Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

De medestanders van de christenheid keren zich tegen haar!

De medestanders van de christenheid keren zich tegen haar!

Hoofdstuk 13

De medestanders van de christenheid keren zich tegen haar!

1. In hoeverre is het waar dat de geschiedenis zich herhaalt?

ER WORDT dikwijls gezegd dat de geschiedenis de gewoonte heeft zich te herhalen. Of dat de toekomst slechts het verleden is, gehuld in een nieuwe jas. Wat de grote trekken betreft, is het waar dat de wereldgebeurtenissen waaromheen de geschiedenis zich vormt, zich inderdaad herhalen. Gelijke oorzaken zouden voor zo’n herhaling van gebeurtenissen verantwoordelijk zijn.

2, 3. Hoe kunnen wij uit de geschiedenis leren rampspoedige gebeurtenissen die anderen vroeger zijn overkomen, te vermijden, en hoe wijst Paulus op de voordelen van het bestuderen van de bijbelse geschiedenis?

2 Als wij de rampspoedige gebeurtenissen van de menselijke geschiedenis bestuderen, kunnen wij ze als waarschuwende voorbeelden beschouwen en te weten komen wat ertoe heeft geleid. Aldus kunnen wij weten wat wij moeten vermijden opdat die rampspoedige gebeurtenissen zich niet ten aanzien van ons zullen herhalen. Dit is een van de voordelen die wij ontvangen wanneer wij de bijbelse geschiedenis bestuderen, zoals de christelijke apostel Paulus aanraadt. Toen hij de rampspoeden beschreef die de natie Israël tijdens hun veertigjarige tocht van Egypte naar het Beloofde Land zijn overkomen, bracht hij het aldus tot uitdrukking:

3 „Deze dingen nu zijn voorbeelden geworden voor ons, opdat wij geen . . . schadelijke dingen zouden begeren, zoals zij [de Israëlieten] die hebben begeerd. . . . Deze dingen nu bleven hun overkomen als voorbeelden en ze werden opgeschreven tot een waarschuwing voor ons, tot wie de einden van de samenstelsels van dingen gekomen zijn. Wie daarom denkt te staan, moet oppassen dat hij niet valt.” — 1 Kor. 10:6-12.

4. Wat zou er met Jeruzalem gebeuren omdat ze wat haar eigen familieverhouding betreft geen acht had geslagen op het waarschuwende voorbeeld van de geschiedenis, en wat zal de christenheid daarom ervaren omdat ze hier eveneens geen acht op heeft geslagen?

4 De oude stad Jeruzalem paste niet op en trok daarom geen profijt van het waarschuwende voorbeeld der geschiedenis, zelfs niet wat haar eigen familieverhouding betreft. Het was dan ook geen wonder dat haar God, toen hij vertelde welke rampspoed haar wegens haar ontrouw tegenover Hem zou overkomen, vervolgens zei: „En gij zult stellig in uzelf ontwijd worden voor de ogen van de natiën, en gij zult moeten weten dat ik Jehovah ben” (Ezech. 22:16). De eeuwenoude christenheid heeft net zomin acht geslagen op de waarschuwende voorbeelden van de bijbelse geschiedenis. Er kan slechts één afloop worden verwacht. Net zo zeker als het oude Jeruzalem de God met wie ze te maken had op een rampspoedige wijze moest leren kennen, zal Jeruzalems verschrikkelijke ervaring ten aanzien van de christenheid worden herhaald, en dat heel binnenkort.

5. Waar begonnen de symbolische Ohola en Oholiba prostitutie te bedrijven, en aan wie gingen zij toebehoren, en wat schonken zij die eigenaar?

5 Laten wij nu, met de christenheid als het hedendaagse tegenbeeld in gedachten, de verdiende straf beschouwen die God jaren van tevoren voorzei en die over het oude Jeruzalem zou komen. De profeet Ezechiël, die zich in ballingschap in Babylon bevindt en die deze goddelijke profetie op schrift stelt, zegt: „En het woord van Jehovah kwam vervolgens tot mij, zeggende: ’Mensenzoon, twee vrouwen, de dochters van één moeder, bleken er te zijn. En zij gingen zich prostitueren in Egypte. In hun jeugd bedreven zij prostitutie. Daar werden hun borsten betast en daar drukte men de boezem van hun maagdelijkheid. En hun namen waren Ohola, de oudste, en Oholiba, haar zuster, en zij werden de mijne en baarden voorts zonen en dochters. En wat hun namen betreft, Ohola is Samária en Oholiba is Jeruzalem.’” — Ezech. 23:1-4.

6. Wat voor steden waren Samária en Jeruzalem respectievelijk, wie was hun „moeder”, en hoe kwam het dat zij in Egypte geestelijke prostitutie beoefenden?

6 Samária was tot op de tijd dat het in het jaar 740 v.G.T. door de Assyriërs werd vernietigd, de hoofdstad van het noordelijke koninkrijk Israël, dat uit tien van de twaalf stammen van Israël bestond. Jeruzalem daarentegen was de hoofdstad van het zuidelijke koninkrijk Juda, dat uit de overige stammen van het joodse volk bestond. Hun twee hoofdsteden worden dus gebruikt om hun respectieve koninkrijken af te beelden. Zij kwamen beiden uit één ouderorganisatie of „moeder”, namelijk de nationale organisatie die van Abraham, Isaäk en Jakob en de twaalf zonen van Jakob afstamde. Symbolisch werden zij de „dochters” van die moederorganisatie genoemd. Jakob en zijn zonen en hun gezinnen trokken in het jaar 1728 v.G.T., in de dagen dat zijn zoon Jozef de eerste minister en voedselbeheerder van Egypte onder Farao was, van Palestina naar Egypte. Daar werden de stammen die van Jakobs twaalf zonen afstamden en die de twee dochterorganisaties vormen, beïnvloed om geestelijke prostitutie te beoefenen. Op welke wijze?

7. Op welke wijze beoefenden de symbolische Ohola en Oholiba in Egypte geestelijke prostitutie, en hoe kon Ohola terecht de oudste van de twee zusters worden genoemd?

7 Door zich te verontreinigen met de afgodenaanbidding die destijds in Egypte in zwang was. Door dit te doen, hadden zij onreine, immorele betrekkingen met de valse goden en afgoden van het heidense Egypte. In de profetie van Ezechiël 20:4-8 herinnerde Jehovah zekere verbannen oudsten van Israël eraan dat hun voorvaders in Egypte zulk een geestelijke prostitutie hadden beoefend. Natuurlijk bestond het noordelijke koninkrijk Israël met zijn hoofdstad te Samária destijds nog niet (1 Kon. 16:23-28). Maar de tien stammen die ten slotte in opstand kwamen om dat koninkrijk te vormen, bestonden wel en aldus begon de symbolische vrouw Ohola gevormd te worden. Zij bestond uit het merendeel van de stammen van Israël, en hierbij inbegrepen waren de stammen die van de twee oudste zonen van Jakob, namelijk Ruben en Simeon, afstamden en ook de stammen van Manasse en Efraïm, die van Jozef, Jakobs eerstgeboren zoon bij zijn geliefde vrouw Rachel, afstamden. De symbolische Ohola kon dus terecht de „oudste” van de twee symbolische dochters van de ene moeder worden genoemd. — Gen. 29:32-35; 30:22-24.

8. Wat betekent Ohola’s naam, en hoe paste die bij haar?

8 De naam die haar werd gegeven, Ohola, betekent „haar tent”, dat wil zeggen een tent voor het beoefenen van religieuze aanbidding. Toen het noordelijke koninkrijk Israël in 997 v.G.T. werd opgericht, ging het over tot de aanbidding van het gouden kalf en later voegde het de aanbidding van de valse god Baäl aan deze afgodische aanbidding toe. Op deze wijze vergat de symbolische Ohola Jehovah en keerde ze hem de rug toe en richtte ze haar eigen tent voor afgodische aanbidding op. Jehovah’s tent was niet in haar.

9. Waarom paste de naam Oholiba zelfs ten tijde dat Ezechiël omtrent haar profeteerde, bij de jongste „zuster”?

9 De naam van haar symbolische zuster was Oholiba. Naar men aanneemt, betekent deze naam „mijn tent is in haar”. Deze naam was door God gegeven en beduidde daarom dat Jehovah’s tent van aanbidding in de symbolische Oholiba, het zuidelijke koninkrijk Juda, was. Dit koninkrijk heerste over de twee stammen Juda en Benjamin en had ook de ondersteuning van de religieuze stam Levi. Levi was de derde zoon van de patriarch Jakob, Juda was de vierde zoon, en Benjamin de twaalfde en laatste zoon, zodat de symbolische Oholiba zeer terecht werd afgebeeld als de jongste van de twee dochters van de ’ene moeder’. De tent die Jehovah’s ark van het verbond bevatte, werd bediend door de bevoegde mannen van de stam Levi en werd in Jeruzalem geplaatst nadat koning David die stad in 1070 v.G.T. had veroverd en tot zijn hoofdstad had gemaakt. In die stad bouwde Davids zoon Salomo ook de schitterende tempel voor Jehovah’s aanbidding en deze tempel bestond nog steeds ten tijde dat Ezechiël over de symbolische Ohola en Oholiba profeteerde. De naam Oholiba paste dus bij het zuidelijke koninkrijk Juda, want Jehovah’s tent of tempel van aanbidding was in haar. — 2 Sam. 5:1-9; 6:11 tot 7:13.

10. Wanneer gingen de twee symbolische vrouwen aan Jehovah toebehoren, hoe schonken zij hem zonen en dochters, en waarom zou ontrouw aan hem overspel betekenen?

10 „En zij werden de mijne”, zei Jehovah over deze twee symbolische vrouwen (Ezech. 23:4). Wanneer was dat? In het jaar 1513 v.G.T., toen Jehovah de „moeder”-organisatie, de twaalf stammen van Israël, in de nacht van de eerste viering van het Pascha uit dienstbaarheid aan Egypte bevrijdde, en meer in het bijzonder toen Jehovah bij de berg Sinaï in Arabië door tussenkomst van de middelaar Mozes op officiële wijze een verbond met de twaalf stammen sloot (Ex. 12:50 tot 13:21; 19:3 tot 24:8). Daarna werden er zonen en dochters voortgebracht die in een verbondsverhouding tot Jehovah als hun God stonden. Hoe dat zo? Op grond van wat hun vaders hadden gedaan door dit nationale verbond met Jehovah, de Bevrijder van Zijn volk, te sluiten. Zij waren allen aan Hem onderworpen omdat zij de kinderen waren van de natie die met Hem was gehuwd zoals een vrouw met een echtgenoot (Jer. 3:14; 31:32). Ontrouw aan Hem betekende overspel.

11. In welk jaar namen deze twee „vrouwen” definitief vorm aan, en op welke wijze?

11 De symbolische „twee vrouwen, de dochters van één moeder”, namen definitief vorm aan in het jaar 997 v.G.T., of 516 jaar nadat de natie Israël uit het slaven-drijvende Egypte werd bevrijd. In dat jaar weigerden tien van de stammen van Israël nog langer trouw te zijn aan het koninklijke huis van David en richtten ze hun eigen koninkrijk op, waarvan de hoofdstad uiteindelijk Samária, zo’n vijfenvijftig kilometer ten noorden van Jeruzalem, bleek te zijn. Dit noordelijke koninkrijk, met als hoofdstad Samária, werd gesymboliseerd door Ohola. Het zuidelijke koninkrijk, met als hoofdstad Jeruzalem, werd gesymboliseerd door Oholiba. — Ezech. 23:4.

„OHOLA” GEEFT EEN SLECHT HISTORISCH VOORBEELD

12. Werd door de splitsing van Israël in twee natiën, Jehovah’s verbond ten aanzien van hen ontbonden, en hoe weigerde de symbolische Ohola zich aan haar Echtgenoot te onderwerpen?

12 Door deze splitsing van de twaalf-stammennatie Israël werd haar verbond met Jehovah, dat ze bij de berg Sinaï had gesloten, niet ontbonden. De beide nieuwe koninkrijken waren nog steeds in dit verbond van de Mozaïsche wet opgenomen en waren derhalve nog steeds aan Jehovah als geestelijke Echtgenoot onderworpen (1 Kon. 11:29-39). Maar het noordelijke koninkrijk, de symbolische Ohola, weigerde zich als een vrouw aan Jehovah te onderwerpen en werd afgodisch. Zij verloor haar vertrouwen in Hem als haar Beschermer en ging politieke betrekkingen aan met de heidense natiën rondom, vooral met het Assyrische Rijk in het noordoosten (2 Kon. 15:17-22; Hos. 5:13; 12:1). Had dit aanknopen van vriendschap met de gemilitariseerde politieke wereldmacht Assyrië heilzame resultaten voor het tien-stammenkoninkrijk Israël? Bleek Assyrië een betrouwbare, ware vriend voor deze symbolische Ohola te zijn? Merk op wat Jehovah vervolgens, in Ezechiël 23:5-10, zegt:

13. Bleek Assyrië volgens Jehovah’s woorden in Ezechiël 23:5-10 een ware vriend voor de symbolische Ohola te zijn?

13 „En Ohola ging zich prostitueren, terwijl zij aan mij onderworpen was, en bleef een zinnelijk verlangen koesteren naar degenen die haar hartstochtelijk liefhadden, naar de Assyriërs, die nabij waren, stadhouders gekleed in blauwe stof, en hun regenten — allen begeerlijke jonge mannen, ruiters rijdend te paard. En zij bleef zich in daden van prostitutie aan hen geven, allen de meest uitgelezen zonen van Assyrië; en met al degenen naar wie haar zinnelijke verlangen uitging — met hun drekgoden — verontreinigde zij zich. En haar uit Egypte meegevoerde daden van prostitutie verliet zij niet, . . . Daarom gaf ik haar in de hand van degenen die haar hartstochtelijk liefhadden, in de hand van de zonen van Assyrië, naar wie haar zinnelijke verlangen was uitgegaan. Zij waren het die haar naaktheid ontblootten. Haar zonen en haar dochters namen zij en haar doodden zij zelfs met het zwaard. En zij werd berucht bij de vrouwen, en strafgerichten voltrokken zij aan haar.”

14. Hoe handelde Jehovah daarom ten opzichte van „Ohola” omdat zij op Assyrië vertrouwde?

14 Dat de geestelijk overspelige Ohola, het tien-stammenkoninkrijk Israël, haar geloof in de onzichtbare Jehovah verloor en haar vertrouwen in de indrukwekkend uitziende militaire macht van het afgodische Assyrië stelde, beschermde haar niet. Daar zij Degene verliet die haar uit Egypte had bevrijd, werd zij door Hem aan de wrede Assyriërs overgeleverd, die haar hartstochtelijk hadden liefgehad ten einde haar ertoe te dwingen een wereldlijke verbintenis met hen aan te gaan.

15. Wat voltrokken de Assyriërs aan de symbolische Ohola, en hoe ontblootten zij haar naaktheid?

15 Jehovah liet „Ohola” in de gewelddadige handen vallen van degenen met wie zij liever in een verbond had gestaan, de Assyriërs. Dezen werden gebruikt om het goddelijke oordeel aan haar te voltrekken, door haar de verdiende behandeling te geven die een overspelige vrouw toekwam. Met het zwaard van de oorlog doodden zij haar bij wijze van vergeldingsmaatregel als een politieke natie door haar nationale hoofdstad, Samária, te vernietigen. Maar eerst namen zij haar zonen en dochters gevangen en voerden hen in slavernij naar een ander land. Zij gaven haar geen schijn van kans om als volk en koninkrijk hersteld te worden. Zij ’ontblootten haar naaktheid’ door het land van haar Israëlitische kinderen te ontdoen en hen ver weg in ballingschap te voeren, en ten einde hun plaats in het land in te nemen, importeerde Assyrië vervolgens heidense volken uit verscheidene delen van het Assyrische Rijk. — 2 Kon. 18:8-12; 17:1-24.

16. Hoe werd „Ohola” „berucht bij de vrouwen”?

16 Dit was stellig reden voor „Ohola”, die als misdadigster was terechtgesteld, om „berucht” te worden „bij de vrouwen”, dat wil zeggen bij de heidense koninkrijken van die tijd. Ze keken op haar neer als een natie die schandelijke beruchtheid voor zichzelf had verworven en ze huiverden voor haar lot. In 740 v.G.T., met de vernietiging van Samária en de wegvoering van haar in leven gebleven zonen en dochters, kwam er voorgoed een eind aan haar koninkrijk.

HISTORISCHE VOORSPELLING VOOR ONZE TIJD

17. Welke vragen rijzen er met betrekking tot de symbolische Oholiba, aangezien „Ohola” een waarschuwend voorbeeld was?

17 Werd de symbolische Ohola „berucht” bij haar zuster Oholiba, het zuidelijke koninkrijk Juda? Besefte Oholiba dit waarschuwende voorbeeld en trok ze er lering uit? Vermeed zij daarom de geestelijk overspelige handelwijze van haar zuster opdat de geschiedenis zich niet ten aanzien van haar zou herhalen en zij niet de beker van oordeel zou hoeven te drinken die haar zuster had moeten drinken? Wat gaf Oholiba te kennen met betrekking tot datgene wat haar huidige tegenhanger, de christenheid, in onze tijd zou doen? Jehovah wees op de handelwijze die Ohola’s zusterkoninkrijk volgde door, in Ezechiël 23:11-17, te zeggen:

18. Met welke woorden wees Jehovah op de handelwijze die de symbolische Oholiba toen volgde?

18 „Toen dan haar zuster Oholiba het zag, maakte zij voorts haar zinnelijke begeerte nog verderfelijker dan zij, en haar prostitutie nog erger dan de hoererij van haar zuster. Naar de zonen van Assyrië ging haar zinnelijke verlangen uit, stadhouders en regenten die nabij waren, gekleed met volmaakte smaak, ruiters rijdend te paard — allen begeerlijke jonge mannen. Toen zag ik dat, omdat zij zich verontreinigd had, zij beiden één weg hadden. En zij bleef haar daden van prostitutie vermeerderen toen zij vervolgens de mannen in gravures op de muur zag, afbeeldingen van Chaldeeën gegraveerd in vermiljoen, . . . allen met het uiterlijk van krijgslieden, de gelijkenis van de zonen van Babylon, Chaldeeën wat het land van hun geboorte betreft. En zij kreeg een zinnelijk verlangen naar hen op de aanblik van haar ogen en zond vervolgens boodschappers naar hen in Chaldea. En de zonen van Babylon bleven tot haar komen, naar het bed van liefdesbetuigingen, en haar met hun immorele gemeenschap verontreinigen; en zij werd voortdurend door hen verontreinigd, en haar ziel wendde zich toen vol afkeer van hen af.”

19. Hoe trotseerde de symbolische Oholiba het waarschuwende voorbeeld van haar zuster Ohola, en welke afloop met betrekking tot Assyrië deed een probleem voor Oholiba rijzen?

19 Oholiba trotseerde het waarschuwende voorbeeld van haar zusterkoninkrijk Ohola. Jehovah zag dat Oholiba en Ohola beiden „één weg hadden”, alleen dat Oholiba die weg in nog ergere trant volgde. Jehovah en haar „huwelijks”-verbond met Hem vergetend, ging zij politieke betrekkingen aan met die machtige militaire wereldmacht Assyrië. Dit trad vooral aan het licht in de dagen van koning Achaz van Jeruzalem. Ondanks de raad die Jehovah bij monde van de profeet Jesaja gaf, riep koning Achaz de hulp van de Assyrische veroveraar Tiglath-Pileser in tegen de geallieerde koninkrijken Syrië en Israël (Jes. 7:1-20; 2 Kon. 16:5-10, 17, 18). Koning Hizkía, de opvolger van Achaz, zag hoe Ohola’s handelwijze van het dingen naar de politieke gunst van Assyrië in rampspoed eindigde toen het noordelijke koninkrijk en zijn hoofdstad Samária in 740 v.G.T. werden vernietigd. Hoewel koning Hizkía uit de hand van de Assyrische koning Sanherib werd bevrijd, ging hij in op de vriendschappelijke avances van de Babyloniërs. Hiervoor werd hij door Jehovah berispt (Jes. 37:36 tot 39:7; 2 Kon. 19:35 tot 20:18). Nadat de Babyloniërs de Assyrische wereldmacht hadden omvergeworpen door haar hoofdstad Ninevé omstreeks 632 v.G.T. te vernietigen, rees er een ernstig probleem voor Jeruzalem.

20. Hoe maakte de koning van Babylon de politieke actie van de koning van Egypte ten opzichte van Jeruzalem ongedaan, hoe dong de symbolische Oholiba naar de politieke gunst van Babylon, en hoe toonde ze dat ze hier ten slotte genoeg van had?

20 Vier jaar later, in 628 v.G.T., zette de veroverende koning van Egypte koning Jojakim op de troon van Jeruzalem in de plaats van zijn broer Joahaz. Maar in het jaar 620 v.G.T. onderwierp de koning van Babylon Jojakim en maakte hij hem schatplichtig aan Babylon. In het jaar 617 v.G.T. installeerde de koning van Babylon Jojakims broer Zedekía als koning op de troon van Jeruzalem (2 Kon. 23:31 tot 24:18). Gedurende de regeringen van deze twee koningen maakte de symbolische Oholiba „haar zinnelijke begeerte nog verderfelijker” dan haar zuster Ohola door naar de politieke gunst van de Babylonische wereldmacht te dingen. Dit internationale overspel werd in beide gevallen volgehouden totdat Jeruzalem ten slotte genoeg had van de overheersing van Babylon. Daarom ’wendde haar ziel zich toen vol afkeer’ van de Babyloniërs af door tegen de koning van Babylon in opstand te komen. — 2 Kon. 24:1, 18-20.

21. Hoe dacht Jehovah over de overspelige handelwijze van de symbolische Oholiba?

21 Hoe dacht Jehovah evenwel over deze geestelijk overspelige handelwijze van de zijde van de symbolische Oholiba? Dit is iets wat haar huidige tegenhanger, de christenheid, lang geleden had moeten beschouwen. In Ezechiël 23:18-21 vertelt Jehovah hoe hij hierover dacht: „En zij bleef haar daden van prostitutie onthullen en haar naaktheid ontbloten, zodat mijn ziel zich vol afkeer afwendde van haar gezelschap, net zoals mijn ziel zich vol afkeer had afgewend van het gezelschap van haar zuster [Ohola]. En zij bleef haar daden van prostitutie vermenigvuldigen, zozeer dat zij de dagen van haar jeugd in herinnering bracht, toen zij zich in het land Egypte prostitueerde. En zij bleef een zinnelijk verlangen koesteren in de trant van bijvrouwen die toebehoren aan degenen wier vleselijke lid is als het vleselijke lid van ezelhengsten en wier voortplantingsorgaan is als het voortplantingsorgaan van hengsten. En gij bleeft de aandacht vestigen op het losbandige gedrag van uw jeugd door het drukken van uw boezem sedert Egypte, ter wille van de borsten van uw jeugd.”

22. Hoe handelde Jehovah op dezelfde wijze ten aanzien van zowel Oholiba als Ohola?

22 Waarom zou Jehovah, aangezien hij zich vol afkeer van het gezelschap van haar overspelige zuster Ohola had afgewend, zijn ziel niet vol afkeer van het gezelschap van Oholiba afwenden omdat zij zich aan net zulk losbandig gedrag met de afgodische Babyloniërs schuldig maakte? Jehovah is consequent en handelde daarom op dezelfde wijze ten aanzien van beide zusters, Ohola en Oholiba.

23. Hoe bracht Oholiba de dagen van haar jeugd in herinnering, toen zij zich in Egypte prostitueerde, en haar hartstocht werd als die van bijvrouwen die aan wie toebehoren?

23 Hoe bracht Oholiba „de dagen van haar jeugd in herinnering . . ., toen zij zich in het land Egypte prostitueerde”? Dit deed zij door toen ’haar ziel zich vol afkeer’ van de Babyloniërs begon af te wenden, door tegen de koning van Babylon in opstand te komen, voor militaire hulp naar het zuidelijk gelegen Egypte te kijken (Ezech. 17:7-10, 15-17). Wat een verachting spreekt er uit de taal die Jehovah hier gebruikt voor haar dierlijke, hartstochtelijke handelwijze die ongepast was voor een vrouw maar tamelijk gewoon was voor een bijvrouw die zich gemakkelijk gaf. Hij zegt: „En zij bleef een zinnelijk verlangen koesteren in de trant van bijvrouwen die toebehoren aan degenen wier vleselijke lid is als het vleselijke lid van ezelhengsten en wier voortplantingsorgaan is als het voortplantingsorgaan van hengsten.” — Ezech. 23:20.

DE VERSMADE POLITIEKE MINNAARS REAGEREN

24, 25. Wat zou Jehovah, volgens Ezechiël 23:22-25a, logischerwijs met Oholiba doen?

24 Wat stond, in het licht van datgene wat met de symbolische Ohola gebeurde wegens haar geestelijk immorele handelwijze, haar zuster Oholiba logischerwijs van de zijde van de met afkeer vervulde Jehovah te wachten? Het was nog enige tijd, misschien twee jaar, vóór het begin van de laatste Babylonische belegering van Jeruzalem toen Jehovah de vraag beantwoordde door tot die ontrouwe stad waarin Zijn „tent” nog steeds stond, te zeggen:

25 „Daarom, o Oholiba, dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’Zie, ik wek uw hartstochtelijke minnaars tegen u op, degenen van wie uw ziel zich vol afkeer heeft afgewend, en ik zal hen stellig van alle kanten tegen u brengen, de zonen van Babylon en alle Chaldeeën, Pekod en Soa en Koa, alle zonen van Assyrië met hen, begeerlijke jonge mannen, allen stadhouders en regenten, krijgslieden en opgeroepenen, alle rijdend te paard. En zij moeten tegen u komen met geratel van strijdwagens en wielen, en met een verzameling van volken, met groot schild en beukelaar en helm. Zij zullen zich rondom tegen u stellen, en ik zal hun stellig het oordeel overgeven, en zij moeten u oordelen met hun oordelen. En ik zal stellig mijn vurige ijver jegens u tot uitdrukking brengen, en zij moeten in woede handelend tegen u optreden.

26. Wat zouden de Babyloniërs en hun bondgenoten volgens Jehovah’s zeggen met de symbolische Oholiba doen?

26 Uw neus en uw oren zullen zij verwijderen, en wat van u overblijft, zal zelfs door het zwaard vallen. Uw zonen en uw dochters zullen zijzelf nemen en wat van u overblijft, zal door het vuur verslonden worden. En zij zullen u stellig uw kleren uittrekken en uw luisterrijke voorwerpen wegnemen. En ik zal werkelijk uw losbandig gedrag van u doen ophouden, alsmede uw prostitutie meegevoerd uit het land Egypte; en gij zult uw ogen niet naar hen opslaan en Egypte zult gij niet meer gedenken.’” — Ezech. 23:22-27.

27. Wie wekt degenen tegen „Oholiba” op van wie men dit het minst zou verwachten, en hoe wordt ontkoming haar onmogelijk gemaakt, en worden er louter menselijke oordelen aan haar voltrokken?

27 Wat een verschrikkelijke schok als iemands hartstochtelijke minnaars zich plotseling tegen hem of haar keren! Hoe zouden gevoelens zo vlug kunnen veranderen? Het is Jehovah die dit teweeg brengt tegen de met een vrouw te vergelijken organisatie die zich ontrouw aan hem heeft betoond. Hij wekt degenen tegen haar op van wie wij nauwelijks zouden denken dat hij hen als zijn werktuig zou gebruiken om het oordeel aan haar te voltrekken, namelijk haar medestanders of bondgenoten die haar eens hartstochtelijk liefhadden als een schatplichtig koninkrijk. Zij zijn niet slechts het gewone volk, maar stadhouders, regenten, beroepskrijgslieden en mannen die worden opgeroepen voor raad, allemaal berijders van paarden. Er zal geen ontkoming voor haar zijn want zij zullen van alle kanten tegen haar komen. De strijdwagens, waarvan zij het geratel der wielen hoort, kunnen voortsnellen als de bliksem en haar overvallen. De verzameling van goed beschermde militaire volken kan haar insluiten. Zullen zij de gerechtelijke oordelen voltrekken die door mensen zijn geveld? Neen, want zij worden slechts als terechtstellingswerktuigen gebruikt!

28. Wiens rechterlijke beslissingen worden voltrokken, hoe worden ze toegepast, en met welke emoties worden ze voltrokken?

28 De rechterlijke beslissingen zijn van Jehovah afkomstig en hij geeft de voltrekking ervan in handen van door hem gekozen menselijke werktuigen. Maar zij mogen deze rechterlijke beslissingen toepassen naar de wrede wijze waarop zij zelf gewoon zijn het oordeel te voltrekken. Jehovah’s jaloerse ijver is opgewekt tegen de symbolische Oholiba, en zijn scherprechters op aarde zijn in woede ontstoken; en wanneer de goddelijke ijver en de Assyro-Babylonische woede zich verenigen om een eensgezinde actie te ondernemen, wee dan Oholiba!

29. Op welke morele misdaad stond de straf van het afsnijden van neus en oren, en hoe werd deze straf aan de symbolische Oholiba voltrokken?

29 Is het niet afgrijselijk wreed om neus en oren van een vrouw af te snijden, waardoor zij afschuwelijk mismaakt wordt? Ja, maar zo werden overspeelsters door die wereldimperialisten uit de oudheid gestraft. Oholiba had zich overspelig van haar echtgenoot-eigenaar, Jehovah, afgekeerd. Als een beledigde jaloerse echtgenoot merkte hij het gezicht van zijn ontrouwe partner. Haar schitterende nationale voorkomen werd geruïneerd. Haar gezalfde koning en andere prominente ambtsdragers, die als de „adem van onze neusgaten” waren, werden weggenomen (Klaagl. 4:20). Haar priesters en rechters en geletterde mannen, die als oren waren om te luisteren en stabiliteit te geven aan de leiding van de natie, werden eveneens gewelddadig verwijderd. Hoe kon zij, met zo’n verminkt nationaal voorkomen, haar „gezicht bewaren” voor andere natiën? Dat kon zij niet!

30. Wat zou er worden gedaan met datgene wat van haar overbleef aan mensen en aan goederen die niet meegenomen konden worden, en hoe zou haar voorkomen aldus zijn?

30 Nadat zij aldus was verminkt, zou datgene wat van de overspelige Oholiba overbleef, vallen door het terechtstellingszwaard van de zegevierende Babyloniërs, haar vroegere hartstochtelijke minnaars. Wee daarom haar zonen en dochters! Zij die in leven bleven, zouden gevangen genomen en in slavernij gevoerd worden. Wat van haar overbleef aan stoffelijke bezittingen die niet meegenomen konden worden, zou „door het vuur verslonden worden”. Zij moest naakt worden gemaakt, ontdaan van haar klederen en luisterrijke voorwerpen waarmee zij zich als natie verleidelijk had gemaakt. Zulk geestelijk overspel als door haar werd beoefend, moest voor altijd van de aarde verdwijnen!

31. Waardoor wordt te kennen gegeven of het feit dat Oholiba genoeg had gekregen van de Babyloniërs, al dan niet betekende of zij berouw had ten einde met Jehovah verzoend te worden?

31 Dat Oholiba van sommigen, zoals de Babyloniërs, met wie zij geestelijke prostitutie had bedreven, genoeg had gekregen, betekende niet dat zij zich in diepgevoeld berouw tot Jehovah had gekeerd om met hem verzoend te worden. Zij gaf zich nog steeds over aan het bedrijven van geestelijke immoraliteit met afgoden. Zij was nog steeds geneigd haar verbond met Jehovah te overtreden en op overspelige wijze verbintenissen met een heidense natie aan te gaan als zij meende dat dit haar als natie zou redden. In het volle besef hiervan zei Jehovah vervolgens tot de symbolische Oholiba:

32. In wiens hand zou Jehovah Oholiba geven, en wat zou er dan met haar gebeuren, en waarom?

32 „Want dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’Zie, ik geef u in de hand van degenen die gij hebt gehaat, in de hand van degenen van wie uw ziel zich vol afkeer heeft afgewend. En zij moeten handelend tegen u optreden in haat . . . en de naaktheid van uw daden van hoererij en uw losbandig gedrag en uw daden van prostitutie moeten ontbloot worden. Deze dingen zullen u worden aangedaan omdat gij gelijk een prostituée de natiën achternaloopt, wegens het feit dat gij uzelf hebt verontreinigd met hun drekgoden. De weg van uw zuster [Ohola] hebt gij bewandeld; en ik zal haar beker in uw hand moeten geven.’” — Ezech. 23:28-31.

33. Kon Oholiba aan de gevolgen ontkomen door van haar kant iets te ondernemen, en voor welke verbintenissen tot nu toe zou Jehovah haar laten boeten?

33 Oholiba, die het ontrouwe Jeruzalem voorstelde, moest niet denken dat zij door de Babyloniërs te gaan haten en haar ziel vol afkeer van hen af te wenden, aan de gevolgen van haar vroegere geestelijk immorele betrekkingen met hen kon ontkomen. Zo gemakkelijk was het niet. De gehate Babyloniërs waren niet bereid haar verbintenissen met hen te vergeten. En hoe stond het met haar superieure verbintenissen ten opzichte van Jehovah, haar echtgenoot-eigenaar? Berouw over haar losbandige gedrag met de Babyloniërs was geen berouw jegens Jehovah. Daarom zou Hij Oholiba laten boeten voor het feit dat zij zowel haar verplichtingen tegenover de Babyloniërs als haar verplichtingen tegenover Hem niet was nagekomen, door haar in de hand te geven van de minnaars die zich van haar hadden afgekeerd, de Babyloniërs.

34. Waaraan schreven de natiën het toe dat Oholiba naakt werd gemaakt?

34 Haar naaktheid moest aan alle natiën worden getoond door haar aan de kaak te stellen als een schaamteloze „tippelaarster”, een prostituée die op nationale schaal jacht maakte op onnozele zielen. Haar God, wiens religieuze „tent” in haar was, moest haar wel streng straffen! Als haar ontrouw en haar misdaden tegen hem niet zo enorm groot waren geweest, zou haar straf niet zo zwaar zijn geweest! Zo was het haar zuster Ohola vergaan. Waarom zou haar nu dus niet hetzelfde overkomen?

35. Welke verkeerde gedachte moest Oholiba er niet op na houden?

35 Oholiba moest niet denken dat zij een uitzondering op de regel was. Haar zuster Ohola had onherroepelijk om bepaalde redenen lijden ondergaan. Welke historische basis had zij dan om te denken dat de geschiedenis zich niet ten aanzien van haar zou herhalen om precies dezelfde redenen, ja, nog krachtiger redenen? Dezelfde misdaden verdienden dezelfde straf! Jehovah toonde van tevoren dat hij geen uitzondering zou maken voor Oholiba, ook al vertegenwoordigde zij Jeruzalem, door tot haar te zeggen:

36. Welke beker moest Oholiba op Jehovah’s bevel drinken omdat Hij geen uitzondering zou maken, en in hoeverre?

36 „Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’De beker van uw zuster zult gij drinken, de diepe en wijde. Gij zult een voorwerp van gelach en bespotting worden, daar de beker veel bevat. Met dronkenschap en droefheid zult gij vervuld worden, met de beker van ontzetting en van verwoesting, de beker van uw zuster Samária. En gij zult hem moeten drinken en uitslurpen, en op zijn scherven van aardewerk zult gij knagen en uw borsten zult gij afrukken. „Want ikzelf heb gesproken”, is de uitspraak van de Soevereine Heer Jehovah.’” — Ezech. 23:32-34.

37. Wat wordt door Jehovah’s beschrijving van de „beker” te kennen gegeven met betrekking tot de hoeveelheid die Oholiba moest drinken, en waarom zou het drinken ervan haar ontzet, dronken en bedroefd maken?

37 Drieënnegentig jaar lang, vanaf de tijd dat Samária in 740 v.G.T. werd vernietigd tot het begin van Jeruzalems „tijd van de dwaling van het einde” in 647 v.G.T., had de overspelige Oholiba klaarblijkelijk de tijd gehad om lering te trekken uit het historische waarschuwende voorbeeld van haar zuster Ohola. Ongelukkigerwijs deed zij dit niet (Ezech. 4:6, 7; 21:25). Uit de hand van haar in de steek gelaten echtgenoot-eigenaar, Jehovah, moet zij dezelfde beker drinken als haar zuster Ohola (Samária) in 740 v.G.T. had gedronken. Alleen zal de inhoud meer zijn, „daar de beker veel bevat”, omdat de beker ’diep en wijd’ is. Zij zal een „voorwerp van gelach en bespotting” worden voor alle kwaadaardig gezinde natiën rondom. Díe beker zal zij drinken. Zij zal ontzet zijn over de schande en verwoesting die over haar zullen komen. En dan te bedenken dat Jehovah dit over haar zou laten komen! De boordevolle beker van nationale verwoesting, wegvoering uit haar door God geschonken land en de internationale schande zal genoeg zijn om te maken dat zij zich dronken voelt. Zij zal met droefheid vervuld worden wegens haar eigen geruïneerde toestand, niet wegens de smaad die zij op de naam van haar echtgenoot-eigenaar, Jehovah, heeft gebracht. Hoeveel de beker ook bevat, het zal niet meer zijn dan wat haar toekomt.

38. Hoe beschreef Jehovah op figuurlijke wijze hoe de symbolische Oholiba de volledige straf voor haar ontrouw jegens Hem zou betalen?

38 Zij zal de beker tot de laatste druppel moeten leegdrinken. Zelfs het vocht dat in het poreuze, absorberende materiaal van de beker is getrokken, zal zij moeten opslorpen door op de „scherven van aardewerk” van de beker te knagen en te kauwen. Zij moet het volle pond betalen van de goddelijke straf voor haar ontrouwe, overspelige handelwijze jegens de God van haar verbond. Zij moet datgene ondergaan wat Jehovah betreffende haar gesproken heeft. Het waarschuwende voorbeeld in het geval van haar zuster was niet iets waar de spot mee gedreven kon worden!

HOE DE REGEL OPGAAT IN HET GEVAL VAN DE CHRISTENHEID

39. Welke vragen rijzen er nu met betrekking tot de toekomst van de christenheid, en wat maakt de antwoorden op deze vragen des te zekerder?

39 Wat kan er, aangezien deze regel zo feilloos opging in het geval van de symbolische Ohola en Oholiba, nu verwacht worden met betrekking tot de christenheid, de huidige tegenhanger van deze twee symbolische zusters, Samária en Jeruzalem? Zal de bijbelse geschiedenis zich niet ten aanzien van de christenheid herhalen? Als Oholiba (Jeruzalem) dezelfde beker dronk als haar zuster Ohola (Samária) omdat zij Ohola’s gedrag ten opzichte van Jehovah nabootste, zal de christenheid er dan aan ontkomen dezelfde beker te drinken ook al heeft ze het gedrag van zowel Ohola als Oholiba nagebootst? Als de religieuze geestelijken en kerkmensen van de christenheid dit denken, hebben zij het schromelijk mis, aangezien de ware God, Jehovah, consequent is in al zijn wegen. Wat het des te zekerder maakt dat de christenheid een herhaling van de geschiedenis zal meemaken en dezelfde beker als haar prototypen uit de oudheid zal drinken, is dat Jehovah het in zijn geschreven Woord, in de opgetekende profetieën van het laatste boek van de bijbel, heeft gezegd.

40. Wat zou Oholiba in 607 v.G.T. ondervinden, en waartoe moeten wij ons wenden om te vernemen of de geschiedenis zich zal herhalen?

40 Wat zou Oholiba, net als haar zuster Ohola, in 607 v.G.T. ondervinden? Onder andere dat haar hartstochtelijke minnaars zich tegen haar zouden keren. Hun optreden zou tot gevolg hebben dat zij naakt werd uitgekleed; zij zou kinderloos worden gemaakt, doordat haar kinderen in gevangenschap weggevoerd zouden worden of door het zwaard van bestraffende oorlogvoering zouden vallen; zij zou met vuur worden verbrand; haar koninklijke waardigheid zou te schande worden gemaakt wanneer haar koninklijke positie onder de natiën zou uiteenvallen. Zal iets dergelijks in de moderne geschiedenis worden herhaald? Luister nu naar wat Jehovah door bemiddeling van Jezus Christus heeft gesproken, terwijl zijn woorden, die in zijn geschreven Woord zijn vastgelegd, luider dan ooit klinken:

41, 42. Wat zegt Openbaring 17:15-18 en 18:4-8 over soortgelijke rampspoeden die een immoreel persoon overkomen?

41 „De wateren die gij gezien hebt, waar de hoer zit, betekenen volken en scharen en natiën en talen. En de tien horens die gij gezien hebt, en het wilde beest [dat de tien horens op zijn zeven koppen draagt], die zullen de hoer haten en zullen haar woest en naakt maken, en zij zullen haar vleesdelen opeten en zullen haar geheel met vuur verbranden. Want God heeft het hun in het hart gegeven zijn gedachte uit te voeren, . . . En de vrouw die gij gezien hebt, betekent de grote stad, die een koninkrijk over de koningen der aarde heeft.”

42 „Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen. Want haar zonden hebben zich helemaal tot aan de hemel opgehoopt, en God heeft zich haar ongerechtigheden herinnerd. Vergeldt haar gelijk zijzelf vergolden heeft, en doet haar tweemaal zoveel, ja, tweemaal het aantal dingen die zij gedaan heeft; . . . Naar de mate dat ze zichzelf verheerlijkt en in schaamteloze weelde geleefd heeft, geeft haar in die mate pijniging en rouw. Want in haar hart blijft ze zeggen: ’Ik zit als koningin, en ik ben geen weduwe, en ik zal nooit rouw zien.’ Daarom zullen op één dag haar plagen komen, dood en rouw en hongersnood, en ze zal geheel verbrand worden met vuur, want Jehovah God, die haar heeft geoordeeld, is sterk.”

43. Hoe wordt de hoer in Openbaring 17:1-6 geïdentificeerd?

43 Op wie zijn die woorden uit Openbaring 17:15-18 en 18:4-8 van toepassing? Wie is de „hoer” in dit geval? Uit dat laatste bijbelboek geeft Jehovah door bemiddeling van zijn engel ten antwoord: „Kom, ik zal u het oordeel tonen over de grote hoer, die zit op vele wateren, met wie de koningen der aarde hoererij hebben bedreven, . . .” „En hij voerde mij in de kracht van de geest weg naar een wildernis. En ik kreeg een vrouw in het oog die op een scharlakengekleurd wild beest zat, . . . in haar hand had zij een gouden beker, die vol was van walgelijkheden en de onreinheden van haar hoererij. En op haar voorhoofd was een naam geschreven, een mysterie: ’Babylon de Grote, de moeder van de hoeren en van de walgelijkheden der aarde.’ En ik zag dat de vrouw dronken was van het bloed der heiligen en van het bloed van de getuigen van Jezus.” — Openb. 17:1-6.

44. Bleek de vorm van bestraffen van vrouwen voor overspel en hoererij derhalve met het verstrijken der jaren te zijn veranderd, en wat voor straf zal Babylon de Grote dus ondergaan?

44 Hier wordt inderdaad een herhaling van de geschiedenis voorzegd waardoor de historische kenmerken worden gereproduceerd van wat de prostituée uit de oudheid, Oholiba, overkwam. De in de bijbel beschreven behandeling van overspeelsters en hoeren blijkt dus sinds 607 v.G.T., toen Oholiba (Jeruzalem) door de Babyloniërs werd vernietigd, niet te zijn veranderd. In het jaar 96 G.T., omstreeks welke tijd de christelijke apostel Johannes het laatste boek van de bijbel, Openbaring, schreef, was deze behandeling nog dezelfde. Een tijdsverloop van zevenhonderd jaar en toch geen verandering! En er wordt geen verandering voorzien en voorzegd nadat er meer dan achttien eeuwen sindsdien verstreken zouden zijn tot nu in onze twintigste eeuw, want in Openbaring 17 en 18 worden de gebeurtenissen van onze huidige eeuw voorspeld. Ongeacht wat de symbolische hoer, Babylon de Grote, ook in haar hart zegt, zij moet de straf ondergaan van vrouwen van losbandig gedrag, zoals Ohola en Oholiba uit de oudheid, welke straf haar zal worden toegediend door Jehovah God, die haar oordeelt. Zijn vorm van straf is niet veranderd!

45. Waarom is het een ijdele wensdroom als de christenheid in haar hart zegt dat ze het lot van Babylon de Grote van tegenwoordig niet zal ondergaan?

45 Het is een ijdele wensdroom als de christenheid in haar hart zegt dat ze het lot van Babylon de Grote van tegenwoordig niet zal ondergaan. Jarenlang is ze er nu reeds van in kennis gesteld dat Babylon de Grote het wereldrijk van vals-Babylonische religie is, en de christenheid is het volkrijkste en machtigste deel van deze wereldomvattende religieuze organisatie. Als zodanig is ze een van die religieuze „hoeren” waarvan Babylon de Grote de moederorganisatie is. — Openb. 17:5.

46. Wat moet de christenheid dientengevolge door toedoen van Jehovah ondergaan, en waarin moet ze, aangezien ze in de zonden van Babylon de Grote heeft gedeeld, eveneens delen?

46 Dientengevolge moet de christenheid door toedoen van Jehovah God hetzelfde lot ondergaan als Babylon de Grote. En aangezien de christenheid specifiek werd voorschaduwd door de overspelige Oholiba (Jeruzalem), is het zeker dat ze in de rampspoedige afloop van Babylon de Grote zal delen, welke afloop nauwkeurig overeenkomt met die van de prostituée Oholiba. Heeft de christenheid gedeeld in de zonden van Babylon de Grote die zich helemaal tot aan de hemel hebben opgehoopt? Ja, en daarom moet ze ook delen in de plagen die volgens Gods verordening „op één dag” over Babylon de Grote zullen komen, namelijk dood, rouw en hongersnood, en zal ze „geheel verbrand worden met vuur”, en wel door haar vroegere medestanders. — Openb. 18:4-8; 17:16.

47, 48. Wat moest Oholiba volgens Ezechiël 23:35 dragen, en wat zal de christenheid daarom moeten dragen?

47 Wij zouden heel goed aan de christenheid kunnen denken wanneer Jehovah vervolgens aan zijn profeet Ezechiël vertelt hoe goddeloos Oholiba (Jeruzalem) zich jegens Hem heeft gedragen: „Omdat gij mij zijt vergeten en gij mij voorts achter uw rug hebt geworpen, draagt gij dan ook zelf uw losbandig gedrag en uw daden van prostitutie.”

48 In overeenstemming met deze woorden van Ezechiël 23:35 moest Oholiba uit de oudheid de bittere gevolgen van haar geestelijke losbandige gedrag en daden van prostitutie dragen. De christenheid zal zonder mankeren hetzelfde moeten dragen.

49. Hoe heeft de christenheid volgens het historische bericht sinds 1919 getoond dat ze Jehovah is vergeten en hem de rug heeft toegekeerd wat vrede en veiligheid betreft, en wat zal ze daarom niet krijgen als haar medestanders zich tegen haar keren?

49 Wij hoeven niet al te diep in het historische bericht dat de christenheid voor zichzelf heeft opgebouwd te graven om te ontdekken dat ze Jehovah is vergeten en hem de rug heeft toegekeerd. Ze heeft zich niet met Hem verbonden of naar Hem gericht in de hoop beschermd en gespaard te worden. Ze heeft geestelijke immoraliteit bedreven met de politici van alle natiën. Te zamen met deze natiën heeft ze dat afgodische „beeld” van het symbolische wilde beest, namelijk de Verenigde Naties, als de noodzakelijke organisatie voor wereldvrede en veiligheid bevorderd en aanbevolen. Dit politieke „beeld” is het scharlakengekleurde wilde beest met zeven koppen en tien horens, waarop Babylon de Grote heeft gereden sinds het in 1919 oorspronkelijk als de Volkenbond tot bestaan kwam. Omdat ze Jehovah de rug heeft toegekeerd, zal ze niet door Hem worden beschermd en bevrijd wanneer haar politieke en wereldlijke medestanders zich in woede tegen haar keren om haar te vernietigen. — Openb. 13:14, 15; 14:9-11; 17:3-7.

50-52. Wanneer zal deze drastische bestraffing de christenheid treffen, en wat moet de Ezechiël-klasse vóór die tijd doen?

50 Deze drastische bestraffing zal de christenheid nu binnenkort, in de naderbij komende ’grote verdrukking zoals er sedert het begin der wereld niet is voorgekomen’, treffen (Matth. 24:15, 21, 22). Maar vóór die tijd moet de gezalfde Ezechiël-klasse, die in deze tijd door Jehovah wordt gebruikt, alom Zijn tegen de christenheid gerichte rechterlijke beslissingen bekendmaken alsof ze het goddelijke oordeel over haar uitspreekt. Dit wordt te kennen gegeven door hetgeen de profeet Ezechiël ons vervolgens in zijn verslag in Ezechiël 23:36-42 vertelt:

51 „En Jehovah zei vervolgens tot mij: ’Mensenzoon, zult gij Ohola en Oholiba richten en hun hun verfoeilijkheden vertellen? Want zij hebben overspel gepleegd en er is bloed aan hun handen, en met hun drekgoden hebben zij overspel gepleegd. En daarbij hebben zij hun zonen . . . voor hen als voedsel door het vuur doen gaan. En bovendien . . . hebben [zij] mijn heiligdom op die dag verontreinigd, en mijn sabbatten hebben zij ontheiligd. En als zij hun zonen hadden geslacht voor hun drekgoden, dan kwamen zij op die dag zelfs nog in mijn heiligdom om het te ontwijden, en zie! dat hebben zij midden in mijn huis gedaan. En daarenboven, toen zij vervolgens zonden om de mannen die van ver weg kwamen, tot wie een boodschapper werd gezonden, toen, zie! kwamen zij, voor wie gij u gewassen, uw ogen beschilderd en u met sieraden getooid had. En gij zijt op een heerlijk rustbed gaan zitten, met een in orde gebrachte tafel ervoor, en mijn reukwerk en mijn olie hebt gij erop gezet.

52 En het geluid van een onbezorgde menigte was in haar, en tot de mannen uit de mensenmassa werden dronkaards gebracht uit de wildernis, en zij deden daarop armbanden om de handen van de vrouwen en luisterrijke kronen op hun hoofd.’”

OFFICIËLE BESCHULDIGING AAN HET ADRES VAN DE CHRISTENHEID

53, 54. Tegen wie in deze tijd vormen die woorden van oordeel die tegen Ohola en Oholiba worden gericht, eveneens een aanklacht, en hoe heeft ze zich schuldig gemaakt aan wat in Jakobus 4:4 wordt veroordeeld?

53 Wat een aanklacht is dit tegen de christenheid, die een weerspiegeling vormt van haar prototype uit de oudheid! Deze aanklacht is door de hedendaagse Ezechiël-klasse, de gezalfde christelijke getuigen van Ezechiëls God, Jehovah, bekendgemaakt. Net als Ohola en Oholiba uit de oudheid heeft de christenheid geestelijk overspel bedreven ten aanzien van de God van de bijbel. Ze dient daarom de bijbelse vraag te beschouwen die in Jakobus 4:4 wordt opgeworpen: „Overspeelsters, weet gij niet dat de vriendschap met de wereld vijandschap met God is? Al wie daarom een vriend van de wereld wil zijn, maakt zich tot een vijand van God.”

54 De aanhoudende vriendschappelijkheid van de christenheid ten opzichte van de politici en de militaire strijdkrachten en de grote handelsprofiteurs van deze wereld is een openbaar schandaal. Als het dominerende lid van de „grote hoer”, Babylon de Grote, is de christenheid een religieuze organisatie „met wie de koningen der aarde hoererij hebben bedreven, terwijl zij die de aarde bewonen, dronken werden gemaakt van de wijn van haar hoererij”. De christenheid domineert in de symbolische „stad, die een koninkrijk over de koningen der aarde heeft”. — Openb. 17:1, 2, 18.

55. Welk opvallende voorbeeld is er dat de sekten der christenheid geestelijk overspel plegen met afgoden?

55 De religieuze sekten der christenheid hebben eveneens geestelijk overspel „met hun drekgoden” gepleegd. Een van de laatste en grootste dingen die ze heeft verafgood, is het „beeld” van het symbolische wilde beest van wereldpolitiek, namelijk de Verenigde Naties, waartoe de meeste zogenaamd christelijke natiën behoren. — Ezech. 23:37; Openb. 13:14, 15; 14:9-11; 16:2.

56. Hoe kan er op het gebied van offers van de sekten der christenheid worden gezegd dat er „bloed aan hun handen” kleeft?

56 En kan er van de religieuze sekten der christenheid worden gezegd dat er „bloed aan hun handen” kleeft? Net als Ohola en Oholiba uit de oudheid hun zonen door het offervuur deden gaan voor het „drekgod”-beeld van de valse god Molech, zijn de sekten van de christenheid er verantwoordelijk voor geweest dat hun zonen hun bloed vergoten hebben als een offer voor de bloeddorstige god Mars, de Romeinse oorlogsgod. En dit alles in de naam van wat zij christendom noemen! De met bloed bevlekte handen van de christenheid getuigen ervan dat ze haar religieuze zonen heeft geofferd op het altaar van oorlogen en inquisities, zoals de fanatieke, wrede kruistochten tegen de mohammedanen van het Midden-Oosten, ja, de oorlogen in haar eigen gelederen tussen katholieken en protestanten, de religieuze inquisities met duivelse martelingen van personen die als ketters werden beschouwd, de oorlogen tussen de natiën van de christenheid waarin katholieken tegen katholieken en protestanten tegen protestanten vochten, en de twee wereldoorlogen die beide midden in de christenheid zijn begonnen!

57. Door welke handelwijze hebben zij een verkeerde voorstelling gegeven van wat Gods heiligdom betekent?

57 Nog erger, met volledige minachting voor de God van de bijbel zijn zij op de dag waarop zij zulke gruwelijkheden bedreven, ja, op hun zogenaamde sabbatdag, met handen die dropen van bloed binnengegaan in wat zij Gods heiligdom noemen. Op deze wijze hebben zij Gods heiligdom in werkelijkheid verontreinigd en ontwijd, en aldus een volkomen verkeerde voorstelling gegeven van wat het ware huis van God betekent. Wat een bloedrekening heeft Hij, als teken van zijn afkeuring van dit alles, met de christenheid te vereffenen!

58. Hoe is Oholiba een afbeelding van de christenheid wat het trachten te verleiden van immorele klanten betreft, en wie zijn niet uitgesloten van de mensenmassa die in drommen naar haar toe komt?

58 Zoals door Oholiba (Jeruzalem) werd afgeschilderd, kunnen wij de christenheid afbeelden als een beroepshoer. Ze heeft klanten gezocht door hen te ontbieden ten einde een verbintenis met haar aan te gaan voor onchristelijke betrekkingen. Zie eens hoe ze zich wast om eventueel weerzinwekkende geurtjes te verwijderen! Zie eens hoe ze haar ogen groter en glanzender maakt door ze te beschilderen! Zie eens hoe ze zich tooit met sieraden om er onweerstaanbaar verleidelijk uit te zien! Zie eens hoe ze zich op een schitterend rustbed vlijt met een tafel ervoor geplaatst! Het reukwerk dat erop brandt en de welriekende olie die erop staat om zich ermee in te wrijven, heeft ze weggenomen van wat in werkelijkheid aan God toebehoort. Als reactie op de bode die ze had uitgezonden, zouden haar verlokte klanten uit alle wereldlijke delen van dit jegens God vijandige samenstel van dingen komen. Haar bordeel wordt de plaats vanwaar, ondanks gesloten deuren en ramen, het geluid uitgaat van een onbezorgde menigte, die zich aan sensueel genot overgeeft. Een mensenmassa is in drommen naar haar toe gekomen om seksuele bevrediging te ontvangen. Zijn dronkaards welkom bij deze mengelmoes van mensen? Ja, ook al komen zij uit zo’n lage klasse als in de wildernis wordt aangetroffen.

59. Welke elementen van de mensenmaatschappij hebben zich bij de christenheid aangesloten omdat ze religie tot iets gemakkelijks heeft gemaakt, en in welk opzicht hebben zij armbanden om haar polsen gedaan en kronen op haar hoofd gezet?

59 Omdat de sekten van de christenheid religie gemakkelijk maakten voor zulke wereldlingen, en omdat zij zich als kerklidmaten bij haar konden aansluiten en terzelfder tijd een deel van deze zelfzuchtige, afgodische, met bloed bevlekte wereld konden blijven, hebben al deze elementen van de mensenmaatschappij zich als kuddedieren in de met een hoer te vergelijken christenheid laten drijven. Als betaling voor welke religieuze gunsten maar ook die hun sensueel genot verschaften, hebben zij haar verheerlijkt. Ten einde haar handen, die rood waren van het bloed, als het ware te versieren, hebben zij armbanden om haar polsen gedaan en zij hebben luisterrijke kronen op de hoofden van haar sekten gezet, waardoor zij de geestelijkheid enig religieus gezag over hun leven hebben toebedeeld. Dit is een oude gewoonte geworden.

60. Zal de christenheid haar geestelijke immoraliteit staken, en waartoe moeten er „rechtvaardige mannen” worden gebruikt, en aan wat voor vrouwen voltrekken zij oordelen?

60 Zal dit echter oneindig, of tot voorbij ons geslacht, voortduren? Niet volgens hetgeen Jehovah Ezechiël nu vertelt: „Toen zei ik betreffende haar die versleten was van overspel: ’Nu zal zij haar prostitutie blijven bedrijven, ja, zijzelf.’ En zij bleven tot haar komen, net zoals men tot een vrouw komt die een prostituée is; op die wijze kwamen zij tot Ohola en tot Oholiba als vrouwen van losbandig gedrag. Maar wat rechtvaardige mannen betreft, zij zijn het die haar zullen oordelen met het oordeel voor overspeelsters en met het oordeel voor bloedvergietsters; want overspeelsters zijn zij, en er is bloed aan hun handen” (Ezech. 23:43-45). Aangezien de christenheid, „ja, zijzelf”, er geen eind aan zal maken ’haar prostitutie te bedrijven’, moet er bijgevolg een eind aan haar bedrijven van geestelijke prostitutie worden gemaakt door anderen het oordeel voor overspeelsters en het oordeel voor vrouwen die zich schuldig maken aan moedwillig bloedvergieten, aan haar te laten voltrekken.

DE „RECHTVAARDIGE MANNEN” DIE DE CHRISTENHEID ZULLEN OORDELEN

61. Wie zijn derhalve de „rechtvaardige mannen” die het oordeel aan de symbolische Oholiba voltrekken?

61 Wie zijn echter die „rechtvaardige mannen” die het oordeel aan haar zullen voltrekken? Niet Ezechiël en zijn medeballingen Daniël, Hananja, Misaël en Azarja, evenmin de profeet Jeremia te Jeruzalem en zijn secretaris Baruch en zijn vrienden Ebed-Melech, de Ethiopiër, en het huisgezin van de Rechabieten (Ezech. 14:14, 20; Dan. 1:1-7; Jer. 35:1-19; 36:4-32; 45:1-5). Deze goedgekeurde mannen hadden part noch deel aan de voltrekking van het oordeel van Jehovah aan Oholiba (Jeruzalem) in de jaren 609-607 v.G.T. In plaats daarvan waren het de Assyriërs die in 740 v.G.T. Ohola (Samária) vernietigden en de Babyloniërs die in 607 v.G.T. Oholiba (Jeruzalem) vernietigden.

62. Hoe konden Jehovah’s scherprechters „rechtvaardige mannen” worden genoemd aangezien zij heidenen waren, en wie zijn de „rechtvaardige mannen” die in onze tijd als scherprechters worden gebruikt?

62 Dientengevolge zijn de hier bedoelde „rechtvaardige mannen” de vroegere hartstochtelijke minnaars van Oholiba (Jeruzalem), van wie haar ziel zich ten slotte vol afkeer afwendt en die zich daarom tegen haar keren en haar te gronde richten. Maar hoe konden zulke mannen als de Babylonische oordeelsvoltrekkers „rechtvaardige mannen” worden genoemd aangezien zij heidenen waren? Dit was zo in betrekkelijke zin. De goddeloosheid van Oholiba (Jeruzalem) was in Jehovah’s ogen zo groot dat de Babyloniërs die Hij als zijn scherprechters gebruikte, in Zijn ogen in betrekkelijk opzicht ’rechtvaardig’ waren. Omdat Oholiba (Jeruzalem) haar heilige verbond met Jehovah als haar God zo flagrant had overtreden, was ze veel laakbaarder dan de heidense Babyloniërs. Bovendien voltrokken zij het „rechtvaardige” oordeel van Jehovah aan Oholiba (Jeruzalem), het oordeel dat overspeelsters en bloedvergietsters verdienden (Ezech. 23:22-27). Evenzo zijn in onze tijd de „rechtvaardige mannen” niet Jehovah’s christelijke getuigen, doch degenen die eens de wereldlijke medestanders van de christenheid waren maar die haar gaan haten en zich tegen haar keren om Gods vonnis aan haar te voltrekken.

63. Hoe wordt de identiteit van die „rechtvaardige mannen” bevestigd door hetgeen Jehovah ten slotte over Oholiba zegt?

63 Dat dit het juiste begrip is omtrent wie die „rechtvaardige mannen” zijn, wordt bevestigd door hetgeen Jehovah ten slotte over Oholiba zegt: „Want dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’Men zal een vergadering tegen hen doen opkomen en hen tot een schrikbeeld maken en tot iets om geplunderd te worden. En de vergadering moet hen met stenen werpen en zij zullen worden neergehouwen met hun zwaarden. Hun zonen en hun dochters zullen zij doden, en met vuur zullen zij hun huizen verbranden. En ik zal stellig het losbandige gedrag uit het land doen ophouden en alle vrouwen zullen zich moeten laten corrigeren, zodat zij niet overeenkomstig uw losbandig gedrag zullen doen. En zij moeten uw losbandig gedrag op u doen neerkomen en de zonden van uw drekgoden zult gij dragen; en gijlieden zult moeten weten dat ik de Soevereine Heer Jehovah ben.’” — Ezech. 23:46-49.

64. Hoe deed Jehovah tegen Oholiba een „vergadering” opkomen van degenen die met het zwaard doodden, plunderaars, stenenwerpers, verwoesters en brandstichters, en reinigers van immoreel gedrag, en voor wie werd zij een schrikwekkend, corrigerend, waarschuwend voorbeeld?

64 De vergadering van Babylonische soldaten die Jehovah tegen Oholiba (Jeruzalem) deed opkomen, maakte haar in 607 v.G.T. tot een schrikbeeld, door haar sterke muren te doorbreken, haar binnen te vallen, haar te plunderen, de buit weg te voeren en haar met vuur te verbranden (2 Kon. 25:1-17; 2 Kron. 36:17-19; Jer. 52:6-23). Het waren ongetwijfeld stenen van enorme afmetingen die de Babyloniërs gedurende de lange belegering in de stad wierpen, zodat er veel schade door werd aangericht en er velen door werden gedood. Bovendien werden velen van Jeruzalems zonen en dochters door Babylonische zwaarden afgemaakt toen er een bres in de stad was geslagen en daarna. Door alle brandbare huizen die overbleven in brand te steken, werd de verwoesting voltooid. Aldus werd er door de vernietiging van Oholiba (Jeruzalem) een eind gemaakt aan het geestelijk losbandige gedrag en de afgoderij in het land Juda. De gevolgen die over haar kwamen wegens het bedrijven van zulke verfoeilijkheden in Jehovah’s ogen waren verschrikkelijk. Wat haar overkwam, had een waarschuwing moeten zijn voor andere „vrouwen”, dat wil zeggen natiën, om haar voorbeeld niet te volgen.

65. Welke vraag rijst er, met het oog op het waarschuwende voorbeeld van Oholiba, met betrekking tot de christenheid, en wie zal Jehovah wegens haar handelwijze tegen haar doen opkomen?

65 Heeft de christenheid zich door het waarschuwende voorbeeld van Oholiba (Jeruzalem) laten corrigeren, zodat ze haar geestelijk losbandige gedrag en aanbidding van drekgoden niet navolgt? Als antwoord moet er worden gezegd dat Oholiba geen acht heeft geslagen op het waarschuwende voorbeeld van haar zuster Ohola (Samária), en evenmin zal de christenheid acht slaan op het waarschuwende voorbeeld van de achteloze Oholiba (Jeruzalem). Ze zal geplunderd en tot een schrikbeeld van ruïnes worden gemaakt. Haar huidige vriendschap en het delen van haar bed van immorele liefde met de wereldlijke elementen van dit samenstel van dingen, zullen niet meer van lange duur zijn. Haar politieke, militaire en andere wereldlijke minnaars zullen reden zien deze versleten oude hoer te haten en zullen zich in woede tegen haar keren. Jehovah zal hen tegen haar doen opkomen als een leger van voltrekkers van zijn rechtvaardige oordeel, en het valse, huichelachtige christendom zal volledig verbrand en van de aarde verwijderd worden. De ondergang van deze symbolische vrouw, de christenheid, die zich niet liet corrigeren door de waarschuwende voorbeelden die in Jehovah’s Woord staan opgetekend, zal verschrikkelijk zijn. Niemand kan die waarschuwende voorbeelden ongestraft negeren!

66. Met welke bedoeling geschiedt dit alles, wat zal de christenheid volgens Jehovah’s waarschuwende voorbeelden ondervinden, en wie in deze tijd dienen hier nota van te nemen?

66 Dit alles geschiedt met een bedoeling. Wat dan wel? Dat Gods voornemen duidelijk wordt: „Gijlieden zult moeten weten dat ik de Soevereine Heer Jehovah ben” (Ezech. 23:49). Wij dienen die woorden ter harte te nemen. De naam van de Soevereine Heer Jehovah was bij de verschrikkelijke gebeurtenissen van goddelijk oordeel in het jaar 607 v.G.T. betrokken. In zijn eigen naam had Jehovah die gebeurtenissen bij monde van zijn profeten voorzegd. Ter rechtvaardiging van zijn eigen naam liet Hij als Soevereine Heer ze onweerstaanbaar als de voltrekking van Zijn rechterlijke beslissingen geschieden. Laten allen die Jehovah in deze tijd negeren, hier nota van nemen. Of het ons nu wel of niet aan staat, de naderbij komende vernietiging van de christenheid is iets wat volgens Zijn waarschuwende voorbeelden, zijn profetieën en zijn onherroepelijke verordeningen zal geschieden. Daardoor zal men moeten weten dat Hij, de Vervuller van zijn onveranderlijke Woord, Jehovah is.

67. Wat zal dan de uitwerking hiervan zijn op degenen onder ons die de Soevereine Here God reeds hebben leren kennen?

67 Hierdoor zullen allen onder ons die deze Soevereine Heer reeds op vredelievende wijze hebben leren kennen, een krachtige bevestiging van dat goddelijke voornemen krijgen. Meer overtuigd dan ooit tevoren zullen wij op een ontzag inboezemende wijze weten dat Hij inderdaad Jehovah is en aldus zullen wij hem in nog vollediger mate dan ooit tevoren eerbiedigen.

[Studievragen]