Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Sjintô — Japan zoekt naar God

Sjintô — Japan zoekt naar God

Hoofdstuk 8

Sjintô — Japan zoekt naar God

„Omdat mijn vader een sjintô-priester was, moesten wij elke ochtend voor het ontbijt een glas water en een kom gestoomde rijst op de kamidana [sjintô-huisaltaar] offeren. Na die daad van aanbidding namen wij de kom rijst weg en aten ervan. Ik was ervan overtuigd dat wij, door dit te doen, de bescherming van de goden zouden genieten.

Toen wij een huis kochten, raadpleegden wij een sjamaan of geestenmedium om zorgvuldig na te gaan of de plaats van het nieuwe huis ten opzichte van ons oude wel gunstig was. Hij waarschuwde ons voor drie toegangswegen voor demonen en droeg ons op de reinigingsprocedure te volgen die mijn vader voorschreef. Daarom reinigden wij die plekken eens per maand met zout.” — Majoemi T.

1. (Inclusief de inleiding.) Waar wordt de sjintô-religie voornamelijk beoefend, en wat is er voor sommige van haar aanhangers bij betrokken?

HET sjintô is voornamelijk een Japanse religie. Volgens de Nihon Shukyo Jiten (Encyclopedie van Japanse religies) „hangt de ontwikkeling van het sjintoïsme ten nauwste samen met de Japanse etnische cultuur, en het is een religieuze cultuur die nooit los van deze etnische samenleving is beoefend”. Maar de invloed van de Japanse zakenwereld en cultuur is thans zo wijdverbreid dat het ons dient te interesseren te weten welke religieuze factoren de geschiedenis van Japan en de mentaliteit van het Japanse volk hebben gevormd.

2. In welke mate beïnvloedt het sjintô het leven van het Japanse volk?

2 Hoewel het sjintô er aanspraak op maakt in Japan meer dan 91.000.000 aanhangers te hebben, wat neerkomt op ongeveer driekwart van de bevolking, blijkt uit een enquête dat slechts 2.000.000 mensen, of 3 procent van de volwassen bevolking, werkelijk belijden in het sjintô te geloven. Soegata Masa’aki, een onderzoeker op het gebied van het sjintô, merkt echter op: „Het sjintô is zo onlosmakelijk verweven in het patroon van het dagelijks leven in Japan dat de mensen zich nauwelijks van het bestaan ervan bewust zijn. Voor de Japanners is het niet zozeer een religie als wel een onopvallend bestanddeel van het milieu, zoals de lucht die zij inademen.” Zelfs zij die beweren apathisch tegenover religie te staan, kopen sjintoïstische talismans voor veiligheid in het verkeer, trouwen volgens de sjintô-traditie en geven handen vol geld uit aan jaarlijkse sjintô-feesten.

Hoe is het begonnen?

3, 4. Hoe is de Japanse religie voor het eerst als sjintô bekend komen te staan?

3 De aanduiding „sjintô” is in de zesde eeuw G.T. ontstaan om de plaatselijke religie te onderscheiden van het boeddhisme, dat toen in Japan werd geïntroduceerd. „Natuurlijk bestond ’de religie van de Japanners’ . . . al voordat het boeddhisme zijn intrede deed,” verklaart Satjija Hiro, een onderzoeker op het gebied van Japanse religies, „maar het was een religie die in het onderbewustzijn leefde en uit zeden en gewoonten bestond. Toen het boeddhisme echter werd geïntroduceerd, werd men zich bewust van het feit dat deze zeden en gewoonten een Japanse religie vormden die anders was dan het boeddhisme, dat een buitenlandse religie was.” Hoe had deze Japanse religie zich ontwikkeld?

4 Het is moeilijk een datum aan te wijzen waarop het oorspronkelijke sjintô of „de religie van de Japanners” op het toneel verscheen. Met de komst van de natte rijstteelt „maakte de natte landbouw hecht georganiseerde en stabiele gemeenschappen noodzakelijk”, aldus de Kodansha Encyclopedia of Japan, „en er ontwikkelden zich agrarische riten — die later zo’n belangrijke rol in het sjintô speelden”. Die vroege volken bedachten en vereerden talrijke natuurgoden.

5. (a) Wat is de sjintô-zienswijze omtrent de doden? (b) Hoe laat de sjintô-zienswijze omtrent de doden zich vergelijken met de bijbelse zienswijze?

5 Behalve deze verering leidde vrees voor heengegane zielen tot riten om ze gunstig te stemmen. Hieruit ontwikkelde zich later de verering van voorouderlijke geesten. Volgens het sjintô-geloof heeft een „heengegane” ziel nog steeds haar persoonlijkheid en is ze onmiddellijk na de dood bezoedeld met het vuil van de dood. Wanneer de nabestaanden herdenkingsriten in acht nemen, wordt de ziel gereinigd van alle boosaardigheid en krijgt ze een vreedzaam, welwillend karakter. Na verloop van tijd verheft de geest van een voorouder zich tot de positie van een voorouderlijke godheid of beschermgod. Zo bemerken wij dat het geloof in een onsterfelijke ziel een fundamenteel onderdeel vormt van nog weer een religie en bepalend is voor de zienswijzen en handelingen van de gelovigen. — Psalm 146:4; Prediker 9:5, 6, 10.

6, 7. (a) Hoe bezagen sjintoïsten hun goden? (b) Wat zijn sjintai, en waarom nemen ze in het sjintô een belangrijke plaats in? (Vergelijk Exodus 20:4, 5; Leviticus 26:1; 1 Korinthiërs 8:5, 6.)

6 Men beschouwde natuurgoden en voorouderlijke goden als in de lucht zwevende geesten. Tijdens feesten smeekten mensen de goden om neer te dalen naar de specifieke plaatsen die voor de gelegenheid waren geheiligd. Men zei dat goden tijdelijk hun intrek namen in sjintai, voorwerpen van aanbidding zoals bomen, stenen, spiegels en zwaarden. Sjamanen of geestenmediums hadden de leiding over de riten die werden verricht om de goden te doen neerdalen.

7 Van lieverlede kregen de „landingsplaatsen” van de goden, die tijdelijk gereinigd werden voor feesten, een duurzamer karakter. Mensen bouwden heiligdommen voor welwillende goden, diegenen die hen schenen te zegenen. Aanvankelijk maakten zij geen beelden van de goden maar aanbaden de sjintai, waarin naar verluidt geesten van goden woonden. Zelfs een hele berg, zoals de Foedji, kon dienst doen als een sjintai. Mettertijd kwamen er zo veel goden dat de Japanners er de uitdrukking jaojorozoe-no-kami voor bedachten, wat letterlijk „acht miljoen goden” betekent („kami” betekent „goden” of „godheden”). Nu wordt de uitdrukking gebruikt in de betekenis van „talloze goden”, aangezien het aantal godheden in de sjintô-religie voortdurend toeneemt.

8. (a) Hoe werd volgens de sjintô-mythe Amaterasoe Omikami voortgebracht en gedwongen licht te geven? (b) Hoe werd Amaterasoe Omikami de nationale godheid, en hoe werden de keizers nauw met haar in verband gebracht?

8 Toen sjintô-riten steeds meer rond heiligdommen plaatsvonden, bouwde elke clan een heiligdom voor zijn eigen beschermgod. Maar toen de keizerlijke familie in de zevende eeuw G.T. de natie verenigde, verhieven zij hun zonnegodin, Amaterasoe Omikami, tot nationale godheid en de centrale figuur onder de sjintô-goden. (Zie kader op blz. 191.) Mettertijd werd de mythe gepropageerd dat de keizer een rechtstreekse afstammeling van de zonnegodin was. Om dat geloof te versterken, werden er in de achtste eeuw G.T. twee belangrijke sjintô-geschriften opgesteld, de Kodjiki en de Nihon-sjoki. Gebruik makend van mythen die de keizerlijke familie verheerlijkten als de afstammelingen van goden, droegen deze boeken ertoe bij de opperheerschappij van de keizers te vestigen.

Een religie van feesten en riten

9. (a) Waarom is het sjintô volgens een geleerde een religie met een heleboel „geens”? (b) Spelen leringen een belangrijke rol in het sjintoïsme? (Vergelijk Johannes 4:22-24.)

9 Deze twee boeken van de sjintô-mythologie werden echter niet als geïnspireerde geschriften beschouwd. Het is interessant dat van het sjintô geen stichter bekend is en dat het ook geen bijbel heeft. „Het sjintô is een religie met een heleboel ’geens’”, zo verklaart Sjo’oeïtji Sa’eki, een sjintô-geleerde. „Het kent geen dogma’s en geen uitgebreide theologie. Het heeft zo goed als geen voorschriften die in acht genomen moeten worden. . . . Hoewel ik ben grootgebracht in een familie die vanouds het sjintô aanhangt, kan ik mij niet herinneren serieus religieus onderwijs te hebben gehad.” (Wij cursiveren.) Voor sjintoïsten zijn dogma’s en voorschriften niet belangrijk, en soms komt het er zelfs niet op aan wat zij aanbidden. „Zelfs in een en hetzelfde heiligdom”, zegt een sjintô-onderzoeker, „werd de in het heiligdom vereerde god dikwijls verwisseld voor een andere, en soms waren de mensen die deze goden aanbaden en gebeden tot hen opzonden, zich niet eens bewust van de verandering.”

10. Wat is erg belangrijk voor sjintoïsten?

10 Wat is dan erg belangrijk voor sjintoïsten? „Oorspronkelijk”, zo zegt een boek over de Japanse cultuur, „beschouwde het sjintô handelingen die de harmonie en het bestaan van een kleine gemeenschap bevorderden als ’goed’ en die welke er een belemmering voor vormden als ’slecht’.” Harmonie met de goden, de natuur en de gemeenschap werd van de allerhoogste waarde geacht. Alles wat de vredige harmonie van de gemeenschap verstoorde, was slecht, ongeacht de morele waarde ervan.

11. Welke rol spelen feesten in de aanbidding en het dagelijkse leven van sjintoïsten?

11 Aangezien het sjintô geen formeel dogma of formele leer kent, vindt het bevorderen van de harmonie in de gemeenschap plaats door middel van riten en feesten. „Wat heel belangrijk is in het sjintoïsme,” zo verklaart de encyclopedie Nihon Shukyo Jiten, „is of wij al dan niet feesten vieren.” (Zie kader op blz. 193.) Het gezamenlijk vieren van feesten waarbij de voorouderlijke goden centraal stonden, droeg bij tot een geest van samenwerking onder de mensen in de rijsttelende gemeenschap. De grote feesten hadden en hebben nog steeds te maken met de rijstteelt. In het voorjaar smeken de dorpelingen de „god van de padievelden” om naar hun dorp af te dalen, en zij bidden om een goede oogst. In het najaar danken zij hun goden voor de oogst. Tijdens de feesten dragen zij hun goden rond op een mikosji, of draagbaar heiligdom, en hebben een gemeenschapsmaal met de goden waarbij rijstwijn (sake) en voedsel worden genuttigd.

12. Wat voor reinigingsriten worden in het sjintô verricht, en met welk doel?

12 De sjintoïsten geloven echter dat zij, om in eenheid met de goden te zijn, gereinigd en gezuiverd moeten worden van al hun morele onreinheid en zonde. Hierbij komen de riten aan de orde. Er zijn twee manieren om iemand of iets te reinigen. De ene is harai en de andere misogi. Bij harai wordt een voorwerp of een persoon gereinigd doordat een sjintô-priester zwaait met een tak van de altijdgroene sakaki-boom, aan het uiteinde waarvan papier of vlas gebonden is, terwijl bij misogi water wordt gebruikt. Deze reinigingsriten zijn voor de sjintô-religie zo essentieel dat één Japanse autoriteit verklaart: „Men kan gerust zeggen dat het sjintô [als religie] zonder deze riten geen stand zou kunnen houden.”

Het aanpassingsvermogen van het sjintô

13, 14. Hoe heeft het sjintô zich aan andere religies aangepast?

13 Feesten en riten zijn nog steeds een kenmerk van het sjintô, ondanks de gedaanteverandering die de sjintô-religie in de loop der jaren heeft ondergaan. Welke verandering? Eén sjintô-onderzoeker vergelijkt de veranderingen in het sjintô met die van een aankleedpop. Toen het boeddhisme werd geïntroduceerd, bekleedde het sjintô zich met de boeddhistische leer. Toen de mensen behoefte hadden aan morele maatstaven, hulde het zich in het confucianisme. Het sjintô heeft altijd een buitengewoon aanpassingsvermogen gehad.

14 Al heel vroeg in de geschiedenis van het sjintô was er sprake van syncretisme, de versmelting van de elementen van verschillende religies. Hoewel het confucianisme en het tauïsme, dat in Japan bekendstaat als de „weg van jin en jang”, de sjintô-religie waren binnengedrongen, was het boeddhisme het hoofdingrediënt dat zich met het sjintô vermengde.

15, 16. (a) Hoe reageerden de sjintoïsten op het boeddhisme? (b) Hoe is de versmelting van het sjintô en het boeddhisme tot stand gekomen?

15 Toen het boeddhisme via China en Korea Japan bereikte, noemden de Japanners hun traditionele religieuze praktijken sjintô, ofte wel de „weg der goden”. Met de komst van een nieuwe religie raakte Japan echter verdeeld over de vraag of men het boeddhisme moest aanvaarden of niet. Het pro-boeddhistische kamp betoogde: ’Alle buurlanden aanbidden op die manier. Waarom moet Japan anders zijn?’ De anti-boeddhistische partij bestreed dit met het argument: ’Als wij de buurgoden aanbidden, zullen wij de woede van onze eigen goden uitlokken.’ Na tientallen jaren van tweedracht wonnen de pro-boeddhisten het pleit. Tegen het eind van de zesde eeuw G.T., toen prins Sjotokoe het boeddhisme omhelsde, had de nieuwe religie vaste voet gekregen.

16 Toen het boeddhisme zich naar plattelandsgemeenschappen uitbreidde, stuitte het op de plaatselijke sjintô-godheden, wier bestaan diep verankerd was in het dagelijkse leven van de mensen. De twee religies moesten een compromis aangaan om naast elkaar te kunnen bestaan. Boeddhistische monniken die zelftucht oefenden in de bergen droegen tot de versmelting van de twee religies bij. Aangezien bergen werden beschouwd als de woonplaatsen van sjintô-godheden, gaf het door de monniken in de bergen beoefende ascetisme aanleiding tot de gedachte het boeddhisme en het sjintô te vermengen, hetgeen tevens tot gevolg had dat er djingoedji of „heiligdom-tempels” * werden gebouwd. Geleidelijk vond er een versmelting van de twee religies plaats toen het boeddhisme de stoot gaf tot de vormgeving van religieuze opvattingen.

17. (a) Wat betekent kamikaze? (b) Hoe werd kamikaze in verband gebracht met het geloof dat Japan een goddelijke natie is?

17 Intussen ging de mening post vatten dat Japan een goddelijke natie was. Toen in de dertiende eeuw de Mongolen Japan aanvielen, ontstond het geloof in kamikaze, wat letterlijk „godenwind” betekent. Tot tweemaal toe overvielen de Mongolen met een onweerstaanbare vloot het eiland Kioesjoe, en tot tweemaal toe werden hun pogingen door stormen verijdeld. De Japanners schreven deze stormen of winden (kaze) toe aan hun sjintô-goden (kami), en dit verhoogde de reputatie van hun goden ten zeerste.

18. Hoe wedijverde het sjintô met andere religies?

18 Naarmate het vertrouwen in sjintô-godheden toenam, werden zij als de oorspronkelijke goden beschouwd, terwijl boeddha’s (zij die reeds „verlicht” zijn) en bodhisattva’s (aspirant-boeddha’s die anderen helpen verlichting te bereiken; zie blz. 136-138, 145, 146) werden bezien als louter tijdelijke, plaatselijke manifestaties van het goddelijke wezen. Als gevolg van deze botsing tussen het sjintô en het boeddhisme ontstonden er verschillende sjintô-scholen. Sommige legden het accent op het boeddhisme, andere kenden een hogere plaats toe aan het sjintô-pantheon, en weer andere gebruikten een latere vorm van het confucianisme om er hun leringen mee te sieren.

Keizeraanbidding en staatssjintô

19. (a) Wat werd door de restauratie-sjintoïsten beoogd? (b) Tot welke denkwijze leidden de leringen van Norinaga Moto’ori? (c) Waartoe nodigt God ons uit?

19 Na vele jaren van compromissen kwamen sjintô-theologen tot de conclusie dat hun religie verontreinigd was door Chinees religieus denken. Daarom drongen zij aan op een terugkeer tot de oude Japanse weg. Er kwam een nieuwe sjintô-school op, die ook wel het restauratie-sjintô wordt genoemd, met Norinaga Moto’ori, een achttiende-eeuwse geleerde, als een van haar voornaamste theologen. Op zoek naar de oorsprong van de Japanse cultuur bestudeerde Moto’ori de klassieken, in het bijzonder de sjintô-geschriften die de Kodjiki worden genoemd. Hij onderwees de superioriteit van de zonnegodin Amaterasoe Omikami maar schreef de reden voor natuurverschijnselen vagelijk aan de goden toe. Bovendien is volgens zijn leer de goddelijke voorzienigheid onvoorspelbaar en is het voor mensen oneerbiedig te trachten er inzicht in te verkrijgen. Stel geen vragen en wees onderworpen aan de goddelijke voorzienigheid, was zijn gedachte. — Jesaja 1:18.

20, 21. (a) Hoe probeerde één sjintô-theoloog het sjintô te ontdoen van „Chinese” invloeden? (b) Tot de oprichting van welke beweging leidde Hirata’s filosofie?

20 Een van zijn volgelingen, Atsoetane Hirata, borduurde voort op Norinaga’s idee en trachtte het sjintô te zuiveren, het te ontdoen van alle „Chinese” invloeden. Wat deed Hirata? Hij vermengde het sjintô met afvallige „christelijke” theologie! Hij vergeleek Amenominakanoesji-no-kami, een god die in de Kodjiki wordt genoemd, met de God van het „christendom” en beschreef deze oppergod van het universum als een god die twee ondergeschikte goden heeft, „de Hoog-Voortbrengende (Takami-moesoebi) en de Goddelijk-Voortbrengende (Kami-moesoebi), die het mannelijke en het vrouwelijke principe schijnen te vertegenwoordigen” (Religions in Japan). Ja, hij nam de leer van een drievuldige god over uit het katholicisme, al is die leer nooit de hoofdstroming van het sjintô geworden. Hirata’s vermenging van het zogenaamde christendom met het sjintô heeft er echter uiteindelijk toe geleid dat de door de christenheid aangehangen vorm van monotheïsme in het sjintô-denken is geplant. — Jesaja 40:25, 26.

21 Hirata’s theologie werd de basis voor de ’Vereer de keizer’-beweging, die leidde tot de omverwerping van de feodale militaire dictators, de sjôgoens, en tot het herstel van de keizerlijke heerschappij in 1868. Met de vestiging van de keizerlijke regering werden Hirata’s discipelen aangesteld als regeringscommissarissen van de sjintô-aanbidding, en zij bevorderden een beweging die eropuit was het sjintô tot de staatsreligie te maken. Onder de nieuwe grondwet van die tijd werd de keizer, die werd bezien als een rechtstreekse afstammeling van de zonnegodin Amaterasoe Omikami, als „heilig en onschendbaar” beschouwd. Aldus werd hij de oppergod van het staatssjintô. — Psalm 146:3-5.

De „heilige geschriften” van het sjintô

22, 23. (a) Welke twee edicten werden door de keizer uitgevaardigd? (b) Waarom werden deze edicten als heilig beschouwd?

22 Hoewel de oude annalen, riten en gebeden van het sjintoïsme in de Kodjiki, de Nihongi en de Jengisjiki stonden opgetekend, had het staatssjintô behoefte aan een heilig boek. In 1882 vaardigde keizer Méidji het Keizerlijke rescript voor soldaten en zeelieden uit. Aangezien het van de keizer afkomstig was, werd het door de Japanners als een heilig geschrift beschouwd, en het werd de basis voor dagelijkse meditatie voor de strijdkrachten. Het legde er de nadruk op dat een ieder zich eerst van zijn verplichtingen jegens de god-keizer moest kwijten en dan pas van zijn eventuele verplichtingen jegens iemand anders.

23 Een verdere toevoeging aan de heilige sjintô-geschriften vond plaats toen de keizer op 30 oktober 1890 het Keizerlijke rescript over het onderwijs uitvaardigde. Het „legde niet slechts de grondbeginselen voor het schoolonderwijs vast, maar werd praktisch gesproken het heilige geschrift van het staatssjintô”, verklaart Sjigejosji Moerakami, een onderzoeker op het gebied van het staatssjintô. Het rescript maakte duidelijk dat de „historische” relatie tussen de mythische keizerlijke voorouders en hun onderdanen de basis van het onderwijs was. Hoe bezagen de Japanners deze edicten?

24. (a) Geef een voorbeeld van de wijze waarop het volk de keizerlijke rescripten bezag. (b) Hoe leidde het staatssjintô tot keizeraanbidding?

24 „Toen ik nog een meisje was, was het de gewoonte dat de onderdirecteur [van de school] een houten kistje op ooghoogte hield en het eerbiedig naar het podium bracht”, herinnert Asano Kosjino zich. „De directeur nam het kistje dan aan en haalde er de boekrol uit waarop het Keizerlijke rescript over het onderwijs was geschreven. Terwijl het rescript werd voorgelezen, moesten wij ons hoofd buigen tot wij de slotwoorden hoorden: ’De naam van Zijne Majesteit en Zijn zegel.’ Wij hebben het zo vaak gehoord dat wij de woorden uit ons hoofd kenden.” Tot 1945 werd de hele natie door middel van een op mythologie gebaseerd onderwijssysteem geconditioneerd om zich volledig aan de keizer over te geven. Het staatssjintô werd beschouwd als de superieure religie, en de andere dertien sjintô-sekten, die andere dogma’s onderwezen, moesten zich ermee vergenoegen als sektarisch sjintô te worden aangemerkt.

Japans religieuze missie — wereldverovering

25. Hoe werd de Japanse keizer door het volk beschouwd?

25 Het staatssjintô werd ook van een idool voorzien. „Iedere ochtend klapte ik in mijn handen in de richting van de zon, het symbool van de godin Amaterasoe Omikami, en keerde mij dan naar het oosten in de richting van het keizerlijk paleis en aanbad de keizer”, vertelt Masato, een bejaarde Japanse man. De keizer werd door zijn onderdanen als god aanbeden. Vanwege zijn afstamming van de zonnegodin werd hij als oppermachtig in politieke en religieuze zin beschouwd. Een Japanse hoogleraar verklaarde: „De Keizer is god geopenbaard in mensen. Hij is de gemanifesteerde Godheid.”

26. Welke leer sproot voort uit de verering van de keizer?

26 Als gevolg daarvan ontwikkelde zich de leer dat „het centrum van deze waarneembare wereld het land van de mikado [keizer] is. Vanuit dit centrum moeten wij deze Grote Geest over de gehele wereld verbreiden. . . . De uitbreiding van Groot-Japan over de hele wereld en de verheffing van de gehele wereld tot het land van de Goden is de dringende aangelegenheid van dit moment, en nogmaals, dit is ons eeuwige en onveranderlijke oogmerk” (The Political Philosophy of Modern Shinto, door D. C. Holtom). Er bestond beslist geen scheiding van Kerk en Staat!

27. Hoe werd de aanbidding van de Japanse keizer door militaristen gebruikt?

27 In zijn boek Man’s Religions merkt John B. Noss op: „De Japanse militairen waren er vlug bij om zich deze zienswijze eigen te maken. In hun gesprekken over oorlog werd steeds beklemtoond dat verovering de heilige missie van Japan was. Stellig mogen wij in zulke woorden het logische gevolg zien van een nationalisme dat doortrokken was van alle waarden van religie.” Op welk een tragedie liep dit voor de Japanners en andere volken uit, en de sjintô-mythe over de goddelijkheid van de keizer en de vermenging van religie met nationalisme waren hier hoofdzakelijk verantwoordelijk voor!

28. Welke rol speelde het sjintô in de Japanse oorlogsinspanningen?

28 De Japanners in het algemeen hadden onder het staatssjintô en het daarmee verbonden keizerlijke systeem geen ander alternatief dan de keizer te aanbidden. Norinaga Moto’ori’s leer van ’Vraag niets, maar wees onderworpen aan de goddelijke voorzienigheid’, doordrenkte en beheerste het Japanse denken. Tegen 1941 werd de hele natie voor de oorlogsinspanningen van de Tweede Wereldoorlog gemobiliseerd onder het vaandel van het staatssjintô en in volkomen overgave aan de „levende mens-god”. ’Japan is een goddelijke natie,’ dachten de mensen, ’en de kamikaze, de godenwind, zal waaien wanneer er een crisis is.’ Soldaten en hun gezinnen smeekten hun beschermgoden om overwinning in de oorlog.

29. Waardoor verloren velen na de Tweede Wereldoorlog hun geloof?

29 Toen de „goddelijke” natie in 1945 werd verslagen door de dubbele klap van de door atoombommen teweeggebrachte verwoesting van Hirosjima en een groot deel van Nagasaki, werd het sjintô met een ernstige crisis geconfronteerd. Van de ene dag op de andere werd de zogenaamd onoverwinnelijke goddelijke heerser Hirohito eenvoudig de verslagen menselijke keizer. Het Japanse geloof was verwoest. Kamikaze had de natie in de steek gelaten. De encyclopedie Nihon Shukyo Jiten verklaart: „Een van de redenen was de teleurstelling van de natie, die zich bedrogen voelde. . . . Erger nog, de sjintô-wereld gaf geen door de religie geopperde, toepasselijke verklaring voor twijfels die het gevolg waren van [de nederlaag]. Zo werd de in religieus opzicht onvolwassen reactie: ’Er is geen god of boeddha’, de algemene tendens.”

De weg tot ware harmonie

30. (a) Wat valt er te leren uit wat het sjintô in de Tweede Wereldoorlog is overkomen? (b) Waarom is het van levensbelang ons denkvermogen te gebruiken in verband met onze aanbidding?

30 De weg die het staatssjintô heeft bewandeld, doet duidelijk uitkomen dat iedere afzonderlijke persoon de traditionele geloofsopvattingen die hij aanhangt, aan een onderzoek dient te onderwerpen. Sjintoïsten hebben toen zij het militarisme ondersteunden, misschien gezocht naar een weg om in harmonie met de buurlanden van Japan te geraken. Dit heeft uiteraard niet tot wereldomvattende harmonie bijgedragen, en ook heeft het, daar hun kostwinners en kinderen in de oorlog werden gedood, niet tot harmonie in het gezin geleid. Voordat wij ons leven aan iemand opdragen, moeten wij ons ervan vergewissen aan wie en aan welke zaak wij onszelf aanbieden. „Ik [verzoek] u dringend”, zo zei een christelijke leraar tot Romeinen die zich voorheen aan keizeraanbidding hadden overgegeven, „uw lichaam aan te bieden als een slachtoffer dat levend, heilig en God welgevallig is, een heilige dienst met uw denkvermogen.” Net zoals de Romeinse christenen hun denkvermogen moesten gebruiken om te kiezen aan wie zij zich zouden opdragen, is het voor ons van levensbelang ons denkvermogen te gebruiken om te bepalen wie wij dienen te aanbidden. — Romeinen 12:1, 2.

31. (a) Wat is voor de meeste sjintô-gelovigen altijd voldoende geweest? (b) Welke vraag behoeft een antwoord?

31 Voor sjintoïsten in het algemeen was de belangrijke factor in hun religie niet de specifieke identificatie van één god. „Voor het gewone volk”, aldus Hidenori Tsoedji, docent in de Japanse godsdienstgeschiedenis, „maakten goden of boeddha’s geen verschil. Of het nu goden of boeddha’s waren, zolang zij smeekbeden om een goede oogst, uitroeiing van ziekte alsook gezinsveiligheid verhoorden, was dat voor de mensen voldoende.” Maar werden zij hierdoor tot de ware God en zijn zegen geleid? Het antwoord van de geschiedenis is duidelijk.

32. Wat zal in ons volgende hoofdstuk besproken worden?

32 In hun zoeken naar een god maakten de sjintoïsten, hun geloofsopvattingen baserend op mythologie, louter een mens, hun keizer, tot een god, de zogenaamde afstammeling van de zonnegodin Amaterasoe Omikami. Maar duizenden jaren voordat het sjintô ontstond, had de ware God zich geopenbaard aan een Semitische man des geloofs in Mesopotamië. In ons volgende hoofdstuk zal die gewichtige gebeurtenis en de uitkomst ervan besproken worden.

[Voetnoot]

^ ¶16 In Japan worden de religieuze gebouwen voor sjintoïsten als heiligdommen aangemerkt en die voor boeddhisten als tempels.

[Studievragen]

[Kader op blz. 191]

De zonnegodin in de sjintô-mythe

Een sjintô-mythe vertelt dat in het grijze verleden de god Izanagi „zijn linkeroog waste en zo de grote godin Amaterasoe, de godin van de Zon, baarde”. Later joeg Soesanowo, de god van de uitgestrekte zee, Amaterasoe zo’n schrik aan dat zij „zich in een grot in de Hemel verborg en de toegang met een kei versperde. De wereld werd in duisternis gedompeld.” Dus beraamden de goden een plan om Amaterasoe uit de grot te krijgen. Zij verzamelden kraaiende hanen die de dageraad aankondigden en maakten een grote spiegel. Aan de sakaki-bomen hingen zij juwelen en linten. Toen begon de godin Ama no Oezoeme te dansen en met haar voeten op een ton te trommelen. In haar dolzinnige dans ontdeed zij zich van haar kleren en de goden barstten in daverend gelach uit. Al deze activiteit wekte de nieuwsgierigheid van Amaterasoe, die naar buiten keek en zichzelf in de spiegel zag. Door de weerschijn werd zij uit de grot gelokt, waarop de god van de Kracht haar bij de hand greep en haar in de open lucht bracht. „Opnieuw werd de wereld verlicht door de stralen van de Zonnegodin.” — New Larousse Encyclopedia of Mythology. — Vergelijk Genesis 1:3-5, 14-19; Psalm 74:16, 17; 104:19-23.

[Kader op blz. 193]

Sjintô — Een religie van feesten

Het Japanse jaar kent veel religieuze feesten of matsoeri. Hier volgen enkele van de voornaamste:

Sjo-gatsoe, of het Nieuwjaarsfeest, 1-3 januari.

Setsoeboen; bonen worden in en uit de huizen gegooid, waarbij men schreeuwt: „Duivels eruit, het geluk erin”; 3 februari.

Hina-matsoeri, of Poppenfeest voor meisjes, op 3 maart. Poppen, die een oude keizerlijke hofhouding voorstellen, worden uitgestald.

Jongensfeest, op 5 mei; Koinobori (katoenen karpers, een symbool van kracht) wapperen van palen.

Tsoekimi, het bewonderen van de volle maan midden in het najaar, waarbij ronde rijstkoekjes en de eerstelingen van de oogst worden geofferd.

Kanname-sai, of het offeren van de eerste nieuwe rijst door de keizer, in oktober.

Niiname-sai wordt door de keizerlijke familie gevierd in november, wanneer de keizer, die als hogepriester van het staatssjintô optreedt, de nieuwe rijst proeft.

Sjitji-go-san, wat „zeven-vijf-drie” betekent, wordt door sjintô-gezinnen op 15 november gevierd. Zeven, vijf en drie worden als belangrijke overgangsjaren bezien; kinderen in kleurrijke kimono’s bezoeken het familieschrijn.

Er worden ook veel boeddhistische feesten gevierd, waaronder Boeddha’s geboortedag, op 8 april, en het Ôbon-feest, op 15 juli, dat eindigt met het laten drijven van lampions op de zee of de rivieren „om de geesten van voorouders terug te leiden naar de andere wereld”.

[Illustratie op blz. 188]

Een sjintô-gelovige vraagt de goden om gunsten

[Illustratie op blz. 189]

Sjintô, de „weg der goden”

[Illustratie op blz. 190]

Een hele berg, zoals de Foedji, wordt soms als een sjintai, of voorwerp van aanbidding, beschouwd

[Illustraties op blz. 195]

Sjintoïsten die een mikosji of draagbaar heiligdom met zich meevoeren, en (boven) tijdens het Aoi-feest in Kioto bladeren van de stokroos (aoi) dragen

[Illustratie op blz. 196]

Het zwaaien met aan een altijdgroene tak gebonden papier of vlas reinigt naar men denkt mensen en voorwerpen, en garandeert hun veiligheid

[Illustraties op blz. 197]

Een Japanner vindt het niet tegenstrijdig om zowel voor een sjintô-schrijn (links) als voor een boeddhistisch altaar te bidden

[Illustratie op blz. 198]

Keizer Hirohito (op podium) werd aanbeden als de afstammeling van de zonnegodin

[Illustratie op blz. 203]

Een jonge vrouw bevestigt een ema of houten gebedsplankje dat zij gekocht heeft, aan het heiligdom