Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Aangesteld als wachter voor de christenheid

Aangesteld als wachter voor de christenheid

Hoofdstuk 5

Aangesteld als wachter voor de christenheid

1. Wanneer dient een wachter vooral gewaardeerd te worden, en in welk gevaar was de christenheid door het einde van de tijden der heidenen in 1914 G.T. komen te verkeren?

EEN wachter dient vooral gewaardeerd te worden in tijd van gevaar. Zijn diensten bij dag en bij nacht hebben, als ze worden gewaardeerd en ernaar wordt gehandeld, bescherming en leven tot gevolg voor degenen over wie hij als wachter is aangesteld. De mensen van de christenheid verkeren sinds de vroege herfst van het jaar 1914 G.T., toen de „tijden der heidenen” („de bestemde tijden der natiën”) afliepen en de „tijd van het einde” begon, in groot gevaar. Dat zij in gevaar verkeren is niet slechts toe te schrijven aan het feit dat de Eerste Wereldoorlog toen woedde en heviger werd, zodat er een „tijdperk van geweld” werd ingeluid dat tot op deze dag is blijven bestaan. Zoals wij zullen vernemen, bestaat er nog een ernstiger reden waarom zij in gevaar verkeren.

2. Wat heeft de christenheid opgericht als haar wachter, en waaruit bleek dat haar geestelijken geen betrouwbare wachter konden zijn?

2 De christenheid heeft eerst de Volkenbond, en in 1945 de Verenigde Naties, opgericht als haar wachter ten behoeve van wereldvrede en veiligheid, maar deze organisaties hebben geen baat verschaft. In plaats daarvan zijn de geestelijke belangen van de mensen der christenheid in gevaar gebracht, terwijl het gevaar in dit opzicht vooral groot is omdat de geestelijke belangen met iemands eeuwige leven of eeuwige dood te maken hebben. Het feit dat de geestelijken zich niet aan christelijke beginselen hebben gehouden ten einde de Eerste Wereldoorlog te voorkomen, bewees dat zij, collectief, geen betrouwbare geestelijke wachter waren.

3. Konden de geestelijken der christenheid een geestelijke wachter uit hun gelederen voortbrengen, en hoe voorschaduwde God dat hij zelf een wachter zou voortbrengen?

3 Dientengevolge rees aan het einde van dat wrede internationale conflict op 11 november 1918 de noodzaak of werd deze nog dringender dat er door het opperste geestelijke Wezen, in wiens handen de eeuwige bestemming van de mensen berust, een geestelijke wachter werd verwekt. Hij moest zo’n wachter verwekken met de hoedanigheden van onweerspannigheid, betrouwbaarheid en getrouwheid, omdat de geestelijken der christenheid, zowel de katholieke als de protestantse en orthodoxe geestelijken, zo’n wachter niet uit hun gelederen konden voortbrengen. Dat de Allerhoogste God dit zou doen, werd voorschaduwd in het geval van Ezechiël, de zoon van Buzi, de priester. Het jaar 613 v.G.T. was een laat tijdstip in de veertigjarige „tijd van het einde” voor Jeruzalem en zijn gebied, het land Juda. Er zouden nog maar zes jaar zijn totdat zowel Jeruzalem als het land Juda volledig verwoest en verlaten zouden worden, zonder mens of huisdier. De weinige joden die de vernietiging van Jeruzalem zouden overleven, wachtte ballingschap in Babylon gedurende Juda’s zeventigjarige verwoesting. Jehovah wist dat van tevoren. Hij wist vooral aan welk gevaar het joodse volk dat erbij betrokken was, bloot stond. Jaren van tevoren, in 613 v.G.T., verwekte Hij in zijn barmhartigheid een wachter onder degenen die zich reeds als ballingen in Babylon bevonden, en wel Ezechiël, de zoon van een priester.

4. Met welke bedoeling reed Jehovah’s hemelse wagen tot vóór Ezechiël, en welke vragen rijzen er met betrekking tot Ezechiëls reactie op de rol die hem werd aangeboden?

4 Er was nog steeds tijd over waarin een wachter van tevoren kon waarschuwen voor de grote komende rampspoed. Plotseling ervoer Ezechiël dat hij begunstigd werd met een visioen van Jehovah, de God van Israël. In het realistische visioen reed de ontzag inboezemende hemelse wagen van Jehovah vanuit het noorden tot vóór Ezechiël die zich daar aan de oever van de rivier (het kanaal) de Kebar in Babylonië bevond. Het doel van dit visioen was dat Jehovah, die gezeten was op de met een wagen te vergelijken organisatie, Ezechiël als profeet en wachter ten behoeve van de in gevaar verkerende zonen van Israël kon aanstellen. Als profeet moest Ezechiël een boodschap hebben, en als wachter moest hij iets kunnen uitroepen. Ezechiëls profetische boodschap en de waarschuwing die hij moest uitroepen, stonden op de boekrol geschreven die nu door een hand naar Ezechiël werd uitgestoken, te zamen met het bevel dat hij deze rol moest opeten. Wenste Ezechiël de ’klaagliederen en het gezucht en het geweeklaag’ die op de voor- en achterkant van de rol geschreven stonden, te verkondigen? Zou een rol met zo’n boodschap smakelijk zijn en aangenaam om te eten? Zou Ezechiël net zo weerspannig zijn als de zonen van Israël, hoewel Jehovah hem zei dit niet te zijn? (Ezech. 2:8-10) Wat verkoos Ezechiël te doen, hetgeen een voorbeeld is voor de hedendaagse Ezechiël?

5. Wat werd Ezechiël opgedragen te doen, en wat was de eerste uitwerking toen hij hieraan voldeed?

5 Verwijzend naar Jehovah die op zijn visionaire wagen troont, zegt Ezechiël: „Hij nu zei tot mij: ’Mensenzoon, wat gij vindt, eet dat. Eet deze rol en ga, spreek tot het huis van Israël.’ Ik opende dus mijn mond en hij liet mij geleidelijk deze rol eten. Voorts zei hij tot mij: ’Mensenzoon, gij dient uw eigen buik te doen eten, opdat gij zelfs uw ingewanden moogt vullen met deze rol, die ik u geef.’ En ik ging ze eten en ze werd in mijn mond als honing zo zoet.” — Ezech. 3:1-3.

6. Waarom was het eten van de rol zoet in Ezechiëls mond, en wie had zevenhonderd jaar later een soortgelijke ervaring, en waar?

6 In tegenstelling tot wat men misschien zou verwachten, was de boekrol die vol stond met onheilsboodschappen, zo zoet als honing in Ezechiëls mond. Dit kwam doordat het opnemen ervan in Ezechiëls lichaam betekende dat hij een toewijzing aanvaardde om Jehovah’s speciale werk te doen. Dit is een zoete ervaring voor iemand die waardering heeft voor de eer aangesteld te worden om de Allerhoogste God in een kritieke tijd in een speciale hoedanigheid te dienen. Zevenhonderd jaar later zou de christelijke apostel Johannes, die net als Ezechiël een balling was, maar dan op het eiland Patmos in de Egeïsche Zee, ver ten westen van de rivier de Kebar, een soortgelijke ervaring meemaken. In deze ervaring volgde Johannes Ezechiëls voorbeeld na. Als Johannes, de geliefde metgezel van Jezus Christus, zijn ervaring in het jaar 96 G.T. had, dan kreeg Johannes zijn visioen zesenzestig jaar nadat Jezus hem als discipel had geroepen, terwijl Ezechiël pas dertig jaar was toen hij zijn opdracht ontving. Laten wij op de overeenkomst tussen de twee ervaringen letten terwijl Johannes schrijft:

7. Hoe beschrijft de apostel Johannes zijn ervaring in verband met de rol in de hand van een engel?

7 „En de stem die ik uit de hemel hoorde, spreekt wederom met mij en zegt: ’Ga, neem de geopende boekrol welke zich in de hand bevindt van de engel die op de zee en op de aarde staat.’ En ik ging naar de engel toe en zei hem de kleine boekrol aan mij te geven. En hij zei tot mij: ’Neem ze en eet ze op, en ze zal uw buik bitter maken, maar in uw mond zal ze zoet zijn als honing.’ En ik nam de kleine boekrol uit de hand van de engel en at ze op, en in mijn mond was ze zoet als honing, maar toen ik ze opgegeten had, werd mijn buik bitter. En zij zeiden tot mij: ’Gij moet wederom profeteren met betrekking tot volken en natiën en talen en vele koningen.’” — Openb. 10:8-11.

8. Waarvan was Ezechiëls ervaring met de rol een model, en wiens ervaring werd erdoor afgebeeld?

8 Doordat Ezechiëls ervaring werd gebruikt als een model van Johannes’ ervaring, wordt te kennen gegeven dat Ezechiëls ervaring profetisch was. Johannes’ ervaring werd er echter niet door afgebeeld, maar wel de ervaring van dezelfde hedendaagse klasse die werd afgebeeld door de apostel Johannes, namelijk het gezalfde overblijfsel van Jehovah’s christelijke getuigen.

9. Wat beeldde de rol, die zo’n onheilsboodschap bevatte en die door Ezechiël werd opgegeten, af?

9 De rol die Ezechiël opat, waar klaagliederen en gezucht en geweeklaag op stonden geschreven, beeldde niet het profetische boek Ezechiël af, maar Jehovah’s boodschap die door Ezechiël gebracht moest worden tot de tijd dat hij zijn laatste tegen de „heidense” vijanden van Jeruzalem en het land Juda gerichte boodschap bekend maakte. — Ezech. 35:15.

10. Wat beeldde die „boekrol” af in verband met het gezalfde overblijfsel van Jehovah’s dienstknechten, en hoe at het overblijfsel de rol op en welke uitwerking had dit?

10 Insgelijks beeldde de „boekrol” die het gezalfde overblijfsel van Jehovah’s opgedragen dienstknechten in het jaar 1919 G.T. opat, niet het boek Ezechiël af. Ze beeldde al die gedeelten van Gods bijbel af die te maken hebben met de geestelijke plagen en de „grote verdrukking” die gedurende deze „tijd van het einde” over de christenheid en haar religieuze en politieke metgezellen zullen komen. Het hedendaagse gezalfde overblijfsel at deze „boekrol” op doordat zij de opdracht en verantwoordelijkheid aanvaardden om al deze boodschappen uit Gods Woord bekend te maken naarmate Hij ze door zijn geest duidelijk en begrijpelijk maakte voor Zijn getuigen. Het gezalfde overblijfsel had in 1919 G.T., toen zij Jehovah’s boodschap van het ogenblik opaten en hun openbare activiteiten hervatten, onuitsprekelijke vreugde en verheuging. Ze smaakte zoet.

NIET TOT VREEMDELINGEN GEZONDEN, MAAR TOT ZIJN EIGEN VOLK

11, 12. Wat werd Ezechiël, nadat hij de rol had opgegeten, gezegd over de soort van mensen tot wie hij werd gezonden, en hoe zou hij in staat zijn hun het hoofd te bieden?

11 Nadat Ezechiël zijn opdracht had aanvaard door de „boekrol” op te eten, moest hij tot handelen overgaan. Hij vertelt ons:

12 „En hij zei verder tot mij: ’Mensenzoon, ga, begeef u onder het huis van Israël, en gij moet met mijn woorden tot hen spreken. Want niet tot een volk dat onbegrijpelijk van taal of zwaar van tong is, wordt gij gezonden, maar tot het huis van Israël, niet tot talrijke volken onbegrijpelijk van taal of zwaar van tong, wier woorden gij niet met begrip kunt horen. Indien het tot hen was dat ik u had gezonden, zouden juist zij naar u luisteren. Maar wat het huis van Israël aangaat, zij zullen niet naar u willen luisteren, want zij willen niet naar mij luisteren, want allen van het huis van Israël zijn hard van hoofd en hard van hart. Zie! Ik heb uw aangezicht precies zo hard gemaakt als hun aangezicht en uw voorhoofd precies zo hard als hun voorhoofd. Als een diamant, harder dan vuursteen, heb ik uw voorhoofd gemaakt. Gij moet niet bevreesd voor hen zijn, . . . want zij zijn een weerspannig huis.’” — Ezech. 3:4-9.

13. Zou Ezechiël een taalprobleem hebben met de mensen tot wie hij werd gezonden, en waarom hoefde hij niet te beven van angst voor hen?

13 Ezechiël hoefde geen nieuwe taal te leren om zijn boodschap te brengen. Hij werd niet tot volken gezonden wier taal hij niet verstond en die het Hebreeuws dat hij sprak, niet zouden verstaan. Als hij tot zulke volken werd gezonden, zouden die naar hem luisteren, net zoals de Assyrische inwoners van Ninevé ruim tweehonderd jaar voordien, omstreeks het jaar 844 v.G.T., naar de profeet Jona hadden geluisterd, zich hadden bekeerd en waren gespaard (Jona 3:1 tot 4:11). Ezechiël werd tot zijn eigen volk gezonden, om tot hen te spreken in hun heilige Hebreeuwse taal. Dat zij geen gehoor zouden geven aan wat hij tot hen zei, zou dus niet komen doordat zij niet begrepen wat Ezechiël zei. Jehovah herinnerde Ezechiël eraan dat het huis van Israël hard van hoofd en hard van hart was in hun weerspannige houding. Ezechiël hoefde echter niet te beven van angst voor mensen, hetgeen een strik spant voor de bevreesde (Spr. 29:25). Jehovah zou zijn voorhoofd in vergelijking met hun voorhoofden van een superieure hardheid maken. Hij kon net zo vastberaden van aangezicht zijn als zij.

14. Tot wie werd het gezalfde overblijfsel van Jehovah’s getuigen, voor zover het religie betreft, na de Eerste Wereldoorlog gezonden?

14 Nadat de Eerste Wereldoorlog in 1918 G.T. was geëindigd, werd het herleefde overblijfsel van Jehovah’s gezalfde getuigen niet tot de heidenen gezonden, die hun eigen religieuze taal hadden, maar tot de christenheid, die het christelijke religieuze idioom had. Zij konden hun prediking van Gods koninkrijk heel goed in de christenheid verrichten. Waarom?

15. Ten gevolge van welke situatie kon het gezalfde overblijfsel van Jehovah’s getuigen de Koninkrijksprediking vanaf 1919 G.T. heel goed in de christenheid verrichten?

15 Omdat zij voor het bestuur van hun activiteiten en voor de voorziening van religieuze lectuur naar de Watch Tower Bible & Tract Society opkeken, en dit Genootschap had reeds in 1919 G.T. bijkantoren in Groot-Brittannië, op het Europese continent, in Australië, Zuid-Afrika en Noord-Amerika. De volken in deze landen van de christenheid bezaten net als Jehovah’s getuigen de bijbel in diverse talen. Hoewel de handen van deze volken dropen van het bloed van de Eerste Wereldoorlog, beleden ze toch nog steeds christelijk te zijn. Ze beweerden in God de Vader en in zijn Zoon Jezus Christus en in de heilige geest en in de christelijke kerk te geloven. Dientengevolge kon de hedendaagse Ezechiël-klasse de religieuze taal van deze belijdende christenen spreken, die op hun beurt in staat moesten zijn de bijbelse taal van de Ezechiël-klasse te verstaan.

16, 17. Verwachtten Jehovah’s getuigen, net als in het geval van Ezechiël, de christenheid te bekeren, en welke woorden van Jezus herinnerden zij zich omtrent mensen met een andere taal of van een ander ras?

16 Het gezalfde overblijfsel van Jehovah’s getuigen verwachtte niet de christenheid van de dwaling van haar weg te bekeren, evenmin als Ezechiël de hoop was gegeven het weerspannige huis van Israël te zullen bekeren. De christenheid vertegenwoordigde in werkelijkheid de voorzegde afval of opstand tegen de zuivere religie, een opstand die tegen het einde van de eerste eeuw G.T., na de dood van de twaalf apostelen van Jezus Christus, vorm begon aan te nemen (2 Thess. 2:3-12). De christenheid was dus eveneens, net als het Israël uit de oudheid, een „weerspannig huis”. Het gezalfde overblijfsel was niet verbaasd dat ze niet geneigd was te luisteren, want zij herinnerden zich de woorden die Jezus tot bepaalde Israëlitische steden gesproken had en die overeenkomen met hetgeen Jehovah tot Ezechiël over het luisteren zei:

17 „Wee u, Chórazin! Wee u, Bethsáïda! want indien de krachtige werken die in u zijn geschied, in Tyrus en Sidon waren geschied, zouden ze reeds lang geleden in zak en as berouw hebben gehad. Daarom zeg ik u: Het zal voor Tyrus en Sidon draaglijker zijn op de Oordeelsdag dan voor u. En gij, Kapérnaüm, zult gij misschien tot de hemel worden verhoogd? Tot in Hades zult gij worden neergeworpen; want indien de krachtige werken die in u zijn geschied, in Sodom waren geschied, zou het tot op de dag van vandaag zijn blijven bestaan. Daarom zeg ik u: Het zal voor het land van Sodom draaglijker zijn op de Oordeelsdag dan voor u.” — Matth. 11:20-24.

18. Wat zei Jezus ook over de mannen van Ninevé en de koningin van het Zuiden met betrekking tot de Oordeelsdag?

18 Jezus Christus zei ook tot het ’goddeloze en overspelige geslacht’ van zijn tijd: „De mannen van Ninevé zullen in het oordeel opstaan met dit geslacht en zullen het veroordelen, want zij hadden berouw op hetgeen Jona predikte, maar ziet! méér dan Jona is hier. De koningin van het Zuiden zal in het oordeel worden opgewekt met dit geslacht en zal het veroordelen, want zij kwam van de einden der aarde om de wijsheid van Salomo te horen, maar ziet! méér dan Salomo is hier.” — Matth. 12:39-42.

19. Waarvan kan Jehovah niet beschuldigd worden, en tot wie zond Hij het gezalfde overblijfsel, net als Ezechiël, en om wat te zeggen?

19 Jehovah zal zorgen dat hij er niet van beschuldigd kan worden dat hij het volk dat weigerde gehoor te geven aan zijn boodschap van het ogenblik niet van tevoren had gewaarschuwd. Daarom zei hij vervolgens tot Ezechiël: „Mensenzoon, al mijn woorden die ik tot u zal spreken, neem die in uw hart op en hoor met uw eigen oren. En ga, begeef u onder de ballingen, onder de zonen van uw volk, en gij moet tot hen spreken en tot hen zeggen: ’Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd’, ongeacht of zij horen dan wel het laten” (Ezech. 3:10, 11). Het gezalfde overblijfsel dat de Eerste Wereldoorlog had overleefd en dat bekend was met het profetische boek Ezechiël, werd eraan herinnerd dat zij Gods Woord in hun hart moesten opnemen. Vervolgens moesten zij zich onder de hedendaagse „ballingen” begeven, namelijk het volk van de christenheid, dat werkelijk in gevangenschap en ballingschap is genomen door Babylon de Grote, het wereldrijk van valse Babylonische religie. Tot hen moest het gezalfde overblijfsel zeggen wat Jehovah hun in zijn geschreven Woord gebood te zeggen, of zij nu luisterden of niet. Door deze handelwijze zou het gezalfde overblijfsel bewijzen getrouw aan hun God te zijn.

20. Naar wie en waarheen voerde geest van Jehovah Ezechiël mee, en in welke gemoedsgesteldheid ging hij heen?

20 Nu was het de tijd voor actie. Ezechiël bevond zich nog steeds in de tegenwoordigheid van de visionaire wagen van Jehovah met de cherubs naast de vier wielen. Nu begon de goddelijke geest die zich in de wielen van die hemelse wagen bevond en die ze in de juiste richting bewoog, Ezechiël mee te voeren. Hij schrijft: „En een geest voerde mij nu mee en vervolgens hoorde ik achter mij het geluid van een groot geruis: ’Gezegend zij de heerlijkheid van Jehovah vanaf zijn plaats.’ En er was het geluid van de vleugels van de levende schepselen die elkaar dicht raakten, en het geluid van de wielen vlak naast hen, en het geluid van een groot geruis. En de geest voerde mij mee en nam mij voorts weg, zodat ik heenging, verbitterd in de woede van mijn geest, en de hand van Jehovah op mij was sterk. Zo begaf ik mij onder de ballingen in Tel-Abib, die aan de rivier de Kebar woonden, en ik ging wonen waar zij woonden; en ik bleef daar zeven dagen lang wonen, ontzet te midden van hen” (Ezech. 3:12-15). Aldus werd Ezechiël onweerstaanbaar naar zijn bestemming geleid.

21. Vanaf welke plaats diende, volgens de afscheidswoorden die Ezechiël hoorde, de „heerlijkheid van Jehovah” gezegend te worden?

21 Die afscheidswoorden die Ezechiël had gehoord, namelijk „Gezegend zij de heerlijkheid van Jehovah vanaf zijn plaats”, werden ongetwijfeld gesproken door de vier cherubs die de hemelse wagen vergezelden. In naam was de tempel in het verafgelegen Jeruzalem „zijn plaats”, Jehovah’s plaats, maar zijn heerlijkheid werd niet gezegend vanaf dat nu bezoedelde, ontwijde religieuze gebouw. Jehovah’s plaats is bij Zijn volk, dat hij machtigt voor zijn dienst, net als Ezechiël zelf, en uit hun midden dient de „heerlijkheid van Jehovah” gezegend te worden. Dit moest zo zijn in het geval van Ezechiël; het moest ook zo zijn in het geval van zijn hedendaagse tegenbeeld, het gezalfde overblijfsel van Jehovah’s getuigen sinds 1919 G.T.

„VERBITTERD IN DE WOEDE VAN MIJN GEEST”

22. In welk opzicht ging Ezechiël „verbitterd in de woede van mijn geest” heen, en waarover bleef hij zeven dagen lang „ontzet”?

22 Het eten van de geschreven rol van Jehovah, die in Ezechiëls mond zo zoet als honing was geweest, had binnenin hem een andere uitwerking en veroorzaakte een bitterheid, een „woede van mijn geest”, wegens de ’klaagliederen en het gezucht en het geweeklaag’ die op die rol geschreven stonden. Dat hij „verbitterd in de woede van mijn geest” heenging, betekende dus niet dat hij met tegenzin ging en bezwaar maakte tegen zijn moeilijke opdracht. Ook was Jehovah’s aangewende macht, zijn „hand”, sterk op Ezechiël en sterkte hem zodat hij in zijn bediening de geest tot uitdrukking kon brengen van datgene wat op de door hem opgegeten rol geschreven stond. Hij moest zich helemaal in die goddelijke boodschap van Gods woede inleven om ze op juiste wijze en vurig te kunnen brengen. De boodschap die Ezechiël aan die joodse ballingen bij de rivier de Kebar moest brengen, veroorzaakte ontzetting en werkte verlammend wegens de schokkende feiten die ze bevatte. Daarom had hij tijd nodig om de boodschap te verwerken en tot een deel van zichzelf te maken. Zeven dagen, een volledige tijdsperiode, woonde hij „ontzet” te midden van die joodse ballingen in Tel-Abib en verroerde hij zich niet als iemand die verbijsterd was.

23, 24. Wat deed het gezalfde overblijfsel van Jehovah’s getuigen „verbitterd in de woede van mijn geest” heengaan, en hoe werd in Openbaring 11:11-14 afgeschilderd dat de geest van God hen zou doen herleven?

23 Wat de tegenwoordige tijd betreft, het gezalfde overblijfsel van Jehovah’s christelijke getuigen had gedurende de Eerste Wereldoorlog veel vervolging te lijden gehad door toedoen van de christenheid, maar dit vervulde hen niet met bitterheid of een geest van wraak. Het was de boodschap van Jehovah’s woede ten aanzien van de afvallige, huichelachtige christenheid die hen in bitterheid deed heengaan om hun naoorlogse opdracht te vervullen. Maar de „hand van Jehovah” op hen was sterk en dreef hen naar hun toegewezen werk. Het was zijn geest die hen in 1919 G.T. deed herleven voor hun naoorlogse openbare activiteiten, vooral in het gebied van de christenheid. Dit was precies zoals het in Openbaring 11:11-14 profetisch was afgeschilderd, waar wij lezen over Gods „twee getuigen” wier openbare prediking gedurende de Eerste Wereldoorlog door de christenheid was gedood:

24 „En na de drie en een halve dag [dat zij dood op de brede straat van de christenheid lagen] voer levensgeest van God in hen, en zij gingen op hun voeten staan, en grote vrees overviel degenen die hen aanschouwden. En zij hoorden een luide stem uit de hemel tot hen zeggen: ’Stijgt hierheen op.’ En in de wolk stegen zij tot in de hemel op, en hun vijanden aanschouwden hen. En in dat uur geschiedde er een grote aardbeving, . . . Het tweede wee is voorbij. Zie! Het derde wee komt vlug.”

25. In welk opzicht bevond het gezalfde overblijfsel zich aan het begin van de naoorlogse periode in een toestand van ’ontzetting’, en waarmee maakte het tijdschrift The Golden Age een begin met betrekking tot de christenheid?

25 Net als in het geval van Ezechiël, die „ontzet” te midden van de ballingen in Tel-Abib aan de rivier de Kebar verbleef, had het herleefde overblijfsel van Jehovah’s getuigen tijd nodig om zich aan het ontzag inboezemende naoorlogse werk aan te passen. Door hun besturende lichaam op het hoofdbureau van de Watch Tower Bible & Tract Society te Brooklyn, New York, werden plannen gemaakt om een nieuw tijdschrift uit te geven waarin speciaal aan de kaak gesteld zou worden welke onchristelijke verwoestingen de christenheid gedurende de Eerste Wereldoorlog onder Jehovah’s volk had aangericht. Dit doel van het nieuwe tijdschrift, The Golden Age [Het Gouden Tijdperk], waarvan de eerste uitgave op 1 oktober 1919 verscheen, werd grondig uiteengezet in de speciale uitgave, Nummer 27, van 29 september 1920. Alle tweeëndertig bladzijden van deze uitgave waren gewijd aan het thema-artikel getiteld „’Benauwdheid der natiën’: oorzaak, waarschuwing, geneesmiddel”. Er werden vier miljoen exemplaren van deze speciale uitgave gedrukt en gratis aan de mensen van de christenheid verspreid. Dit was als het ware slechts een begin van de wijze waarop in dit tijdschrift het schandelijke wangedrag van de christenheid als een schending van Gods geschreven Woord aan de kaak werd gesteld.

26. Samen met welk ander tijdschrift stelde The Golden Age de goddeloosheid van de christenheid aan de kaak, en wat werd in The Golden Age van 24 september 1924 gepubliceerd met betrekking tot de christenheid, die daarin werd aangeklaagd?

26 Vooral vanaf die tijd werd The Golden Age samen met De Wachttoren gebruikt om de goddeloosheid van de christenheid aan de kaak te stellen en vooruit te wijzen op haar vernietiging. Zo werd The Golden Age naast De Wachttoren gebruikt om verslag uit te brengen over het internationale congres van het gezalfde overblijfsel van Jehovah’s getuigen dat van 20-27 juli 1924 te Columbus, Ohio, V.S., werd gehouden. Aldus werd in de uitgave van 24 september 1924 van The Golden Age het beroemde document gepubliceerd waaraan over de hele wereld aandacht werd geschonken als een onderdeel van het internationale congres, te zamen met de openbare lezing die ter ondersteuning ervan werd gehouden. Dit document was de resolutie die op vrijdagmiddag, 25 juli, werd aangenomen en getiteld was „AANKLACHT”. Om ons te doen beseffen hoe de christenheid in deze resolutie werd aangeklaagd als een huichelachtig afvallig religieus stelsel, halen wij de volgende paragrafen eruit aan:

Wij, de Internationale Bijbelonderzoekers, in congres bijeen, verklaren onze onvoorwaardelijke trouw aan Christus, die thans tegenwoordig is en Zijn koninkrijk opricht, en aan dat koninkrijk.

Wij geloven dat elk gewijd kind van God een gezant van Christus is en de plicht heeft een getrouw en waarachtig getuigenis ten behoeve van zijn koninkrijk te geven. Als gezanten van Christus en zonder ons enige zelfrechtvaardigheid aan te matigen, geloven wij en zijn wij van oordeel dat God ons opgedragen heeft „de dag van wraak van de zijde van onze God te verkondigen en alle treurenden te troosten”. — Jesaja 61:2.

. . .

Wij uiten openlijk de beschuldiging dat Satan een samenzwering heeft gesmeed met het doel de mensen in onwetendheid te houden omtrent de voorziening die God getroffen heeft om hen te zegenen met leven, vrijheid en geluk; en dat anderen, te weten, ontrouwe predikers, gewetenloze profiteurs en beginselloze politici, zich bewust of onbewust bij deze samenzwering hebben aangesloten.

Dat ontrouwe predikers kerkelijke stelsels hebben opgericht die bestaan uit concilies, synoden, presbyteriums, genootschappen, enz., en zichzelf daarin hebben benoemd als pausen, kardinalen, bisschoppen, doctoren in de godgeleerdheid, pastoors, herders, dominees, enz., en zichzelf tot zulke ambten hebben verkozen, welke groep mensen hierin wordt aangeduid als „de geestelijkheid”; dat dezen doelbewust handelsreuzen en beroepspolitici hebben aangesteld als de heerlijken van hun kudden.

. . .

(7) Dat zij het recht van de Heer om zijn koninkrijk op aarde op te richten, loochenen, hoewel zij heel goed weten dat Jezus heeft geleerd dat Hij aan het einde der wereld zou wederkomen en dat te kennen gegeven zou worden dat die tijd was aangebroken doordat de natiën der christenheid in een wereldoorlog verwikkeld zouden zijn, die snel gevolgd zou worden door hongersnood, pestilentie, revoluties, . . .

The Golden Age, blz. 820, 821, par. 1, 2, 4, 5, 17.

27. Wat was de titel van de openbare lezing die ter ondersteuning van die „Aanklacht” werd gehouden, en welke publiciteit werd er de volgende dag aan gegeven?

27 De openbare lezing die de daaropvolgende zondag op dat internationale congres werd gehouden ter ondersteuning van de bovengenoemde „Aanklacht”, was getiteld „De beschaving is ten ondergang gedoemd”. Deze lezing werd uitgesproken in het universiteitsstadion van de staat Ohio voor een zichtbaar gehoor van naar schatting 35.000 personen. In de loop van deze toespraak, en na zeven prominente mannen te hebben geciteerd die zich bewust waren van de ophanden zijnde ondergang, zette de toenmalige president van de Watch Tower Bible & Tract Society uitvoerig „de reden voor de ondergang van de christenheid” uiteen. The Golden Age berichtte op bladzijde 813, kolom twee: „De lezing werd met onverdeelde aandacht beluisterd, en hoewel de dwalingen van de christenheid scherp aan de kaak werden gesteld, werd de lezing door het grote toehoordersaantal met enthousiasme en applaus ontvangen. De maandag daarop werd de hele lezing in de Ohio State Journal opgenomen.” *

28. Hoe werd deze „Aanklacht” op die openbare vergadering ontvangen, welke verspreiding werd er daarna in gedrukte vorm aan gegeven, en hoe handelde het gezalfde overblijfsel in dit opzicht net als Ezechiël?

28 Na de openbare lezing werd de „Aanklacht”, die reeds door de congresgangers was aangenomen, aan het publiek voorgelezen. Zij hechtten eensgezind hun goedkeuring aan de resolutie, hetgeen zij te kennen gaven door te gaan staan en met een luidkeels Ja! in te stemmen. Ten einde zoveel mogelijk mensen van de christenheid in te lichten en te waarschuwen, werd er in de daaropvolgende maand oktober een aanvang mee gemaakt deze resolutie gratis in traktaatvorm te verspreiden, terwijl er ten slotte meer dan 50.000.000 exemplaren van in het Engels en in andere talen werden gedrukt. Het profetische werk dat lang geleden door de profeet Ezechiël werd voorschaduwd, werd dus stellig door zijn hedendaagse tegenhanger ten aanzien van het tegenbeeldige weerspannige „huis van Israël” verricht.

HOE MEN ZIJN ZIEL KAN BEVRIJDEN ALS WACHTER

29-31. Welke woorden ontving Ezechiël nog meer met betrekking tot zijn verantwoordelijkheid als wachter, om de goddelozen en de rechtvaardigen te waarschuwen?

29 Ezechiël uit de oudheid wachtte op zijn nieuwe verblijfplaats te Tel-Abib, in Babylonië, ongetwijfeld op verder bericht van Jehovah. Dit kwam ook, zoals Ezechiël ons meedeelt: „Het geschiedde dan na verloop van zeven dagen dat het woord van Jehovah voorts tot mij kwam, zeggende:

30 „’Mensenzoon, tot een wachter heb ik u gemaakt voor het huis van Israël, en gij moet uit mijn mond een woord horen en gij moet hen mijnentwege waarschuwen. Wanneer ik tot een goddeloze zeg: „Gij zult beslist sterven”, en gij hem niet werkelijk waarschuwt en niet werkelijk spreekt ten einde de goddeloze voor zijn goddeloze weg te waarschuwen om hem in het leven te houden, zal hij, daar hij goddeloos is, in zijn dwaling sterven, maar zijn bloed zal ik van uw eigen hand terugeisen. Maar wat u betreft, ingeval gij een goddeloze hebt gewaarschuwd en hij zich niet werkelijk afkeert van zijn goddeloosheid en van zijn goddeloze weg, zal hijzelf wegens zijn dwaling sterven; maar wat u aangaat, gij zult uw eigen ziel bevrijd hebben.

31 En wanneer een rechtvaardige zich afkeert van zijn rechtvaardigheid en werkelijk onrecht doet en ik een struikelblok voor zijn aangezicht moet leggen, zal hijzelf sterven omdat gij hem niet gewaarschuwd hebt. Wegens zijn zonde zal hij sterven, en zijn rechtvaardige daden die hij gedaan heeft, zullen niet gedacht worden, maar zijn bloed zal ik van uw eigen hand terugeisen. En wat u betreft, ingeval gij een rechtvaardige hebt gewaarschuwd dat de rechtvaardige niet dient te zondigen, en hijzelf werkelijk niet zondigt, zal hij zonder mankeren blijven leven omdat hij gewaarschuwd werd, en gijzelf zult uw eigen ziel bevrijd hebben.’” — Ezech. 3:16-21.

32. Moest Ezechiël een wachter in een letterlijke wachttoren zijn, of wat dan wel, en in verband met de naleving van welk verbond?

32 Ezechiël moest als pas gemachtigde wachter voor het huis van Israël niet in de een of andere letterlijke wachttoren klimmen en op de uitkijk staan om te zien of er gevaar voor hen dreigde. Hij moest veeleer waakzaam toezien hoe de zonen van Israël hun verplichtingen jegens hun God nakwamen. Wij moeten bedenken dat het huis van Israël destijds in het jaar 1513 v.G.T. door tussenkomst van de middelaar Mozes een nationaal contract of verbond met Jehovah was aangegaan en dat zij plechtig waren overeengekomen, hetgeen zij met dierlijke slachtoffers hadden bezegeld, de Tien Geboden en alle verwante, van Jehovah afkomstige wetten te onderhouden (Ex. 19:3 tot 24:8). In Ezechiëls tijd was dit verbond niet vervangen door een nieuw verbond, maar Jehovah hield hen nog steeds gebonden aan het door bemiddeling van Mozes bij de berg Sinaï gesloten verbond. De profeet Ezechiël werd aangesteld om de overtreders van de wet van dit verbond in het oog te houden en hen omtrent de gevolgen hiervan te waarschuwen. Net als een soldaat die ’s nachts de wacht moest houden, ter dood veroordeeld zou worden als hij in slaap viel en zijn slapende kameraden niet bewaakte, zou Ezechiël zijn leven verliezen als hij in gebreke bleef de waarschuwing van Jehovah te laten weerklinken.

33. Hoe zou Jehovah tot de overtreders van het Wetsverbond zeggen: „Gij zult beslist sterven”? En hoe zouden zij sterven?

33 Vooral door de vervloekingen die in het Wetsverbond waren vermeld, zou Jehovah tot de goddeloze overtreder van het verbond zeggen: „Gij zult beslist sterven.” Dit betekende niet dat men een natuurlijke dood zou sterven, zoals ook de niet-joden sterven omdat zij nakomelingen zijn van onze zondige eerste menselijke vader, Adam; het betekent veeleer dat iemands leven afgesneden zal worden door het terechtstellingsmiddel dat Jehovah zal gebruiken.

34. Welke gelegenheden voor leven werden de goddelozen en de rechtvaardigen respectievelijk voor ogen gesteld, en waarom had Israël toen dringend behoefte aan een wachter?

34 De goddeloze kon er dus voor zorgen dat zijn leven niet door een dergelijke terechtstelling werd afgesneden door zich volledig van zijn goddeloze leven af te keren. De rechtvaardige kon ervoor zorgen dat zijn leven werd gespaard door zich te blijven houden aan Jehovah’s rechtvaardige wet zoals die in Zijn verbond werd uiteengezet. Als een rechtvaardige Israëliet zich tot goddeloosheid keerde, zou al zijn vroegere rechtvaardigheid hem niet tot voordeel strekken; zijn uiteindelijke staat als een slecht man was bepalend in zijn geval en om die reden moest hij de terechtstellingsdood sterven. Was het dus dringend noodzakelijk dat Jehovah een wachter verwekte? Beslist! Want Jeruzalem en het land Juda waren nu al heel ver gevorderd in hun „tijd van het einde”. Het leven van de inwoners was erbij betrokken.

35. Hoe waren zowel Jehovah als Ezechiël betrokken bij die Israëlieten die in gevaar verkeerden te sterven, en wat was de wijze en verstandige handelwijze voor Ezechiël?

35 Hoewel Ezechiël ver van het toneel van de komende vernietiging verwijderd was doordat hij zich als balling in het land Babylon bevond, was niettemin zijn eigen leven erbij betrokken. Hoe dat zo? Omdat hij verantwoordelijk gesteld zou kunnen worden voor de dood van de arme slachtoffers, aangezien Jehovah hem als wachter voor hen had aangesteld. Daar dit zo was, had Ezechiël elke goede reden er bezorgd om te zijn dat hij de waarschuwing aan de in gevaar verkerenden gaf, waartoe hij immers was aangesteld en de opdracht had ontvangen. Ezechiëls God was er ook bij betrokken, want als Ezechiël, die in de naam van Jehovah sprak, zijn plicht verzaakte, zou Jehovah ervan beschuldigd kunnen worden dat hij zijn verbondsvolk niet op passende wijze had gewaarschuwd. Ezechiël moest ervoor waken dat er geen smaad op de naam van zijn God zou komen. De wijze en verstandige handelwijze voor hem was, zijn eigen ziel te bevrijden door die Israëlitische zielen die in gevaar verkeerden te sterven, gehoorzaam te waarschuwen. Jehovah had in een weg ter ontkoming voorzien en Ezechiël moest de mensen daarop wijzen.

36. Waarom dient het gezalfde overblijfsel, ofschoon zij goddelijke bescherming hopen te genieten, zich niet onbekommerd te voelen met betrekking tot degenen die met de christenheid verbonden zijn, en ook niet ten aanzien van de beschuldiging die tegen God ingebracht zou kunnen worden?

36 Rust er soms in mindere mate een verplichting op het hedendaagse overblijfsel van gezalfde getuigen, die door Jehovah zijn aangesteld als een wachter-klasse voor de christenheid, die zich thans in haar „tijd van het einde” bevindt? Neen! Aan de hand van het bijbelse tijdschema weten zij waar deze mensenwereld zich in de stroom des tijds bevindt. Door de vervulling der bijbelse profetieën sinds het jaar 1914 G.T. weten zij dat de hemelse „wagen” van Jehovah voortrijdt naar de voltrekking van Zijn rechterlijke beslissingen aan het tegenbeeldige ontrouwe Jeruzalem en Juda. Omdat zij verwachten gedurende de komende vernietiging van de christenheid de goddelijke bescherming te genieten, dienen zij zich niet onbekommerd te voelen met betrekking tot de zielen of levens die in religieus opzicht met de christenheid verbonden zijn. Zij weten dat deze personen in levensgevaar verkeren. Zij moeten gewaarschuwd en naar Gods weg der rechtvaardigheid geleid worden, opdat zij niet met de opzettelijk goddelozen vernietigd worden. Jehovah zou het gezalfde overblijfsel verantwoordelijk stellen voor het leven van hen die onnodig verloren zouden gaan doordat zijn aangestelde wachter-klasse in gebreke was gebleven. Jehovah mag er niet van beschuldigd kunnen worden dat hij niet op barmhartige wijze van tevoren heeft gewaarschuwd.

DE HEMELSE WAGEN VOLGT DE PROFEET

37, 38. Van wie en waarvoor ontving Ezechiël toen een machtiging, en wat deed hij, zoals hem gezegd werd?

37 Er is geen tijd te verliezen! Ten aanschouwen van die „ogen” waarvan de velgen van de wielen van Jehovah’s hemelse wagen vol waren, en ten aanhoren van die vier cherubs of „levende schepselen” die deze wielen vergezelden, ontving Ezechiël nu de opdracht om te gaan en zich van zijn plicht te kwijten. Van Degene die niemand boven zich heeft staan, ja, van Jehovah, die verheven boven heel zijn heilige hemelse organisatie als op een wagen rijdt, ontving Ezechiël een machtiging om zijn moedige dienst als wachter ten uitvoer te brengen. In Ezechiël 3:22, 23 vertelt de pas aangestelde profeet, die zich te Tel-Abib bevindt, ons:

38 „En de hand van Jehovah kwam daar op mij en voorts zei hij tot mij: ’Sta op, ga uit naar de valleivlakte, en daar zal ik met u spreken.’ Dus stond ik op en ging uit naar de valleivlakte, en zie! de heerlijkheid van Jehovah stond daar, gelijk de heerlijkheid die ik aan de rivier de Kebar had gezien, waarop ik op mijn aangezicht viel.”

39. Welke verzekering werd Ezechiël gegeven wat de goddelijke organisatie betreft, en wat moest hij niet verwachten met betrekking tot zijn bediening onder de Israëlieten?

39 De met een wagen te vergelijken organisatie van Jehovah was Ezechiël dus naar deze nieuwe verblijfplaats gevolgd. Dit had hem de verzekering moeten geven dat deze goddelijke organisatie met hem zou zijn in zijn bediening, en de verdere bewijzen tonen aan dat dit ook zo was. Het was niet langer de tijd om slechts met ontzag vervuld te zijn wegens de „heerlijkheid van Jehovah” die in het visioen werd gezien. In het besef dat zijn aanstelling tot dienst van een glorierijke bron afkomstig was, moest hij gaan staan en heengaan. Maar eerst een waarschuwend woord. Hij moest niet verwachten dat zijn dienst geen tegenstand zou ondervinden en dat er geen krachtsinspanningen van buitenaf gedaan zouden worden om hem aan banden te leggen. God waarschuwde hem dienaangaande, zoals Ezechiël ook zelf bericht:

40. Welke beperkingen moest Ezechiël verwachten met betrekking tot zijn vrije beweging en zijn spreken?

40 „Toen kwam er geest in mij en deed mij op mijn voeten staan, en voorts sprak hij met mij en zei tot mij: ’Kom, sluit u op in uw huis. En gij, o mensenzoon, zie! zij zullen u stellig koorden aanleggen en u ermee binden zodat gij niet kunt uitgaan onder hen. En zelfs uw tong zal ik stellig aan uw gehemelte doen kleven, en gij zult stellig stom worden, en gij zult voor hen geen man worden die terechtwijzing toedient, want zij zijn een weerspannig huis. En wanneer ik met u spreek, zal ik uw mond openen, en gij moet tot hen zeggen: „Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd.” Wie het hoort, hore, en wie het laat, late het, want zij zijn een weerspannig huis.’” — Ezech. 3:24-27.

SPREKEN ONDANKS POGINGEN AAN BANDEN TE LEGGEN

41. Wie waren het die Ezechiël als terechtwijzer de beperkingen zouden trachten op te leggen, en hoe zou zijn mond geopend worden of zijn tong aan zijn gehemelte blijven kleven?

41 Het waren niet de Babylonische veroveraars van de Israëlieten die Ezechiël de koorden en banden zouden aanleggen. Het waren de Israëlieten zelf, Ezechiëls eigen volk, die hem zouden trachten te hinderen en te belemmeren en hem ervan zouden trachten te weerhouden zijn huis uit te gaan en in hun midden te komen om bekend te maken wat de Soevereine Heer Jehovah had gezegd. Dit alles zou een uiting zijn van hun weerspannigheid. Zij wilden niet dat Ezechiël hen terechtwees. Maar Ezechiël moest zich op goddelijke inspiratie verlaten. Als Jehovah geen boodschap voor hem had die hij moest brengen, dan zou Jehovah in dat opzicht Ezechiëls tong als het ware aan zijn gehemelte doen kleven zodat hij stom zou worden. Maar als Jehovah wel een boodschap voor hem had die hij moest brengen, dan zou Jehovah met hem spreken en Ezechiëls mond openen om de boodschap bekend te maken, ongeacht wat die weerspannige Israëlieten deden.

42. Met het oog op welke studie was de hedendaagse Ezechiël-klasse niet verbaasd over de behandeling die zij van de christenheid ondervonden, en door welk verdiepte inzicht werden zij gesterkt voor hun werk en het innemen van de juiste positie?

42 In deze „tijd van het einde”, meer dan vijfentwintighonderd jaar later, heeft de christenheid het gezalfde overblijfsel van Jehovah’s dienstknechten net zo behandeld als de weerspannige Israëlieten Ezechiël behandelden. Maar de hedendaagse Ezechiël-klasse werd niet zonder vooraf gegeven waarschuwing hieromtrent gelaten. Uit hun vroegere studie van de profetie van Ezechiël wisten zij wat zij van de christenheid konden verwachten. Precies zoals in de profetie was voorzegd, trachtte de christenheid hun beperkingen op te leggen, zoals de geschiedenis van die naoorlogse jaren tot en met het einde van de Tweede Wereldoorlog laat zien. Dit verbaasde de moedige Ezechiël-klasse niet. Hun geestelijke ogen werden geopend om Jehovah’s met een wagen te vergelijken organisatie, zijn universele hemelse organisatie, te zien en er diepe waardering voor te hebben. Toen hun dit inzicht werd gegeven, werden zij voor hun werk gesterkt. Zij beseften dat er slechts twee grote organisaties bestonden, Jehovah’s organisatie en die van Satan de Duivel. Zij verkozen hun diensten beschikbaar te stellen voor Jehovah’s organisatie. Zij verlieten zich niet op enige goddelijke inspiratie die op hen rustte, maar op Jehovah’s heilige geest om hen te helpen Zijn boodschap te spreken.

43. Op welke woorden van Jezus, in Markus 13:10-13, vertrouwde de Ezechiël-klasse?

43 Zij vertrouwden op de woorden die Jezus tot zijn discipelen sprak en die staan opgetekend in zijn profetie betreffende het „besluit van het samenstel van dingen”, namelijk: „Ook moet eerst in alle natiën het goede nieuws worden gepredikt. Wanneer men u echter wegvoert om u over te leveren, maakt u dan niet tevoren bezorgd over wat gij zult spreken, maar spreekt datgene wat u in dat uur gegeven wordt, want niet gij zijt het die spreekt, maar de heilige geest. Voorts zal de ene broer de andere ter dood overleveren, en een vader een kind, en de kinderen zullen tegen de ouders opstaan en hen ter dood laten brengen; en gij zult om mijn naam voorwerpen van haat zijn voor alle mensen. Maar wie tot het einde heeft volhard, die zal gered worden.” — Mark. 13:10-13; Matth. 24:3-14.

44. Ondanks welke dictatoriale regimes in de christenheid heeft de Ezechiël-klasse bijgevolg standgehouden, en wat is het motief waarom zij vastbesloten zijn tot het einde van de christenheid stand te houden?

44 Thans bevinden wij ons in de jaren zeventig, en ondanks alles wat de christenheid getracht heeft het gezalfde overblijfsel van Jehovah’s dienstknechten door middel van haar religieuze geestelijken en de dictators Benito Mussolini, Adolf Hitler, Josef Stalin en anderen aan te doen, hebben zij tot nu toe stand gehouden en dienst gedaan als een wachter voor de christenheid. Zij zijn vastbesloten tot het einde van hun aardse bediening stand te houden, en dat zal ook betekenen tot het einde van de christenheid en tot het einde van dit samenstel van dingen, waarvan de christenheid een voornaam deel vormt. Zij willen niet dat Jehovah hen verantwoordelijk zal moeten stellen voor het geweldige verlies aan levens dat de aanhangers van de christenheid ten tijde van haar vernietiging te wachten staat. Zij zijn vastbesloten zich een getrouwe, gehoorzame wachter-klasse te betonen, en dit niet slechts om hun eigen ziel te bevrijden, maar opdat Jehovah gerechtvaardigd zal worden omdat hij de christenheid door bemiddeling van hen een volledige en openlijke waarschuwing heeft gegeven. Het getrouwe voorbeeld van Ezechiël uit de oudheid in zijn hoedanigheid als wachter, is een verzekering dat Jehovah insgelijks in deze tijd een getrouwe wachter-klasse zal hebben totdat hij zijn voorzegde oordeel aan de christenheid voltrekt.

[Voetnoten]

^ ¶27 Zie ook The Watch Tower van 1 september 1924, blz. 262, 263, en van 15 september 1924, blz. 275-281.

[Studievragen]