . . Het laatste onderricht van de Gītā is het laatste onderricht op het gebied van zede en religie: overgave aan Kṛṣṇa [Krishna].” — B.g.

14 De Bhagavadgita (het hemelse lied), door sommigen beschouwd als „het juweel van India’s geestelijke wijsheid”, is een op het slagveld gevoerd gesprek „tussen de Heer Śrī Kṛṣṇa [Krishna], de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, en Arjuna, Zijn boezemvriend en aanhanger, die Hij onderricht in de wetenschap van zelfverwerkelijking”. De Bhagavadgita is echter slechts één onderdeel van de omvangrijke heilige hindoebibliotheek. Enkele van deze geschriften (de veda’s, de brahmana’s en de upanishads) worden bezien als shruti, of „hetgeen gehoord is”, en worden derhalve als rechtstreeks geopenbaarde heilige geschriften beschouwd. Andere, zoals de epen en de purana’s, zijn smriti, of „hetgeen herinnerd is”, en zijn derhalve door menselijke auteurs samengesteld, alhoewel ze aan een openbaring zijn ontleend. Een voorbeeld is de Manusmriti, waarin niet alleen de grondslag voor het kastenstelsel wordt verklaard maar ook de religieuze en sociale wetgeving van de hindoes wordt uiteengezet. Wat zijn enkele van de opvattingen die uit deze hindoegeschriften zijn voortgesproten?

Leringen en gedrag — ahimsa en varna

15. (a) Definieer ahimsa, en leg uit hoe jaina’s het toepassen. (b) Hoe bezag Gandhi ahimsa? (c) Hoe verschillen Sikhs van hindoes en jaina’s?

15 In het hindoeïsme bestaan, net als in andere religies, bepaalde basisideeën die het denken en het dagelijks gedrag beïnvloeden. Kenmerkend is het begrip ahimsa (Sanskrit: ahinsa), of geweldloosheid, waarvoor Mohandas Gandhi (1869–1948), die als de Mahatma bekendstaat, zo beroemd was. (Zie kader op blz. 113.) Op grond van deze filosofie mogen hindoes niet doden noch andere schepselen geweld aandoen, wat een van de redenen is waarom zij sommige dieren, zoals koeien, slangen en apen, vereren. De strengste voorstanders van deze leer van ahimsa en eerbied voor het leven zijn de aanhangers van het in de zesde eeuw v.G.T. gestichte jainisme, die op blote voeten lopen en zelfs een masker dragen opdat zij niet per ongeluk een insekt binnenkrijgen. (Zie kader op blz. 104 en foto op blz. 108.) In tegenstelling hiermee staan de Sikhs bekend om hun krijgshaftige traditie, en Singh, een bij hen algemeen voorkomende achternaam, betekent leeuw. — Zie kader op blz. 100, 101.

16. (a) Hoe bezien de meeste hindoes het kastenstelsel? (b) Wat heeft Gandhi over het kastenstelsel gezegd?

16 Een algemeen bekend aspect van het hindoeïsme is varna, of het kastenstelsel, waardoor de maatschappij in streng van elkaar afgescheiden klassen wordt verdeeld. (Zie kader op blz. 113.) Men ontkomt er niet aan op te merken dat door dit stelsel de hindoesamenleving nog steeds in sociale klassen wordt verdeeld, hoewel boeddhisten en jaina’s het stelsel verwerpen. Maar net zoals in de Verenigde Staten en elders raciale discriminatie hardnekkig blijft bestaan, is ook het kastenstelsel diep verankerd in het Indische denken. In zekere zin is het een vorm van klassebewustzijn dat, op een vergelijkbare wijze, in deze tijd in mindere mate nog steeds in de Britse samenleving en in andere landen aangetroffen kan worden (Jakobus 2:1-9). In India wordt iemand derhalve geboren in een streng kastenstelsel, waaraan bijna geen ontkomen mogelijk is. Bovendien probeert de doorsnee-hindoe er niet aan te ontkomen. Hij beziet het als zijn tevoren vastgestelde, onontkoombare levenslot, het resultaat van zijn daden in een vroeger bestaan, of karman. Maar hoe is het kastenstelsel ontstaan? Wederom moeten wij ons tot de hindoemythologie wenden.

17, 18. Hoe is volgens de hindoemythologie het kastenstelsel ontstaan?

17 Volgens de hindoemythologie waren er oorspronkelijk vier belangrijke kasten, die zijn ontstaan uit de lichaamsdelen van Purusha, de oorspronkelijke vaderfiguur van de mensheid. In de hymnen van de Rigveda staat:

„In hoeveel verschillende delen hebben zij Purusha gesplitst toen zij hem verdeelden?

Hoe noemen zij zijn mond, zijn armen? Hoe noemen zij zijn dijen en voeten?

De brahmaan [de hoogste kaste] was zijn mond; van zijn beide armen werden de rajanya’s gemaakt.

Zijn dijen werden de vaisja’s; uit zijn voeten werden de sudra’s voortgebracht.” — The Bible of the World.

18 Aldus werd verondersteld dat de priesterlijke brahmanen, de leden van de hoogste kaste, uit Purusha’s mond, zijn hoogste lichaamsdeel, waren voortgekomen. De klasse der vorsten of krijgsadel (kshatriya’s of rajanya’s) kwam uit zijn armen. De klasse der kooplieden, landbouwers en veetelers, de vaisja’s of vaisjia’s genaamd, ontstond uit zijn dijen. Een lagere kaste, de sudra’s of sjudra’s, of arbeidersklasse, kwam voort uit het laagste deel van het lichaam, zijn voeten.

19. Welke andere kasten kwamen tot bestaan?

19 In de loop der eeuwen kwamen er zelfs nog lagere kasten tot bestaan, de ’outcasts’ en de onaanraakbaren, of zoals Mahatma Gandhi hen wat vriendelijker noemde, de harijans, of „personen die de god Vishnu toebehoren”. Hoewel onaanraakbaarheid sinds 1948 in India bij de wet verboden is, hebben de onaanraakbaren nog steeds een heel moeilijk bestaan.

20. Wat zijn andere aspecten van het kastenstelsel?

20 Mettertijd ontstonden er steeds meer kasten, zodat bijna elk beroep en ambacht in de Indiase samenleving daarin ondergebracht werd. Dit oude kastenstelsel, waardoor een ieder op de plaats wordt gehouden waar hij of zij in de samenleving thuishoort, is in feite ook raciaal en „omvat onderscheiden raciale typen variërend van wat bekendstaat als de [lichtgekleurde] Ariërs tot de [donkerder gekleurde] pre-Dravidische rassen”. Varna, ofte wel kaste, betekent „kleur”. „De eerste drie kasten waren Ariërs, de lichtst gekleurde volken; de vierde kaste, die de donkergekleurde oorspronkelijke bewoners omvatte, was niet-Arisch” (Myths and Legends Series — India, door Donald A. Mackenzie). Het is een onontkoombaar feit van het leven in India dat het kastenstelsel, versterkt door de religieuze leer van het karman, miljoenen mensen in de greep van voortdurende armoede en onrecht heeft.

De frustrerende kringloop van het bestaan

21. Welke uitwerking heeft het karman volgens de Garudapurana op iemands bestemming?

21 Nog een fundamentele opvatting die van invloed is op de ethiek en het gedrag van een hindoe, en wel een van de belangrijkste opvattingen, is de leer van het karman. Dit is het beginsel dat elke daad positieve of negatieve gevolgen heeft; elk bestaan van de getransmigreerde of gereïncarneerde ziel wordt erdoor bepaald. De Garudapurana legt het als volgt uit:

„Een mens is de schepper van zijn eigen lot, en zelfs in zijn foetale leven wordt hij beïnvloed door de dynamiek van de werken in zijn vorige bestaan. Of iemand nu in een bergvesting opgesloten zit of midden op zee dobbert, of hij nu veilig bij zijn moeder op schoot zit of hoog boven haar hoofd wordt gehouden, hij kan de gevolgen van zijn eigen vroegere daden niet ontvluchten. . . . Wat iemand op een bepaalde leeftijd of bepaald tijdstip moet overkomen, dat zal hem stellig dan en op dat tijdstip overkomen.”

De Garudapurana vervolgt:

„Kennis door iemand vergaard in zijn vorige leven, rijkdom weggegeven in liefdadigheid gedurende zijn vorige bestaan en werken door hem gedaan in een vorige incarnatie, gaan zijn ziel vooruit naar haar nieuwe verblijf.”

22. (a) Welk verschil bestaat er tussen de zienswijze van de hindoes en die van de christenheid omtrent de mogelijkheden die er voor de ziel na de dood bestaan? (b) Wat is de bijbelse leer omtrent de ziel?

22 Waarop berust deze opvatting? Voor de leer van het karman moet de ziel onsterfelijk zijn, en het karman maakt dat de hindoeïstische zienswijze omtrent de ziel verschilt van die van de christenheid. De hindoe gelooft dat de individuele ziel, jiva of prana, * vele wedergeboorten en mogelijk de „hel” doorloopt. De ziel moet streven naar eenwording met de „opperste realiteit”, ook brahman of brahma genoemd (niet te verwarren met de hindoegod Brahma). Volgens de leerstellingen van de christenheid daarentegen staan voor de ziel de mogelijkheden van hemel, hel, vagevuur of het voorgeborchte open, afhankelijk van iemands religieuze overtuiging. — Prediker 9:5, 6, 10; Psalm 146:4.

23. Hoe beïnvloedt het karman de levensbeschouwing van de hindoe? (Vergelijk Galaten 6:7-10.)

23 Tengevolge van het karman neigen hindoes tot het fatalisme. Zij geloven dat iemands huidige goede of slechte maatschappelijke positie het gevolg is van een vorig bestaan en derhalve verdiend is. De hindoe kan proberen een beter bericht op te bouwen, zodat het volgende bestaan draaglijker zal zijn. Derhalve aanvaardt hij zijn lot in het leven bereidwilliger dan een westerling. De hindoe ziet het allemaal als de uitkomst van de wet van oorzaak en gevolg met betrekking tot zijn vorig bestaan. Het is het beginsel van oogsten wat men in een vermeend vroeger bestaan heeft gezaaid. Dit alles is vanzelfsprekend gebaseerd op de vooronderstelling dat de mens een onsterfelijke ziel heeft die in een andere bestaansvorm, hetzij als mens, dier of plant, overgaat.

24. Wat is moksja, en hoe kan ze volgens de hindoe bereikt worden?

24 Wat is in het hindoegeloof dus het uiteindelijke doel? Het doel is moksja te bereiken, dat wil zeggen, bevrijd of verlost te worden uit het steeds ronddraaiende rad van wedergeboorten en verschillende bestaansvormen. Het is derhalve een ontkoming aan het bestaan in een lichaam, geen ontkoming voor het lichaam zelf maar voor de „ziel”. „Aangezien moksja, of verlossing uit de lange reeks wedergeboorten, het doel is van iedere hindoe, is zijn dood feitelijk de belangrijkste gebeurtenis in zijn leven”, aldus één commentator. Men kan moksja bereiken door de verschillende marga’s, of wegen, te volgen. (Zie kader op blz. 110.) O, wat is deze religieuze leer toch in veel opzichten nauw verweven met de oude Babylonische opvatting omtrent de onsterfelijke ziel!

25. Hoe verschilt de hindoeïstische levensbeschouwing van de bijbelse zienswijze?

25 Volgens de bijbel druist dit verachten en minachten van het stoffelijke leven echter lijnrecht in tegen Jehovah’s oorspronkelijke voornemen met betrekking tot de mens. Toen hij het eerste mensenpaar schiep, bedeelde hij hun met een gelukkig, vreugdevol aards bestaan. Het bijbelse verslag vertelt ons:

„En God ging ertoe over de mens te scheppen naar zijn beeld, naar Gods beeld schiep hij hem; als man en als vrouw schiep hij hen. Voorts zegende God hen en God zei tot hen: ’Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde en onderwerpt haar, en hebt de vissen der zee en de vliegende schepselen van de hemel en elk levend schepsel dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid.’ . . . Daarna zag God alles wat hij gemaakt had en zie! het was zeer goed” (Genesis 1:27-31).

De bijbel voorzegt een ophanden zijnd tijdperk van vrede en gerechtigheid voor de aarde, een tijdperk waarin elk gezin over zijn eigen menswaardige woonplaats zal beschikken, terwijl volmaakte gezondheid en een volmaakt leven het eeuwige deel van de mensheid zullen zijn. — Jesaja 65:17-25; 2 Petrus 3:13; Openbaring 21:1-4.

26. Welke vraag moet nu beantwoord worden?

26 De volgende vraag die beantwoord moet worden, luidt: Welke goden moet een hindoe behagen teneinde tot een goed karman te geraken?

Het pantheon van hindoegoden

27, 28. (a) Uit welke goden bestaat de hindoe-Trimurti? (b) Wie zijn hun vrouwen of gemalinnen? (c) Noem enkele andere hindoegoden en -godinnen.

27 Het hindoeïsme mag er dan wel aanspraak op maken miljoenen goden te bezitten, in werkelijkheid zijn er bepaalde favoriete goden die bij verscheidene sekten binnen het hindoeïsme een centrale plaats zijn gaan innemen. Drie van de belangrijkste goden zijn opgenomen in wat hindoes Trimurti noemen, een drieëenheid of triade van goden. — Zie voor andere hindoegoden het kader op blz. 116, 117.

28 De triade bestaat uit Brahma, de Schepper, Vishnu, de Instandhouder, en Shiva, de Vernietiger, en elk van hen heeft ten minste één vrouw of gemalin. Brahma is getrouwd met Sarasvati, de godin van kennis. Vishnu’s vrouw is Lakshmi, terwijl Shiva’s eerste vrouw Sati was, die zelfmoord pleegde. Zij was de eerste vrouw die zich door het offervuur liet verteren, en aldus werd zij de eerste sutti. In navolging van haar mythologische voorbeeld hebben in de loop der eeuwen duizenden hindoeweduwen zich samen met het lijk van hun man op de brandstapel geofferd, ofschoon deze praktijk nu bij de wet verboden is. Shiva heeft ook een andere vrouw, die onder verscheidene namen en titels bekendstaat. In haar lieflijke vorm staat zij bekend als Parvati en Uma, en ook als Gauri, de Goudene. Als Durga of Kali is zij een schrikwekkende godin.

29. Hoe wordt Brahma door hindoes bezien? (Vergelijk Handelingen 17:22-31.)

29 Hoewel Brahma de centrale figuur in de hindoemythologie is, neemt hij in de aanbidding van de doorsnee-hindoe geen belangrijke plaats in. In feite zijn er slechts zeer weinig tempels aan hem gewijd, ook al wordt hij Brahma de Schepper genoemd. In de hindoemythologie wordt de taak van het scheppen van het stoffelijk universum echter toegekend aan een opperwezen, een oerbron of -essentie — brahman of brahma, geïdentificeerd met de heilige lettergreep OM of AUM. Alle drie de leden van de triade worden als een deel van dat „Wezen” beschouwd, en alle andere goden worden als verschillende manifestaties bezien. Welke god dan ook als de hoogste wordt aanbeden, die godheid wordt als het Al beschouwd. Terwijl hindoes dus openlijk miljoenen goden vereren, erkennen de meeste slechts één ware God, die in vele verschijningsvormen — mannelijke, vrouwelijke of zelfs dierlijke — kan optreden. Daarom zijn geleerden op het gebied van het hindoeïsme er gauw bij om erop te wijzen dat het hindoeïsme in werkelijkheid monotheïstisch is, niet polytheïstisch. In de latere vedische denkwijze wordt de opvatting van een opperwezen echter verworpen en vervangen door een onpersoonlijk goddelijk principe of onpersoonlijke goddelijke realiteit.

30. Wat zijn enkele van de avatara’s van Vishnu?

30 Vishnu, een welwillende zonnegod en kosmische godheid, is het middelpunt van aanbidding voor de aanhangers van het vishnuïsme. Hij verschijnt in tien avatara’s of incarnaties, met inbegrip van Rama, Krishna en de Boeddha. * Een andere avatara is Vishnu Narayana, „afgebeeld als een mens die op een in de kosmische zee drijvende opgerolde slang, Shesha of Ananta genaamd, slaapt met zijn vrouw, de godin Lakshmi, aan zijn voeten gezeten, terwijl de god Brahma omhoogrijst uit een lotus die uit Vishnu’s navel groeit”. — The Encyclopedia of World Faiths.

31. Wat voor god is Shiva?

31 Shiva, vaak ook Mahesha (Opperheer) en Mahadeva (Grote God) genoemd, is de op een na grootste god van het hindoeïsme, en de aanbidding die hem wordt geschonken, wordt het shivaïsme genoemd. Hij wordt beschreven als „de grote asceet, de meester-yogin, die volledig verdiept in meditatie op de hellingen van de Himalaja zit, terwijl zijn lichaam besmeurd is met as en zijn hoofd bedekt met een dichte haarbos”. Hij staat ook bekend „om zijn erotiek, als de brenger van vruchtbaarheid en de opperheer van de schepping, Mahadeva” (The Encyclopedia of World Faiths). Shiva wordt aanbeden door middel van de linga, of afbeelding van de fallus. — Zie foto’s op blz. 99.

32. (a) Welke vormen neemt de godin Kali aan? (b) Hoe werd een Engels woord aan haar aanbidding ontleend?

32 Evenals vele andere wereldreligies heeft het hindoeïsme zijn oppergodin, die aantrekkelijk of schrikwekkend kan zijn. In haar lieftalliger vorm staat zij bekend als Parvati en Uma. Haar vreeswekkende karakter spreidt zij tentoon als Durga of Kali, een bloeddorstige godin die behagen schept in bloedige offers. Als de Moeder-godin, Kali Ma (Zwarte Aarde-Moeder), is zij de belangrijkste godheid voor de Shakti-sekte. Zij wordt afgebeeld als naakt tot op de heupen en versierd met dode lichamen, slangen en schedels. In vroeger tijden werden haar geworgde menselijke slachtoffers gebracht door gelovigen die bekendstaan als thugi, een woord waaruit het Engelse „thug” voor misdadiger ontstond.

Het hindoeïsme en de Ganges

33. Waarom is de Ganges heilig voor de hindoes?

33 Wij kunnen niet over het pantheon van goden in het hindoeïsme spreken zonder gewag te maken van zijn heiligste rivier — de Ganges. Veel van de hindoemythologie houdt rechtstreeks verband met de rivier de Ganges, of Ganga Ma (Moeder Ganges), zoals vrome hindoes haar noemen. (Zie kaart op blz. 123.) Zij zeggen een gebed op waarin de rivier bij 108 verschillende namen wordt genoemd. Waarom wordt de Ganges door oprechte hindoes zo vereerd? Omdat de rivier zo nauw verband houdt met hun dagelijks bestaan en met hun oude mythologie. Zij geloven dat de Ganges vroeger in de hemel als de Melkweg heeft bestaan. Maar hoe werd de Ganges dan een rivier?

34. Wat is volgens de hindoemythologie één verklaring voor het ontstaan van de Ganges?

34 Met enkele variaties zouden de meeste hindoes haar ontstaan als volgt verklaren: Maharadja Sagara had 60.000 zonen, die door het vuur van Kapila, een manifestatie van Vishnu, werden gedood. Hun zielen waren tot de hel gedoemd tenzij de godin Ganga uit de hemel zou neerdalen om hen te reinigen en hen van de vloek te verlossen. Bhagiratha, een achterkleinzoon van Sagara, pleitte er bij Brahma voor de heilige Ganga naar de aarde te laten neerdalen. Eén verslag vervolgt: „Ganga antwoordde. ’Ik ben zo’n krachtige stroom dat ik de fundamenten van de aarde zou verbrijzelen.’ Daarom ging [Bhagiratha], nadat hij duizend jaar boete had gedaan, naar de god Shiva, de grootste van alle asceten, en overreedde hem ertoe hoog boven de aarde te midden van de rotsen en het ijs van de Himalaja te gaan staan. Shiva had een dichte haarbos op zijn hoofd, en hij liet Ganga met donderend geweld vanuit de hemel in zijn lokken komen, zodat de schok die zo’n gevaar voor de aarde zou hebben gevormd, werd opgevangen. Ganga sijpelde vervolgens zachtjes uit het haar naar de aarde en vloeide van de bergen naar beneden en verspreidde zich over de vlakten, waardoor er water en derhalve leven naar de droge aarde werd gebracht.” — From the Ocean to the Sky, door Sir Edmund Hillary.

35. Hoe verklaren de aanhangers van Vishnu het bestaan van de rivier?

35 De aanhangers van Vishnu hebben een iets andere versie van de wijze waarop de Ganges ontstond. Volgens een oude tekst, de Vishnupurana, luidt hun versie:

„Vanuit dit gebied [de heilige zetel van Vishnu] komt de rivier de Ganges voort, die alle zonden wegwast . . . Ze ontspruit uit de nagel van de grote teen van Vishnu’s linkervoet.”

Of zoals Vishnu’s aanhangers in het Sanskrit zeggen: „Visnu-padabja-sambhuta”, hetgeen betekent: „Geboren uit de op een lotus gelijkende voet van Vishnu.”

36. Wat geloven hindoes over de macht van het water van de Ganges?

36 Hindoes geloven dat de Ganges de macht heeft om gelovigen te verlossen, te zuiveren, te reinigen en te genezen. De Vishnupurana zegt:

„Heiligen, die gezuiverd worden door te baden in het water van deze rivier, en wier geest gewijd is aan Kesava [Vishnu], verwerven uiteindelijke verlossing. De heilige rivier zuivert dag in dag uit alle wezens die ervan horen, ernaar verlangen, ze zien of aanraken, erin baden of ze bezingen. En zij die wonend op een afstand . . . ’Ganga en Ganga’ roepen, worden verlost van de zonden die zij in de vorige drie levens hebben bedreven.”

De Brahmandapurana verklaart:

„Zij die zich éénmaal devoot in de zuivere stromen van de Ganga baden, hun stammen worden door Haar beschermd tegen honderdduizenden gevaren. Het geslachtenlang opgehoopte kwaad wordt tenietgedaan. Door gewoon in de Ganga te baden, wordt men onmiddellijk gezuiverd.”

37, 38. Waarom stromen miljoenen hindoes naar de oevers van de Ganges?

37 Indiërs stromen naar haar oevers om de puja of aanbidding te beoefenen door bloemen te offeren, gebeden te zingen en van een priester de tilak, het stipje rode of gele pasta op het voorhoofd, te ontvangen. Daarna waden zij door het water om zich erin te baden. Velen drinken het water ook, zelfs al is het zwaar verontreinigd door rioolwater, chemicaliën en lijken. Niettemin is de geestelijke aantrekkingskracht van de Ganges zo groot dat miljoenen Indiërs er vurig naar verlangen ten minste éénmaal in hun ’heilige rivier’ te baden, of die nu vervuild is of niet.

38 Anderen brengen de lichamen van hun geliefden naar de oever van de rivier om daar ritueel verbrand te worden, en vervolgens wordt de as in de rivier gestrooid. Zij geloven dat dit eeuwige gelukzaligheid voor de overleden ziel waarborgt. Zij die te arm zijn om een rituele lijkverbranding te bekostigen, duwen het in een lijkwade gewikkelde lichaam eenvoudig de rivier in, waar de aasvogels zich eraan vergasten of waar het gewoon tot ontbinding overgaat. Dit brengt ons op de vraag: Wat leert het hindoeïsme, buiten datgene wat wij reeds beschouwd hebben, omtrent leven na de dood?

Het hindoeïsme en de ziel

39, 40. Wat zegt één hindoecommentator over de ziel?

39 De Bhagavadgita geeft het volgende antwoord:

„Zoals de belichaamde ziel in dit lichaam geleidelijk van kinderjaren overgaat naar jeugd en ouderdom, zo gaat ze bij de dood naar een ander lichaam over.” — II.13.

40 Eén hindoecommentaar op deze tekst luidt: „Aangezien ieder levend wezen een individuele ziel is, beleeft het een voortdurende lichaamsverandering: eerst ziet het eruit als een kind, dan als een jongeman, en later als een grijsaard. Toch blijft het dezelfde geestelijke ziel, die geen enkele verandering ondergaat. Bij de dood van het lichaam verhuist de individuele ziel tenslotte naar een ander lichaam; aangezien het vaststaat dat ze bij haar volgende geboorte een nieuw lichaam krijgt — hetzij stoffelijk, hetzij geestelijk — had Arjuna geen reden om bij voorbaat te weeklagen over de dood.”

41. Welk onderscheid met betrekking tot de ziel moet er volgens de bijbel gemaakt worden?

41 Merk op dat in het commentaar staat dat „ieder levend wezen een individuele ziel is”. Welnu, die verklaring stemt overeen met wat de bijbel in Genesis 2:7 zegt:

„En Jehovah God ging ertoe over de mens te vormen uit stof van de aardbodem en in zijn neusgaten de levensadem te blazen, en de mens werd een levende ziel.”

Maar er moet een belangrijk onderscheid worden gemaakt: Is de mens tot een levende ziel gemaakt met al zijn functies en vermogens, of heeft hij een ziel die los staat van zijn lichaamsfuncties? Is de mens een ziel, of heeft hij een ziel? Het volgende citaat verduidelijkt de hindoeïstische opvatting.

42. Wat is het verschil tussen de hindoeïstische en de bijbelse opvatting omtrent de ziel?

42 In hoofdstuk II vers 17 van de Bhagavadgita staat:

„Weet dat hetgeen waarvan het hele lichaam doordrongen is onvernietigbaar is. Niemand is in staat de onvergankelijke ziel te vernietigen.”

Deze tekst wordt vervolgens verklaard:

„Ieder lichaam [is] afzonderlijk de belichaming van een individuele ziel en het symptoom van de aanwezigheid der ziel wordt ervaren als individueel bewustzijn.”

Terwijl de bijbel derhalve beweert dat de mens een ziel is, zegt de hindoeleer dat hij een ziel heeft. En op dit punt is er een groot verschil, dat een krachtige invloed heeft op de leringen die een uitvloeisel van deze zienswijzen zijn. — Leviticus 24:17, 18.

43. (a) Wat is de oorsprong van de leer omtrent de onsterfelijke ziel? (b) Waartoe leidt deze leer?

43 De leer van de onsterfelijke ziel is uiteindelijk ontleend aan de stilstaande wateren van religieuze kennis van het oude Babylon. Logischerwijs leidt deze leer tot de in zo veel religies aangetroffen opvattingen omtrent een ’leven na de dood’ — reïncarnatie, hemel, hel, vagevuur, voorgeborchte, enzovoort. Voor de hindoe zijn de hemel en de hel tussenliggende wachtplaatsen waar de ziel verblijft voordat ze haar volgende reïncarnatie krijgt. Vooral belangwekkend is de hindoeïstische opvatting omtrent de hel.

De hindoeleer omtrent de hel

44. Hoe weten wij dat het hindoeïsme leert dat er een hel is waar men bij bewustzijn wordt gepijnigd?

44 In één tekst van de Bhagavadgita staat:

„Wanneer de familiewetten worden tenietgedaan, Janārdana, dan wacht de mensen stellig een verblijf in de hel.” — I.44, Harvard Oriental Series, Deel 38, 1952.

Een commentaar luidt: „Degenen die erg zondig zijn in hun aardse leven moeten verschillende soorten van straf op helse planeten ondergaan.” Er is echter een nuanceverschil met de eeuwige pijniging in het hellevuur van de christenheid: „Deze straf . . . is niet eeuwig.” Wat is de hindoehel dan precies?

45. Hoe worden de kwellingen van de hindoehel beschreven?

45 Het volgende is een uit de Markandeyapurana genomen beschrijving van het lot van een zondaar:

„Dan binden de afgezanten van Yama [god van de doden] hem snel met vreselijke strikken en sleuren hem naar het zuiden, bevend vanwege de slag met de roede. Vervolgens wordt hij door de afgezanten van Yama onder het uiten van vreselijke, onheilspellende kreten voortgesleurd over gronden die vanwege [de plant] Kusa, dorens, mierenhopen, puntige uitsteeksels en stenen ruw zijn en op enkele plaatsen in brand staan, die vol kuilen zitten, gloeiendheet zijn vanwege de hitte van de zon en branden vanwege haar stralen. Voortgesleurd door de vreselijke afgezanten en opgegeten door honderden jakhalzen gaat de zondige persoon langs een afschuwelijke weg naar het huis van Yama. . . .

Wanneer zijn lichaam verbrand wordt, ondergaat hij een hevig brandgevoel; en wanneer zijn lichaam geslagen of verwond wordt, voelt hij hevige pijn.

Terwijl zijn lichaam aldus vernietigd wordt, lijdt een schepsel, overgaand in een ander lichaam, eeuwige ellende wegens zijn eigen verkeerde daden. . . .

Daarna wordt hij, opdat zijn zonden afgewassen worden, naar weer een andere hel gebracht. Nadat de zondaar door alle hellen heen gegaan is, leeft hij als een dier verder. Vervolgens gaat hij, nadat hij als worm, insekt en vlieg, roofdier, mug, olifant, boom, paard en koe heeft geleefd en verscheidene andere zondige en ellendige levens heeft doorgemaakt, weer als mens leven en wordt hij geboren als een gebochelde of een foeilelijk persoon of een dwerg of een Chandala Pukkasa [onaanraakbare].”

46, 47. Wat zegt de bijbel over de toestand van de doden, en welke conclusies kunnen wij trekken?

46 Vergelijk dat met wat de bijbel over de doden zegt:

„Want de levenden zijn zich ervan bewust dat zij zullen sterven; maar wat de doden betreft, zij zijn zich van helemaal niets bewust, ook hebben zij geen loon meer, want de gedachtenis aan hen is vergeten. Ook hun liefde en hun haat en hun jaloezie zijn reeds vergaan, en zij hebben tot onbepaalde tijd geen deel meer aan iets wat onder de zon moet worden gedaan. Alles wat uw hand te doen vindt, doe dat met uw kràcht, want er is geen werk noch overleg noch kennis noch wijsheid in Sjeool, de plaats waarheen gij gaat.” — Prediker 9:5, 6, 10.

47 Indien, zoals de bijbel zegt, de mens geen ziel heeft maar een ziel is, dan is er uiteraard na de dood geen bewust bestaan. Er is geen gelukzaligheid en geen lijden. Alle onlogische complicaties van het „hiernamaals” verdwijnen. *

De rivaal van het hindoeïsme

48, 49. (a) Geef een kort overzicht van enkele hindoeleringen. (b) Waarom zijn sommigen aan de redelijkheid van het hindoeïsme gaan twijfelen? (c) Wie bestreed de hindoeïstische denkwijze?

48 Dit noodzakelijkerwijs korte overzicht van het hindoeïsme heeft aangetoond dat het een polytheïstische religie is gebaseerd op monotheïsme — het geloof in brahman, het Opperwezen, de oerbron of -essentie, gesymboliseerd door de lettergreep OM of AUM, en met vele aspecten of manifestaties. Het is ook een religie die verdraagzaamheid leert en tot goedheid jegens dieren aanmoedigt.

49 Daarentegen hebben sommige elementen van de hindoeleer, zoals het karman en het afschuwelijke onrecht van het kastenstelsel, alsmede de afgoderij en de tegenstrijdigheden in de mythen, sommige nadenkende mensen doen twijfelen aan de redelijkheid van dat geloof. Eén zo’n twijfelaar verscheen omstreeks het jaar 560 v.G.T. in Noordoost-India op het toneel. Hij heette Siddhartha Gautama. Hij stichtte een nieuw geloof, dat geen succes had in India maar wel elders tot bloei kwam, zoals in ons volgende hoofdstuk zal worden uiteengezet. Dat nieuwe geloof was het boeddhisme.

[Voetnoten]

^ ¶4 De naam hindoeïsme is een Europese vinding.

^ ¶22 In het Sanskrit wordt atma of atman vaak met „ziel” vertaald, maar „geest” is een nauwkeuriger vertaling. — Zie A Dictionary of Hinduism — Its Mythology, Folklore and Development 1500 B.C.–A.D. 1500, blz. 31, en de brochure Een overwinning op de dood — Ook voor u mogelijk?, in 1992 uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.

^ ¶30 Een tiende en nog toekomstige avatara is die van Kalkin Avatara, „afgebeeld als een goedgebouwde jongeling die op een groot wit paard rijdt en in zijn hand een meteoorachtig zwaard heeft dat aan alle kanten dood en verderf doet neerregenen”. „Zijn komst zal rechtvaardigheid op aarde herstellen en een tijdperk van zuiverheid en onschuld doen terugkeren.” — Religions of India; A Dictionary of Hinduism. — Vergelijk Openbaring 19:11-16.

^ ¶47 De bijbelse leer van een opstanding der doden houdt geen verband met de leer van de onsterfelijke ziel. Zie hfdst. 10.

[Studievragen]

[Kader/Illustraties op blz. 100, 101]

Sikh-religie — Een hervormingsbeweging

De Sikh-religie, gesymboliseerd door drie zwaarden en een cirkel, telt ruim 17 miljoen aanhangers. De meesten van hen wonen in de Punjab. De Gouden Tempel van de Sikhs, die midden in een kunstmatig meer staat, bevindt zich in Amritsar, de heilige stad van de Sikhs. Mannelijke Sikhs zijn makkelijk te herkennen aan hun blauwe, witte of zwarte tulband, die zij dragen als een essentieel onderdeel van hun religiebeoefening, waartoe ook het laten groeien van hun haar behoort.

Het Hindi-woord sikh betekent „discipel of leerling”. Sikhs zijn discipelen van hun stichter, goeroe Nanak, en volgelingen van de leringen van de tien goeroe’s (Nanak en negen opvolgers), wier geschriften te vinden zijn in het heilige boek van de Sikhs, de Goeroe Granth-Sahib. De religie ontstond in het begin van de 16de eeuw, toen goeroe Nanak het beste uit het hindoeïsme en de islam wilde nemen om een verenigde religie te vormen.

Nanaks missie kan in één zin worden vermeld: „Aangezien er slechts één God is en Hij onze Vader is, moeten wij allen broeders zijn.” Evenals de moslims geloven de Sikhs in één God en verbieden zij het gebruik van afgodsbeelden (Psalm 115:4-9; Matthéüs 23:8, 9). Zij volgen de hindoe-overlevering van het geloof in een onsterfelijke ziel, reïncarnatie en karman. De plaats waar de Sikhs aanbidden, wordt een gurdwara genoemd. — Vergelijk Psalm 103:12, 13; Handelingen 24:15.

Een van goeroe Nanaks belangrijke geboden was: „Denk altijd aan God, herhaal Zijn naam.” God wordt de „Waarachtige” genoemd, maar er wordt hem geen naam gegeven (Psalm 83:16-18). Nog een gebod was: „Deel wat u verdient, met de minder fortuinlijken.” In overeenstemming hiermee bevindt zich in elke Sikh-tempel een langar, of gratis keuken, waar allerlei mensen gratis mogen eten. Er zijn zelfs gratis kamers, waar reizigers de nacht kunnen doorbrengen. — Jakobus 2:14-17.

De laatste goeroe, Gobind Singh (1666–1708), stichtte een broederschap van Sikhs, de Khalsa genoemd, die datgene in acht nemen wat als de vijf k’s bekendstaat, namelijk kesh, ongeknipt haar, een symbool van spiritualiteit; kangha, een kam in het haar, een symbool van orde en discipline; kirpan, een zwaard, duidend op waardigheid, moed en zelfopoffering; kara, een stalen armband, een symbool van eenheid met God; kachh, korte broek als onderkleding, bescheidenheid implicerend en gedragen om morele zelfbeheersing te symboliseren. — Zie The Encyclopedia of World Faiths, blz. 269.

[Illustratie]

Gouden Tempel van de Sikhs te Amritsar (Punjab, India)

[Illustraties]

De blauwe tulband duidt op een geest die even ruim is als de lucht, zonder plaats voor vooroordeel

De witte tulband betekent een heilige die een voorbeeldig leven leidt

De zwarte tulband herinnert aan de vervolging van de Sikhs door de Britten in 1919

Andere kleuren zijn een kwestie van smaak

[Illustratie]

Een Sikh-priester vertelt met ceremonieel vertoon de geschiedenis van heilige wapens

[Kader/Illustraties op blz. 104]

Jainisme — Zelfverzaking en geweldloosheid

Deze religie, met haar oude Indiase swastika-symbool, werd in de zesde eeuw v.G.T. gesticht door de welgestelde Indiase edelman Nataputta Vardhamana, beter bekend als Vardhamana Mahavira (een titel die „Grote man” of „Grote held” betekent). Hij ging een leven van zelfverzaking en ascetisme leiden. Hij ging naakt op zoek naar kennis, trekkend „door de dorpen en vlakten van Centraal-India op zoek naar bevrijding uit de kringloop van geboorte, dood en wedergeboorte” (Man’s Religions, door John B. Noss). Hij geloofde dat de redding van de ziel alleen verkregen kon worden door uiterste zelfverzaking en zelfdiscipline en een strenge toepassing van ahimsa, geweldloosheid ten aanzien van alle schepselen. Hij voerde ahimsa zo ver door dat hij een zachte bezem bij zich droeg, waarmee hij alle insekten die zich eventueel op zijn weg zouden bevinden zachtjes kon wegvegen. Zijn eerbied voor het leven diende ook ter bescherming van de zuiverheid en rechtschapenheid van zijn eigen ziel.

Zijn volgelingen in deze tijd leiden in een poging om hun karman te verbeteren, een soortgelijk leven van zelfverzaking en eerbied voor alle andere schepselen. Wederom zien wij hoe het geloof in de onsterfelijkheid van de menselijke ziel een krachtige invloed op mensen uitoefent.

Tegenwoordig zijn er minder dan vier miljoen aanhangers van dit geloof, en de meesten van hen wonen in en rond Bombay en Gujarat (India).

[Illustratie]

Een jaina die aanbidt aan de voeten van het 17 m hoge beeld van de heilige Gomatesvara te Karnataka (India)

[Kader/Illustraties op blz. 106, 107]

Eenvoudige gids voor hindoetermen

ahimsa (Sanskrit: ahinsa) — geweldloosheid; het niet schaden of doden van al wat leeft. Hindoegrondslag voor vegetarisme en eerbied voor dieren

ashram — heiligdom waar een goeroe (geestelijk leider) onderwijs geeft

atman — geest; geassocieerd met doodloosheid. Vaak ten onrechte vertaald met ziel. Zie jiva

avatara — een manifestatie of incarnatie van een hindoegodheid

bhakti — tot redding leidende devotie aan een godheid

bindi — rode stip op voorhoofd van gehuwde vrouwen

brahmaan — lid van de priesterlijke en hoogste kaste

dharma — de opperste wet inzake alle dingen; dat waardoor wordt bepaald of daden juist of verkeerd zijn

ghat — treden of terras bij een rivier

goeroe — leermeester of geestelijk leider

harijan — lid van de kaste der onaanraakbaren; betekent „kinderen van God”, een naam die Gandhi hun uit deernis gaf

japa — aanbidding van God door herhaling van een van zijn namen; een mala, of rozenkrans met 108 kralen, wordt gebruikt om de tel niet kwijt te raken

jiva (of prana, prānja) — de individuele ziel of de persoon zelf

karman — het beginsel dat elke daad positieve of negatieve gevolgen heeft voor het volgende bestaan van de getransmigreerde ziel

kshatriya — de klasse van hogergeschoolden, vorsten en krijgsadel; tweede groep in het kastenstelsel

mahant — heilig man of leermeester

mahatma — hindoeheilige, van maha, hoog of groot, en atman, geest

mantra — heilige formule waaraan magische kracht wordt toegeschreven, gebruikt bij initiëring in een sekte en veelvuldig herhaald in gebeden en bezweringen

maya — de wereld als zinsbegoocheling

moksja of mukti — verlossing uit kringloop van wedergeboorten; het einde van de zielsverhuizing. Ook bekend als nirvana, eenwording van het eigen ik met de hoogste entiteit, het brahman

OM, AUM — ter meditatie gebruikt woordsymbool voor brahman; geluid dat als de mystieke vibratie wordt beschouwd; gebruikt als een heilige mantra

paramatman — de wereldgeest, de universele atman, of brahman

puja — aanbidding

sadhu — heilig man; asceet of yogin

samsara — transmigratie van een eeuwige, onvergankelijke ziel

Shakti — de vrouwelijke macht of de echtgenote van een god, vooral Shiva’s gemalin

sjudra — arbeider, de laagste van de vier belangrijkste kasten

sraddha — belangrijke riten om voorouders te vereren en zielen na de dood te helpen moksja te bereiken

swami — leermeester of hoger niveau van geestelijk leider

tilak — teken op het voorhoofd als symbool dat men bij alles de Heer in gedachte houdt

Trimurti — hindoedrieëenheid, bestaande uit Brahma, Vishnu en Shiva

upanishads — vroege heilige poëtische hindoegeschriften. Ook bekend als de Vedanta, de voltooiing van de veda’s

vaisja — klasse van kooplieden en boeren; derde groep in het kastenstelsel

veda’s — vroegste heilige poëtische hindoegeschriften

yoga — van grondwoord yuj (onder het juk brengen); heeft betrekking op eenwording van het eigen ik met het universele goddelijke wezen. Bij velen bekend als meditatiemethode van lichaamshouding en adembeheersing. Het hindoeïsme kent op zijn minst vier belangrijke yoga’s, of paden. Zie blz. 110

[Illustraties]

Van links af: hindoemahant; sadhu in meditatiestand; goeroe uit Nepal

[Kader op blz. 110]

Vier wegen tot moksja

Het hindoegeloof biedt ten minste vier wegen om moksja, ofwel de bevrijding van de ziel, te bereiken. Deze staan bekend als yoga’s of marga’s, paden tot moksja.

1. Karman-yoga — „De weg der werken, of karman-yoga, de discipline van daden of werken. In de grond der zaak betekent karman-marga dat iemand zijn dharma vervult overeenkomstig zijn plaats in het leven. Bepaalde plichten worden van alle mensen gevraagd, zoals ahimsa en onthouding van alcohol en vlees, maar het specifieke dharma van iedere persoon hangt af van zijn kaste en maatschappelijke trap in het leven.” — Great Asian Religions.

Dit karman wordt strikt binnen de begrenzingen van de kaste verricht. De zuiverheid van de kaste wordt bewaard door noch te huwen noch te eten buiten de eigen kaste, welke werd bepaald door het karman in een vorig bestaan. Daarom wordt iemands kaste niet beschouwd als een onrecht maar als een erfenis uit een vorige incarnatie. In de hindoefilosofie zijn mannen en vrouwen niet allen gelijk. Zij zijn gescheiden door kaste en door geslacht en, in feite, door kleur. Hoe lichter de huid hoe hoger de kaste gewoonlijk is.

2. Jnana-yoga — „De weg der kennis, of jnana-yoga, de discipline van kennis. In tegenstelling tot de weg der werken, karman-marga, met zijn voorgeschreven plichten voor iedere gelegenheid in het leven, verschaft jnana-marga een filosofische en psychologische weg om het eigen ik en het universum te leren kennen. Het zíjn, niet het doen, is de sleutel tot jnana-marga. [Wij cursiveren.] Het belangrijkste is dat deze weg het voor de beoefenaars ervan mogelijk maakt in dit leven moksja te bereiken” (Great Asian Religions). Er is introspectieve yoga en terugtrekking uit de wereld en de beoefening van ascetisme bij betrokken. Het is de uiting van zelfbeheersing en zelfverzaking.

3. Bhakti-yoga — „De populairste vorm van de hindoetraditie in deze tijd. Dit is de weg van devotie, bhakti-marga. In tegenstelling tot karman-marga . . . is dit pad gemakkelijker, spontaner, en kan gevolgd worden door personen van elke kaste, elk geslacht of elke leeftijd. . . . [Het] laat toe dat menselijke emoties en verlangens de vrije loop hebben in plaats van overwonnen te worden door yogisch ascetisme . . . [Het] bestaat exclusief uit devotie aan goddelijke wezens.” En er zijn er volgens de traditionele opvatting 330 miljoen die vereerd kunnen worden. Volgens deze traditie betekent kennen ook liefhebben. In feite betekent bhakti „emotionele verknochtheid aan de god van iemands keuze”. — Great Asian Religions.

4. Raja-yoga — Een methode van „speciale lichaamshoudingen, methoden van adembeheersing en ritmische herhaling van de juiste gedachtenformules” (Man’s Religions). Het yogapad omvat acht stappen.

[Kader/Illustratie op blz. 113]

Mahatma Gandhi en het kastenstelsel

„Geweldloosheid is mijn eerste geloofsartikel. Ze is ook mijn laatste geloofsartikel.” — Mahatma Gandhi, 23 maart 1922.

Mahatma Gandhi, vermaard vanwege zijn geweldloze leiderschap bij zijn streven India te helpen onafhankelijkheid van Engeland te verkrijgen (die in 1947 werd verleend), voerde ook campagne ter verbetering van het lot van miljoenen medehindoes. Zoals de Indiase hoogleraar M. P. Rege uiteenzet: „Hij riep ahimsa (geweldloosheid) uit tot de fundamentele morele waarde, door hem uitgelegd als bezorgdheid voor de waardigheid en het welzijn van iedere persoon. Hij bestreed het gezag van de hindoegeschriften wanneer hun leer in tegenspraak was met ahimsa, streefde moedig naar de uitroeiing van onaanraakbaarheid en het hiërarchische kastenstelsel, en propageerde de gelijkheid van vrouwen op elk levensterrein.”

Hoe bezag Gandhi het lot van de onaanraakbaren? In een brief aan Jawaharlal Nehru, gedateerd 2 mei 1933, schreef hij: „De harijanbeweging gaat een zuiver intellectuele inspanning te boven. Er is niets zo slecht in de wereld. En toch kan ik religie, en derhalve het hindoeïsme, niet de rug toekeren. Mijn leven zou een last voor mij zijn indien het hindoeïsme mij zou teleurstellen. Door het hindoeïsme houd ik van het christendom, de islam en vele andere geloofsovertuigingen. . . . Maar vervolgens kan ik het niet tolereren in samenhang met onaanraakbaarheid.” — The Essential Gandhi.

[Illustratie]

Mahatma Gandhi (1869–1948), gerespecteerd hindoeleider en leraar van ahimsa

[Kader/Illustraties op blz. 116, 117]

Hindoeïsme — Enkele goden en godinnen

Aditi — moeder der goden; hemelgodin; de Oneindige

Agni — god van het vuur

Boeddha — Gautama, stichter van het boeddhisme; hindoes bezien hem als een incarnatie (avatara) van Vishnu

Brahma — de Schepper-God, het scheppingsprincipe in het universum. Een lid van de Trimurti (triade)

brahman of brahma — de hoogste, allesdoordringende entiteit van het universum, voorgesteld door de klank OM of AUM. (Zie symbool hierboven.) Ook atman genoemd. Sommige hindoes beschouwen brahman als een onpersoonlijk goddelijk principe of hoogste realiteit

Durga — echtgenote of Shakti van Shiva en vereenzelvigd met Kali

Ganesa Shiva’s zoon, god met olifantskop, Heer van de hindernissen, god van het geluk. Ook Ganapati en Gajanana genoemd

Ganga — godin, een van Shiva’s vrouwen en personificatie van de Ganges

Hanuman — aapgod en toegewijd aanhanger van Rama

Himalaja — sneeuwplaats, vader van Parvati

Kali Shiva’s zwarte gemalin (Shakti) en bloeddorstige godin van vernietiging. Vaak afgebeeld met lange rode uitstekende tong

Krishna — de vrolijke achtste incarnatie van Vishnu en de godheid van de Bhagavadgita. Zijn minnaressen waren de gopi’s, of melkmeisjes

Lakshmi — godin van schoonheid en geluk; Vishnu’s gemalin

Manasa — godin van de slangen

Manu — stamvader der mensen; door grote vis van de vloed gered

Mitra — god van het licht. Bij de Romeinen bekend als Mithras

Nandi — de stier, Shiva’s dienaar en rijdier

Nataraja Shiva in danshouding, omgeven door een vlammenring

Parvati of Uma — godin en gemalin van Shiva. Neemt ook de gedaante aan van de godin Durga of Kali

Prajapati — Schepper van het universum, Heer van de schepselen, vader van goden, demonen en alle andere schepselen. Later bekend als Brahma

Purusha — kosmische man. De vier belangrijkste kasten werden uit zijn lichaam gevormd

Radha — gemalin van Krishna

Rama, Ramachandra — de zevende incarnatie van de god Vishnu. Het epos Ramayana vertelt het verhaal van Rama en zijn vrouw Sita

Sarasvati — godin van kennis en gemalin van Brahma, de Schepper

Shashti — godin die vrouwen en kinderen bij de geboorte beschermt

Shiva — god van vruchtbaarheid, dood en vernietiging; een lid van de Trimurti. Gesymboliseerd door de drietand en de fallus

Soma — zowel een god als een drug; het levenselixer

Vishnu — god en instandhouder van het leven; derde lid van de Trimurti

[Verantwoording]

(Gebaseerd op een opsomming in Mythology — An Illustrated Encyclopedia)

[Illustraties]

Linksboven beginnend, met de klok mee: Nataraja (dansende Shiva), Sarasvati, Krishna, Durga (Kali)

[Kader op blz. 120]

Hindoelegende van de vloed

„’s Morgens brachten zij Manu [de stamvader van de mensheid en de eerste wetgever] water om zich te wassen . . . Toen hij zich waste, kwam er een vis [Vishnu in zijn incarnatie als Matsya] in zijn handen.

De vis zei tot hem: ’Kweek mij op, ik zal u redden!’ ’Waarvan wilt gij mij redden?’ ’Een vloed zal al deze schepselen meesleuren: daarvan zal ik u redden!’ ’Hoe moet ik u opkweken?’”

De vis instrueerde Manu hoe hij hem moest verzorgen. „Vervolgens zei hij: ’In dat en dat jaar zal die vloed komen. Gij zult dan naar mij (naar mijn raad) luisteren door een schip gereed te maken; en wanneer de vloed is opgekomen, zult gij het schip binnengaan, en ik zal u van de vloed redden.’”

Manu volgde de instructies van de vis op, en tijdens de vloed trok de vis het schip naar een „noordelijke berg. Hij zei toen: ’Ik heb u gered. Maak het schip aan een boom vast; maar laat het water u niet afsnijden terwijl gij op de berg zijt. Naarmate het water afneemt, moogt gij geleidelijk afdalen!’” — Sjatapatha-Brahmana; vergelijk Genesis 6:9–8:22.

[Kaart/Illustraties op blz. 123]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

De Ganges stroomt van de Himalaja naar Calcutta en haar delta in Bangladesh — 2400 km

INDIA

Calcutta

Ganges

[Illustraties]

Ganga Ma, boven op Shiva’s hoofd, daalt neer via zijn haar

Vrome hindoes bij een ghat, badend in de Ganges bij Varanasi of Benares

[Illustratie op blz. 96]

Ganesa, olifantkoppige hindoegod van het geluk, zoon van Shiva en Parvati

[Illustraties op blz. 99]

Door hindoes vereerde linga’s (fallussymbolen). Shiva (vruchtbaarheidsgod) bevindt zich in een van de linga’s en heeft rondom vier hoofden

[Illustratie op blz. 108]

Jainistische nonnen met de mukha-vastrika, of mondbedekking, om geen insekten binnen te krijgen en te doden

[Illustratie op blz. 115]

Slangenaanbidding, hoofdzakelijk beoefend in Bengalen. Manasa is de godin van de slangen

[Illustratie op blz. 118]

Vishnu, met zijn vrouw Lakshmi, op de opgerolde slang Ananta, met de vierhoofdige Brahma op een lotus die uit Vishnu’s navel groeit