Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Gemachtigd om in de goddelijke naam te spreken

Gemachtigd om in de goddelijke naam te spreken

Hoofdstuk 4

Gemachtigd om in de goddelijke naam te spreken

1. Waarom wierp Ezechiël zich ter aarde toen hij bij de rivier de Kebar in een visioen de hemelse wagen en zijn Berijder zag, en wat heeft hij zich wellicht afgevraagd?

LATEN wij onszelf de vraag stellen: Wat zou ik doen als de keizer, koning of president van mijn land in zijn koninklijke of presidentiële auto naar mijn huis reed en mij vanuit zijn voertuig persoonlijk machtigde om in zijn naam voor de natie te spreken? Dat is zo ongeveer wat Ezechiël, de zoon van Buzi, de priester, in het jaar 613 v.G.T. aan de oever van de rivier de Kebar meemaakte, toen de hemelse wagen van Jehovah, vergezeld door vier cherubs, in een visioen vanuit het noorden kwam aanrijden en voor hem stilhield. Overweldigd door dit ontzag inboezemende schouwspel van de „gelijkenis van de heerlijkheid van Jehovah” wierp Ezechiël zich eerbiedig ter aarde. Terwijl hij met zijn gezicht naar de grond bleef liggen en zich afvroeg waartoe dit visioen diende, hoorde hij de stem van de Berijder van de hemelse wagen tot hem spreken (Ezech. 1:1-28). Wat had de stem te zeggen? Ezechiël deelt het ons mee:

2. Hoe werd Ezechiël aangesproken, was dit om hem Christus te laten afschaduwen, of met welk doel werd het gedaan?

2 „Hij nu zei tot mij: ’Mensenzoon, ga op uw voeten staan opdat ik met u spreke’” (Ezech. 2:1). Ezechiël wordt niet met zijn persoonlijke naam aangesproken, maar met „Mensenzoon [Ben adám]”. In het gehele boek van zijn profetie wordt Ezechiël drieënnegentig maal aldus aangesproken. Nog slechts één keer verschijnt de persoonlijke naam van de profeet in het boek, en wel in hoofdstuk vierentwintig, vers vierentwintig, waar de profeet de woorden aanhaalt die Jehovah tot het huis van Israël spreekt: „En Ezechiël is voor u een wonderteken geworden. In overeenstemming met alles wat hij heeft gedaan, zult gij doen. Wanneer het komt, zult gij ook moeten weten dat ik de Soevereine Heer Jehovah ben.” Aldus wordt er geen belangrijkheid toegekend aan de persoonlijke naam van de profeet maar wordt hij voortdurend aan zijn geringe staat en afkomst herinnerd. Hij is slechts een nakomeling van de aardse mens. Ruim zeshonderd veertig jaar later noemt Jezus Christus zich volgens het opgetekende verslag zesenzeventig maal (van Matthéüs 8:20 tot Johannes 13:31) de „Zoon des mensen”. Hierdoor vergelijkt hij zich echter niet met Ezechiël, noch wil dit zeggen dat Ezechiël een afschaduwing van Christus was. * Ezechiëls medeballing Daniël wordt ook met „mensenzoon” aangesproken. *

3. Wat werd Ezechiël verleend door het goddelijke gebod om te gaan staan, en waarom was het beter dat Ezechiël stond?

3 Jehovah’s gebod aan Ezechiël om te gaan staan, verleende werkzame kracht aan Ezechiël zodat hij bij machte was van de grond op te staan. Hij vertelt ons: „Toen kwam er geest in mij zodra hij met mij sprak, en deze geest deed mij ten slotte op mijn voeten staan opdat ik Degene die tot mij sprak, zou horen” (Ezech. 2:2). Door in tegenwoordigheid van de Goddelijke Spreker te staan, kon Ezechiël beter aandacht schenken aan hetgeen er werd gezegd.

4. Tot wie werd Ezechiël gezonden, en wat zouden zij nadat hij Jehovah’s woord tot hen had gesproken, stellig weten?

4 „En vervolgens zei hij tot mij: ’Mensenzoon, ik zend u tot de zonen van Israël, tot weerspannige natiën . . . Zijzelf en hun voorvaders hebben overtredingen tegen mij begaan tot op deze zelfde dag. En de zonen onbeschaamd van gezicht en hard van hart — ik zend u tot hen, en gij moet tot hen zeggen: „Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd.” En wat hen aangaat, of zij zullen horen of het zullen laten — want zij zijn een weerspannig huis — zij zullen stellig ook weten dat een profeet zich in hun midden heeft bevonden.’” — Ezech. 2:3-5.

5. Waardoor wordt derhalve bewezen dat Ezechiël zich niet aanmatigde noch zichzelf verhief om als profeet in de goddelijke naam te spreken?

5 Daar wordt Ezechiël definitief gezegd dat hij voortaan als profeet moet optreden. Hij wordt gemachtigd om in de goddelijke naam te spreken, met de woorden: „Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd.” Net zoals Jehovah negenhonderd jaar voordien Mozes als zijn profeet had gezonden, zond hij nu Ezechiël. Ezechiël verhief zichzelf niet tot profeet en ook matigde hij zich niet aan in de goddelijke naam te spreken. Hij was werkelijk een profeet die door de Allerhoogste God was gezonden. Het feit dat Jehovah in een visioen aan Ezechiël verscheen en vanaf zijn troon op zijn hemelse wagen sprak en Ezechiël rechtstreeks een specifieke opdracht met een specifieke boodschap liet vervullen, bewijst dat Ezechiël een ware profeet was die door God was gezonden en dat hetgeen hij onder inspiratie sprak, het werkelijke woord van God was. Ook het feit dat hij zo’n moeilijke opdracht te vervullen kreeg, bewijst dat hij zich niet aanmatigde als profeet in Jehovah’s naam te spreken, maar dat de Hoogste Autoriteit die er bestaat hem had gezonden om in de goddelijke naam te spreken. Aldus werd hij op een in het oog springende wijze tot een getuige van Jehovah gemaakt.

6. Wat was Ezechiël zelf, behalve dat zijn woorden profetisch waren?

6 Niet alleen de geïnspireerde woorden van Ezechiël waren profetisch, maar ook hijzelf was een profetische figuur in zijn daden, zoals later bij bepaalde gelegenheden wordt getoond (Ezech. 24:24). Als Ezechiël zelf een „wonderteken” of „teken” (KB) was van iemand die komen zou, maar hij geen afschaduwing of profetisch beeld was van Jezus Christus, wie werd dan door de profeet Ezechiël afgebeeld in de tenuitvoerbrenging van zijn goddelijke opdracht?

7. In welke tijdsperiode dienen wij de tegenbeeldige Ezechiël te zoeken, en sinds wanneer bevinden wij ons in die tijdsperiode?

7 Hoewel Ezechiël het ten tijde dat hij de opdracht kreeg om Jehovah’s profeet te zijn niet wist, zou de stad Jeruzalem slechts zes jaar later, in 607 v.G.T., door de Babyloniërs worden verwoest. Vanaf de tijd dat Ezechiëls vroegere kennis Jeremia, de zoon van Hilkía, de priester, in het jaar 647 v.G.T., in het dertiende jaar van de regering van koning Josía van Jeruzalem, aldaar in Jeruzalem werd verwekt, bevonden die stad en de natie Juda zich in hun tijd van het einde (Jer. 1:1-3; 25:10, 11). In overeenstemming met het tijdselement dienen wij in deze tijd de hedendaagse tegenhanger van Ezechiël als een afschaduwing of profetisch beeld te zoeken in de „tijd van het einde”, waarin wij thans leven. Moderne geschiedschrijvers zijn het erover eens dat in het jaar 1914 G.T., het jaar waarin de Eerste Wereldoorlog uitbrak, die ruim vier jaar en drie maanden lang dood en verderf heeft gezaaid, een tijdperk eindigde. Wat die geschiedschrijvers niet in aanmerking nemen, is dat volgens de bijbel de „tijden der heidenen” in de vroege herfst van dat zelfde jaar 1914 eindigden (Luk. 21:24, NBG). Sindsdien bevinden wij ons in de „tijd van het einde” van de wereld.

8. Tijdens wiens ballingschap in Babylon begonnen die tijden der heidenen, en hoe, en wanneer begon derhalve de tijd waarin wij naar Ezechiëls hedendaagse tegenhanger moeten zoeken?

8 Terwijl de profeet Ezechiël zich nog in ballingschap in Babylon bevond, begonnen die tijden der heidenen, in 607 v.G.T., toen de legers van de koning van Babylon verwoesting over Jeruzalem brachten en twee maanden later het gehele land Juda, met inbegrip van Jeruzalem, woest en ledig werd achtergelaten (2 Kon. 25:1-26; Jer. 39:1 tot 43:7; 52:1-27). Ezechiëls medeballing, de profeet Daniël, werd gebruikt om te kennen te geven dat die tijden der heidenen zeven profetische „tijden” of 2520 jaar zouden duren (Dan. 4:1-28). Als men 2520 jaar telt vanaf de verwoesting van het land Juda in het jaar 607 v.G.T., dan blijkt dat die jaren van ononderbroken heerschappij over de gehele aarde door de heidense natiën in 1914 G.T. zijn geëindigd. Sedert die datum bevinden de heidense natiën, met inbegrip van de natiën der christenheid, zich in hun „tijd van het einde”. Wordt door de wereldgebeurtenissen en ontwikkelingen sindsdien niet te kennen gegeven dat dit zo is? (Matth. 24:3-44) Daarom moeten wij de hedendaagse tegenhanger van de profeet Ezechiël in deze tijd, sinds 1914, en vooral sedert het jaar 1919, nadat de Eerste Wereldoorlog was geëindigd, zoeken.

9. Is de hedendaagse Ezechiël een afzonderlijke persoon, en hoe illustreert de apostel Paulus hoe Ezechiëls tegenhanger zou kunnen zijn?

9 Wie is Ezechiëls hedendaagse tegenhanger, wiens boodschap en gedrag overeenkomen met die van Jehovah’s profeet uit de oudheid? Van wie in deze tijd was hij een „teken” of „wonderteken”? Niet van de een of andere man, maar van een groep mensen. Aangezien de hedendaagse Ezechiël uit een verenigde groep personen bestaat, is hij een samengestelde persoon, die uit vele leden bestaat, net als het menselijk lichaam. Dit herinnert ons aan hetgeen de christelijke apostel Paulus aan medechristenen in Rome schreef: „Evenals wij in één lichaam vele leden hebben, maar de leden niet alle dezelfde functie hebben, zo zijn wij, hoewel velen, één lichaam in eendracht met Christus” (Rom. 12:4, 5). In zijn brief aan de gemeente in Korinthe gebruikte Paulus dezelfde illustratie door te zeggen: „Evenals het lichaam één is, maar vele leden heeft, en alle leden van dat lichaam, ofschoon er vele zijn, één lichaam zijn, zo ook de Christus. Want waarlijk, door één geest werden wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij joden of Grieken, hetzij slaven of vrijen, en wij werden er allen toe gebracht één geest te drinken.” — 1 Kor. 12:12, 13.

10. Wat moeten wij doen om vast te stellen welke groep Ezechiëls hedendaagse tegenhanger is?

10 Zo is ook de hedendaagse tegenhanger van Ezechiël niet een individuele persoon, maar daarentegen een samengesteld lichaam, dat uit vele leden bestaat. Al deze leden zouden samen de wil moeten doen van Jehovah, de Schepper van deze hedendaagse „Ezechiël”. Wie vormen dan de groep van personen die, tegen het begin van deze „tijd van het einde”, gemachtigd werden om als de woordvoerder en actieve vertegenwoordiger van Jehovah op te treden? Om dit vast te stellen, moeten wij de geschiedenis van 1919, het eerste naoorlogse jaar na de Eerste Wereldoorlog, onderzoeken.

11. Wanneer wij de juiste groep bij het natuurlijke jodendom en vervolgens bij de christenheid zoeken, op welk bezwaar stuiten wij dan?

11 Wij zoeken niet onder de natuurlijke besneden joden, want zij hadden een actief aandeel gehad aan de Eerste Wereldoorlog, terwijl de beroemde zionistische leider Chajm Weizmann gedurende dat wereldconflict zijn diensten als ontdekker op het terrein van de chemie aan de Britse regering had aangeboden. In 1919 waren zij hoofdzakelijk geïnteresseerd in de oprichting van een Nationaal Vaderland voor de joden in Palestina, en niet in de vervulling van enige religieuze opdracht gelijk die van Ezechiël uit de oudheid. Maar hoe stond het met de religieuze christenheid? Zij was in Jehovah’s ogen ook op gruwzame wijze met bloed bevlekt, want de Eerste Wereldoorlog was hoofdzakelijk haar oorlog, aangezien vierentwintig van de achtentwintig natiën die aan de vleselijke oorlogvoering deelnamen, christelijke natiën beweerden te zijn. Toen dit eerste wereldconflict in 1918 (11 november) eindigde, ging de belangstelling van het zegevierende Groot-Brittannië en zijn bondgenoten ernaar uit een vredesverdrag met de veroverde natiën aan te gaan en tevens onderhandelingen aan te knopen met de pas ontstane communistische staat in Rusland. De hedendaagse rol van de bijbelse „Ezechiël” te vervullen, kwam in het geheel niet bij hen op.

12. Wat vinden wij als wij de juiste groep onder de kerken der christenheid, met inbegrip van het Vaticaan, zoeken?

12 De kerken der christenheid hadden geen moedige christelijke stappen gedaan om de Eerste Wereldoorlog te voorkomen. Ze waren ten aanzien van de nationalistische geschilpunten van de oorlog in twee grote kampen verdeeld. Aan het einde van de oorlog waren ze door onenigheid verscheurd en moesten ze verzoend en weer religieuze vrienden worden. Volgens het Verdrag van Londen, dat op 9 mei 1915 door Italië, Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland was ondertekend, was het „de Heilige Stoel [de paus van Rome] niet toegestaan, op diplomatiek gebied iets te ondernemen met het oog op de vrede of ten aanzien van vraagstukken die door de oorlog waren gerezen”. * Het pro-Duitse Vaticaan mocht dus geen aandeel hebben aan het opstellen van het Vredesverdrag van Versailles van 1919, dat op 13 oktober van dat jaar door het vereiste aantal nationale regeringen dat erbij betrokken was, werd geratificeerd. Het handvest van de Volkenbond werd in dat vredesverdrag opgenomen.

13. Wat deden de met bloed bevlekte kerken der christenheid, om hun figuur te redden, met betrekking tot vrede en veiligheid?

13 Om „hun figuur te redden” spraken de met bloed bevlekte kerken der christenheid, die hun actieve ondersteuning hadden gegeven aan de oorlog waarin kerklidmaten tegen hun medekerklidmaten hadden gestreden, zich ten gunste van de voorgestelde Volkenbond uit omdat die werd aangekondigd als een internationale organisatie voor wereldvrede en veiligheid.

14. Welk standpunt namen de kerken van Engeland, Canada en de Verenigde Staten van Amerika ten opzichte van de Volkenbond in?

14 De Kerk van Engeland ondersteunde de Volkenbond aangezien haar religieuze hoofd de Koning van Groot-Brittannië was, de promotor en voornaamste ondersteuner van de Volkenbond. De kerken van Canada, die geloften van trouw aan de Soeverein van Groot-Brittannië hadden afgelegd, verleenden eveneens hun steun aan de Bond. In het geallieerde land van de Verenigde Staten van Amerika bestond de Federale Raad van Kerken van Christus in Amerika, een interkerkelijke organisatie samengesteld uit vertegenwoordigers van verscheidene protestantse richtingen. * Op 18 december 1918 zond deze Federale Raad de door hen aangenomen Declaratie aan de Amerikaanse president en drong er bij hem op aan de Bond te bevorderen. De Declaratie luidde gedeeltelijk:

Zulk een bond is niet slechts een politiek redmiddel, doch veeleer de politieke uitdrukking van het koninkrijk Gods op aarde. . . . De Kerk kan een geest van welwillendheid geven, zonder welke geen Volkenbond kan blijven bestaan. . . . De Volkenbond is in het Evangelie geworteld. Evenals het Evangelie stelt hij zich ten doel „vrede op aarde, welwillendheid ten opzichte van de mensen” te bewerkstelligen.

15. Welke woorden die Jezus sprak toen hij voor zijn leven terechtstond, werden door de Federale Raad genegeerd, en welk koninkrijk Gods faalde derhalve toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak?

15 Door de Volkenbond als „de politieke uitdrukking van het koninkrijk Gods op aarde” aan te bevelen en te ondersteunen, handelde de Federale Raad van Amerikaanse kerken lijnrecht in strijd met de woorden van Jezus Christus, die toen hij in 33 G.T. voor de Romeinse bestuurder Pontius Pilatus voor zijn leven terechtstond, zei: „Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld; indien mijn Koninkrijk van deze wereld geweest was, zouden mijn dienaars gestreden hebben, opdat Ik niet aan de Joden zou worden overgeleverd; nu echter is mijn Koninkrijk niet van hier” (Joh. 18:36, NBG). Door de Volkenbond als „de politieke uitdrukking van het koninkrijk Gods op aarde” te aanvaarden, aanvaardden de leden van de Federale Raad van Amerikaanse kerken in werkelijkheid een namaak-„koninkrijk Gods op aarde”. Toen de Volkenbond derhalve twintig jaar later door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog krachteloos werd gemaakt en „vrede op aarde, welwillendheid ten opzichte van de mensen” werden weggenomen, was het de namaak-„politieke uitdrukking” die had gefaald en niet het werkelijke koninkrijk Gods zoals dat in het Evangelie van Christus wordt bekendgemaakt.

16. Naar wat voor groep kon de „wagen” van Jehovah’s organisatie in 1919 G.T. rijden om hen te machtigen in de goddelijke naam te spreken?

16 In het naoorlogse jaar 1919 was er dus stellig niemand onder de zich aan oorlog schuldig makende religieuze elementen van het jodendom en de christenheid die ervoor in aanmerking kwam een machtiging te ontvangen als de hedendaagse tegenhanger of het tegenbeeld van Ezechiël. Was er dan niemand die door Jehovah verwekt kon worden om dienst te verrichten op een wijze die overeenkwam met de dienst van die balling uit de oudheid in Babylon? Naar wie kon de werkelijke „wagen” van Jehovah’s organisatie rijden en wie kon Hij benaderen om deze bevoegde persoon te machtigen als profeet in de naam van Jehovah te spreken? Ah, er was een groep waarvan de leden tijdens de Eerste Wereldoorlog door toedoen van Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, religieuze vervolging hadden ondergaan en die zelfs uit de religieuze organisaties van Babylon de Grote gekomen waren. Zij hadden zelfs geweigerd om tijdens de Eerste Wereldoorlog met de christenheid en met heel de rest van Babylon de Grote een actief aandeel aan de vleselijke oorlogvoering te hebben. Wie waren zij?

DE HEDENDAAGSE „EZECHIËL

17. Wat onderscheidde deze groep als ware christenen?

17 Zij waren een kleine minderheidsgroep van mannen en vrouwen die zich aan Jehovah als God hadden opgedragen door in de voetstappen van zijn Zoon Jezus Christus te treden. Om deze opdracht aan Jehovah in het openbaar te belijden, hadden zij de waterdoop ondergaan, net als hun Leider Jezus Christus toen hij door Johannes de Doper in de Jordaan werd ondergedompeld (Matth. 3:13-17; 28:19, 20; 1 Petr. 2:21). Zij waren heel actief in het prediken van het goede nieuws van Gods koninkrijk omdat hun Leider Jezus Christus hun deze prediking in zijn profetie in Matthéüs 24:14 als hun werk had opgedragen. Zij namen de woorden die Jezus Christus sprak toen hij voor de Romeinse bestuurder stond, namelijk dat zijn koninkrijk niet van deze wereld is, letterlijk op en weigerden daarom enig aandeel aan de politiek van deze wereld en aan haar politieke twisten en conflicten te hebben. Zij namen de woorden ter harte die Jezus tot zijn volgelingen sprak: ’Gij zijt geen deel van de wereld, maar ik heb u uit de wereld uitgekozen’ (Joh. 15:19). Zij verwachtten dan ook door de wereld gehaat te worden omdat zij overeenkomstig die christelijke regel leefden. Tijdens de Eerste Wereldoorlog uitte die haat zich in gewelddaden.

18. In welk profetische boek van de bijbel was deze groep geïnteresseerd, en hoe werd hun wens in 1917 vervuld, met welke latere ontwikkelingen?

18 Had de profeet Ezechiël uit de oudheid iets voor hen te betekenen? Jazeker! Een van de profetische boeken die deze bijbelonderzoekers al jarenlang hadden willen begrijpen, was dat van Ezechiël. Na jarenlang wachten meenden zij dat hun wens was vervuld toen in juli van het jaar 1917 het boek getiteld „The Finished Mystery” werd uitgegeven. Dit 608 bladzijden tellende boek, dat door de Watch Tower Bible & Tract Society was uitgegeven, bevatte niet alleen een verklaring van het laatste boek van de bijbel, Openbaring, maar ook van het zesentwintigste boek van de bijbel, Ezechiël. Hierin werden de religieuze stelsels der christenheid scherp bekritiseerd en werden de geestelijken der christenheid als ontrouw aan het woord van Jehovah aan de kaak gesteld. Vragen wij ons misschien af waarom de verspreiding van dit boek in de Verenigde Staten en Canada na nog geen negen maanden ophield? Dit kwam doordat het boek werd verboden, hetgeen tot stand werd gebracht doordat men voordeel trok van de oorlogstoestanden van beide landen. De president en de secretaris-penningmeester van het Wachttorengenootschap, en nog zes leden van het Genootschap die iets met The Finished Mystery te maken hadden, werden in de federale strafgevangenis in Atlanta, in de Amerikaanse staat Georgia, opgesloten.

19. Over welke vrijlating verheugde deze groep zich in 1919, en door middel van welk tijdschrift kwam de aanmoediging voor het naoorlogse werk?

19 Dat het werk van het prediken van Gods koninkrijk tijdens de Eerste Wereldoorlog ernstig belemmerd werd, bedroefde deze vredelievende opgedragen, gedoopte volgelingen van Jezus Christus zeer. De brandende vraag was: Zouden zij de gelegenheid hebben hun vredige activiteiten in de dienst van Jehovah, hun God, te hervatten? Het antwoord bleek Ja te zijn! De Eerste Wereldoorlog ging niet over in een Armageddon voor de heidense natiën maar eindigde op 11 november 1918. Zij trachtten de gevangen gezette bestuursleden van het Wachttorengenootschap en hun medegevangenen uit de federale strafgevangenis te krijgen. Hun krachtsinspanningen werden vanuit de Hemel gezegend. Na negen maanden gevangenzetting werden deze valselijk beschuldigde dienstknechten van Jehovah in maart 1919 vrijgelaten om nooit meer naar de gevangenis terug te keren. Alle opgedragen, gedoopte dienstknechten van Jehovah waren verheugd. Zij beseften dat zij zich voor hun hele leven aan Hem hadden opgedragen en dat zij daarom in de naoorlogse periode die toen begon, zijn wil moesten doen. De aanmoediging om die wil onbevreesd te doen, werd gegeven door middel van de kolommen van het tijdschrift The Watch Tower and Herald of Christ’s Presence.

20. Hoe werd in de serie artikelen in The Watch Tower van 1 en 15 augustus 1919 mensenvrees tegengegaan?

20 In de uitgaven van 1 en 15 augustus 1919 van dit tijdschrift werd een serie van twee artikelen gepubliceerd over het onderwerp „Gezegend zijn de onbevreesden”. In de paragrafen drie en vijf van dit artikel verschenen de volgende verklaringen waardoor alle vrees voor mensen werd tegengegaan: „Er is een vrees die heel juist is en die iedereen moet bezitten die God welgevallig is, en deze vrees staat bekend als ’godvruchtige vrees’. Het betekent een heilige eerbied voor Jehovah te hebben en bevreesd te zijn dat wij hem mishagen en de zegeningen die hij ons heeft beloofd verbeuren. . . . Het getuigenis van de Schrift is overvloedig dat zij die Gods goedkeuring genieten geen vrees hebben voor mensen of enig ander schepsel, maar een heilige, eerbiedige vrees bezitten voor Jehovah. In oude tijden rechtvaardigde Jehovah sommige mensen, waardoor zij zijn vrienden werden, en het verslag over zijn bemoeienissen met hen werd tot nut van de kerk opgetekend.” Na deze artikelen verscheen het artikel „Gelegenheden voor dienst” met de onderkopjes „Is er werk te doen?” „Werk voor de kleine kudde” en „Voordelen van het bijeenkomen”. Ook werd er aangekondigd dat er te Cedar Point, aan het Erie Meer, een algemeen congres gehouden zou worden.

21. Hoe reageerde deze groep op de aankondiging die op het congres te Cedar Point werd gedaan, en met welke in de openbare lezing gedane verklaring betreffende de Volkenbond betuigden zij van harte hun instemming?

21 Dit algemene congres werd met goed gevolg op de vastgestelde tijd, van 1-8 september 1919, te Cedar Point, Ohio, gehouden. Er waren duizenden opgedragen, gedoopte dienstknechten van Jehovah uit de Verenigde Staten van Amerika en Canada aanwezig. De president van het Wachttorengenootschap spoorde hen aan Jehovah’s werk onbevreesd te hervatten, en dit met een nieuw tijdschrift dat een metgezel van The Watch Tower (De Wachttoren) zou zijn, namelijk het 32 bladzijden tellende tijdschrift „The Golden Age” („Het gouden tijdperk”). De duizenden bijeengekomen dienstknechten van Jehovah juichten deze aankondiging van de herleving van het werk, en dat op vergrote schaal, met enorme vreugde en de geest van opdracht aan Jehovah toe. De openbare lezing van het congres werd op zondag, 7 september 1919, om 3 uur n.m. uitgesproken met als onderwerp „De hoop voor de gekwelde mensheid”. De congresgangers betuigden van harte hun instemming toen de president van het Wachttorengenootschap, zoals de volgende dag door de in Sandusky (Ohio) verschijnende Star-Journal werd gepubliceerd, in de loop van deze openbare lezing

verklaarde dat een Volkenbond die door de politieke en economische machten was opgericht op grond van het verlangen de mensheid te verbeteren door vrede en overvloed tot stand te brengen, veel goeds zou uitrichten en toen betoogde dat de Bond echter stellig het misnoegen van de Heer over zich zou brengen omdat zowel de katholieke als protestantse geestelijken, die beweren Gods vertegenwoordigers te zijn, zijn plan de rug hebben toegekeerd en de Volkenbond hebben aanbevolen, door deze als een politieke uitdrukking van Christus’ koninkrijk op aarde te begroeten. *

22. Hoe reageerden de geestelijken der christenheid toen de Volkenbond in 1919 werd geratificeerd, en hoe reageerden Jehovah’s dienstknechten?

22 De geestelijken der christenheid kregen hun zin toen het Vredesverdrag van Versailles op 13 oktober 1919 door het vereiste aantal natiën werd geratificeerd en daardoor de Volkenbond tot bestaan kwam. De Volkenbond trad pas echt in werking toen op 10 januari 1920 te Parijs de ratificatieoorkonden onder alle verdragsmogendheden formeel werden uitgewisseld. De opgedragen, gedoopte dienstknechten van Jehovah aanvaardden deze namaak-„politieke uitdrukking van het koninkrijk Gods op aarde” echter niet. Zij beseften dat het werkelijke koninkrijk van God in 1914, aan het einde van de tijden der heidenen, in de hemel was opgericht en aan Jezus Christus was gegeven, en zij begonnen het nu nog krachtiger dan ooit ’op de gehele bewoonde aarde tot een getuigenis voor alle natiën’ te prediken. Zij deden dit met het extra hulpmiddel The Golden Age (nu het tijdschrift Ontwaakt!).

23. Naar welk profetische boek is de intense belangstelling van Jehovah’s dienstknechten uitgegaan sinds de verbodsbepaling ten aanzien van The Finished Mystery in juni 1920 werd opgeheven, en hoe? En waarom?

23 In juni 1920, toen de verbodsbepaling ten aanzien van het boek The Finished Mystery werd opgeheven, begonnen deze dienstknechten van Jehovah het boek weer te verspreiden. Met behulp van dit leerboek zetten zij hun studie van het bijbelboek Ezechiël voort. Later, in de jaren 1931 en 1932, werd er een meer gevorderd, up-to-date begrip van de profetie van Ezechiël gepubliceerd in de vorm van drie delen van het boek „Vindication”, dat door de Watch Tower Bible & Tract Society werd uitgegeven. Tot op deze dag hebben zij een intense belangstelling voor het profetische boek Ezechiël en zij bestuderen het doelbewust om vast te stellen of het nog meer licht werpt op Jehovah’s wil met betrekking tot hen in deze laatste dagen van de „tijd van het einde”.

24. Wie kunnen wij in deze tijd met behulp van deze geschiedkundige feiten identificeren, en welke naam werd aangenomen ten tijde dat het boek Vindication verkrijgbaar werd gesteld?

24 Waarom worden al deze geschiedkundige feiten echter onder onze aandacht gebracht? Om de vervulling van de profetie te tonen. Jehovah heeft zijn hedendaagse „Ezechiël” gevonden en gemachtigd. Het is een samengestelde Ezechiël, samengesteld uit de opgedragen, gedoopte verkondigers van Gods koninkrijk die met Zijn geest zijn gezalfd voor hun werk (Jes. 61:1-3). Het is duidelijk dat de onzichtbare hemelse organisatie van Jehovah, net als de hemelse wagen in Ezechiëls visioen, in 1919 niet voorgereden en tot stilstand gekomen is bij de christenheid, die de Volkenbond voorstond, maar bij de gezalfde verkondigers van het hemelse koninkrijk van God in handen van Jezus Christus. Vanaf deze hemelse, met een wagen te vergelijken organisatie machtigde Jehovah deze opgedragen, gedoopte, gezalfde klasse van dienstknechten om in Zijn naam tot alle natiën te spreken. Aldus werden zij, net als Ezechiël, Jehovah’s getuigen. Het was zeer passend dat zij, na twaalf jaar als zodanig een wereldomvattende activiteit aan de dag te hebben gelegd, in de zomer van 1931, en wel in verband met de uitgave van het boek Vindication, de onderscheidende naam Jehovah’s getuigen aannamen.

WIE HEEFT DE HEDENDAAGSE „EZECHIËL” GEMACHTIGD?

25. Van welk belang is het dat joodse rabbi’s en geestelijken der christenheid Jehovah’s getuigen niet als een tegenbeeldige Ezechiël hebben aangesteld, en wàt telt, en waarom?

25 Laten de rabbi’s van het judaïsme en de geestelijken der christenheid niet zeggen: „Wij hebben deze getuigen van Jehovah niet geordineerd en gemachtigd om de hedendaagse tegenbeeldige profeet Ezechiël te zijn.” Maar wat doet dat er toe? Wie heeft die rabbi’s en sektarische geestelijken in een religieus lichaam samengebracht om de officiële dienstknechten van de Allerhoogste God aan te stellen? Elke ordinatie en machtiging van de zijde van die religieaanhangers zou in dit opzicht geen waarde hebben en krachteloos zijn. Het allerbelangrijkste voor een persoon of groep van personen is, een aanstelling en machtiging van de Allerhoogste God, Jehovah, zelf te hebben. Dàt telt. Als het Opperwezen kan hij die religieaanhangers passeren en Zelf bepalen wie in aanmerking komt voor het speciale werk dat Hij in deze „tijd van het einde” wil laten verrichten.

26. Wie werden gepasseerd bij de aanstelling van Ezechiël als profeet en getuige, en van wie erkennen Jehovah’s hedendaagse gezalfde getuigen dat hun aanstelling afkomstig is?

26 Destijds in het jaar 613 v.G.T. passeerde Jehovah de hogepriester Seraja en de tweede priester Zefanja in de tempel te Jeruzalem en stelde hij Ezechiël, de zoon van Buzi, een onderpriester, aan om zijn profeet in het land Babylon te zijn, in Zijn naam te spreken en getuigenis van Hem af te leggen (2 Kon. 25:18). Vanaf zijn hemelse wagen zei Jehovah tot Ezechiël: „Mensenzoon, ik zend u tot de zonen van Israël, tot weerspannige natiën die weerspannig zijn geweest tegen mij” (Ezech. 2:3). Hetzelfde gebeurde in het jaar 1919 G.T. met de gezalfde, opgedragen getuigen van Jehovah. De feiten vanaf die tijd tot nu toe bewijzen dat zij hun ordinatie en aanstelling en machtiging voor hun werk in deze „tijd van het einde” van Jehovah zelf door middel van zijn hemelse, met een wagen te vergelijken organisatie hebben ontvangen. Daarom hebben zij hun goddelijke opdracht heel ernstig opgenomen als iets wat werkelijk bijbels is en hebben zij getracht deze opdracht getrouw te volbrengen ondanks de kritiek en bezwaren van de geestelijken der christenheid.

27. Welke vraag rijst met betrekking tot de „zonen van Israël, . . . weerspannige natiën”, tot wie de hedendaagse Ezechiël werd gezonden, en wat valt er te zeggen over de natuurlijke joden destijds in 1919 G.T.?

27 Wie zijn dan de „zonen van Israël, . . . weerspannige natiën die weerspannig zijn geweest tegen [Jehovah]”, tot wie de hedendaagse tegenbeeldige Ezechiël in deze „tijd van het einde” wordt gezonden? Zij zijn niet de natuurlijke, besneden „zonen van Israël”, die in 1919 G.T., met Chajm Weizmann als hun zionistische leider, een Nationaal Joods Vaderland trachtten te stichten. Neen! Maar toch is er een hedendaagse tegenhanger van die „zonen van Israël, . . . weerspannige natiën” uit de oudheid.

28. Wat is de hedendaagse tegenhanger van de „zonen van Israël, . . . weerspannige natiën”, volgens welke religieuze bewering?

28 Die tegenhanger is de christenheid, die een christelijk Israël beweert te zijn. De christenheid heeft de woorden van de apostel Paulus in Galáten 6:15, 16 (NBG) op haarzelf van toepassing gebracht: „Want besneden zijn of niet besneden zijn betekent niets, maar of men een nieuwe schepping is. En allen, die zich naar dien regel zullen richten — vrede en barmhartigheid kome over hen, en ook over het Israël Gods.” De wesleyaanse methodistische predikant Dr. A. Clarke geeft in zijn boek „A Commentary and Critical Notes” (uitgave van 1836 G.T.) bijvoorbeeld het volgende commentaar op de uitdrukking „Het Israël Gods”: „De ware christenen, hier het Israël Gods genoemd, om hen te onderscheiden van het Israël naar het vlees. Zie de aantekeningen bij Rom. ii. 29, en iv. 12.”

29. Wat staat in Romeinen 2:29, en welk commentaar geeft Dr. A. Clarke hierop?

29 Romeinen 2:29 (NBG) luidt: „Maar híj is een Jood, die het in het verborgen is, en de ware besnijdenis is die van het hart, naar den Geest, niet naar de letter. Dan komt zijn lof niet van mensen, maar van God.” Over de uitdrukking „Maar híj is een Jood” geeft Dr. A. Clarke als commentaar: „Een waar lid van de Kerk van God.” Over de uitdrukking „Dan komt zijn lof niet van mensen” zegt hij: „Er is, met grote waarschijnlijkheid, verondersteld dat de apostel hier vermoedelijk verwijst naar de betekenis van de naam Jood, of Juda, יהודה Jehoeda, LOF, van ידה Jada, hij HEEFT GEPREZEN (GELOOFD). Zo’n persoon is een ware Israëliet, die in overeenstemming met de geest van zijn religie wandelt; zijn landgenoten loven hem wellicht omdat hij een trouwe belijder van het joodse geloof is, maar God looft hem omdat hij zich heeft ingeleefd in de geest en de bedoeling van het met Abraham gesloten verbond en het einde van zijn geloof heeft gekregen, de redding van zijn ziel. Soortgelijke gedachten, over hetzelfde onderwerp, treft men aan in de geschriften van joodse schrijvers uit de oudheid.”

30. Hoe konden de „zonen van Israël” toen „natiën” worden genoemd, en hoe kwam de christenheid hier in 1054 G.T. mee overeen?

30 De christenheid heeft echter niet overeenkomstig haar beweringen dat ze „het Israël Gods” is, geleefd. Haar geschiedenis sinds de vierde eeuw bewijst dat ze gelijk de „zonen van Israël” is geweest tot wie Ezechiël werd gezonden, „weerspannige natiën die weerspannig zijn geweest tegen mij [Jehovah]”. „Natiën”? * Ja, want destijds in 997 v.G.T. was er een opstand tegen de heerschappij van Davids koninklijke geslachtslijn en werden de twaalf stammen van Israël in twee koninkrijken verdeeld, het koninkrijk Israël en het koninkrijk Juda, en aldus ontstonden er twee natiën van Israëlitische afkomst. Vele godvrezende Israëlieten verlieten het opstandige koninkrijk Israël en gingen zich in het koninkrijk Juda vestigen. Ook bevonden er zich veel ballingen van het koninkrijk Israël in de provincies die het rijk Babylon op Assyrië veroverd had. Op overeenkomstige wijze kwam het in de christenheid, in 1054 G.T., tot een definitieve breuk tussen de Griekse en de Latijnse Kerken toen de patriarch Michael Caerularius van Constantinopel door de legaten van de paus van Rome werd geëxcommuniceerd.

31. Welke verdere splitsing heeft zich sinds de zestiende eeuw voorgedaan, en hoe kan de christenheid terecht als „natiën” worden aangeduid?

31 Later, in de zestiende eeuw, kwam het tot een verdere splitsing toen in het jaar 1529 G.T. de protestantse beweging werd opgericht door de volgelingen van de ex-priester Maarten Luther. Later, in 1534 G.T., vaardigde het Engelse parlement wetten uit waardoor de koning van Engeland, Hendrik VIII, tot Hoofd van de Kerk van Engeland werd uitgeroepen, die de autoriteit bezat om dwalingen, ketterijen en misstanden in de Kerk van Engeland recht te zetten. Daarna ontstonden er overal in de christenheid honderden niet-rooms-katholieke religieuze sekten. Uit religieus oogpunt kan de christenheid met de naam „natiën” worden aangeduid aangezien een aantal zogenaamd „christelijke” landen hun eigen nationale staatskerk hebben. Tot deze twintigste-eeuwse christenheid werd de hedendaagse Ezechiël-klasse door Jehovah gezonden.

ONBEVREESDHEID NODIG VOOR DE TOEWIJZING

32. Waarom werd Ezechiël met een moeilijke opdracht uitgezonden, en welke verwachting zou Ezechiël troosten en sterken?

32 Ezechiël uit de oudheid werd door Jehovah met een moeilijke opdracht uitgezonden, daar hij naar een volk werd gezonden dat „onbeschaamd van gezicht en hard van hart” was. Om zijn opdracht tot het einde toe te kunnen volbrengen, moest ten aanzien van hem worden vervuld wat zijn naam Ezechiël betekende, namelijk „God sterkt”. Op dat moment beschouwden of waardeerden zij hem misschien niet als een profeet van Jehovah. Maar of zij nu wel of niet hoorden en aandacht aan hem als profeet schonken, de gelegenheid zou komen dat dit opstandige volk zou ’weten dat een profeet zich in hun midden had bevonden’. Jehovah zou voor hun ogen bekrachtigen dat Ezechiël een profeet was door datgene wat hij profeteerde, te doen uitkomen (Ezech. 2:3-5). De verwachting daaromtrent zou Ezechiël tot troost en sterkte zijn, zodat hij niet ontmoedigd zou raken door de wijze waarop hij op dat moment beschouwd en behandeld werd.

33. Waarom is de opdracht van de hedendaagse Ezechiël-klasse eveneens moeilijk, maar wat moet ook de christenheid te weten komen?

33 Evenzo werd de hedendaagse Ezechiël-klasse met een moeilijke opdracht uitgezonden tot dezelfde soort van religieuze mensen als in Ezechiëls tijd. Maar ongeacht hoe de christenheid deze groep van gezalfde getuigen van Jehovah beziet of beschouwt, de tijd moet komen, en wel binnenkort, dat zij die deel uitmaken van de christenheid zullen weten dat er werkelijk een „profeet” van Jehovah in hun midden is geweest.

34. Ondanks welke situatie in verband met het weerspannige huis van Israël moest Ezechiël Gods woord onbevreesd spreken, en waarom heeft het gezalfde overblijfsel van Jehovah’s getuigen insgelijks onbevreesd moeten spreken?

34 Zouden wij in deze tijd graag Jehovah’s boodschap brengen te midden van dingen die ons steken en te midden van schorpioenen? Dit zou veel moed vereisen, alsook vertrouwen in Degene die ons heeft gezonden. Naar zo’n situatie werd Ezechiël gezonden volgens de woorden die Jehovah verder tot hem sprak: „En gij, o mensenzoon, wees niet bevreesd voor hen; en wees niet bevreesd voor hun woorden, want er zijn verstokten en dingen die u steken en bij schorpioenen woont gij. Wees niet bevreesd voor hun woorden en wees niet met verschrikking geslagen voor hun aangezicht, want zij zijn een weerspannig huis. En gij moet mijn woorden tot hen spreken, ongeacht of zij horen dan wel het laten, want zij zijn een en al weerspannigheid” (Ezech. 2:6, 7). Sinds het jaar 1919 G.T. heeft het gezalfde overblijfsel van Jehovah’s getuigen bevonden dat de situatie precies zo is wanneer zij onbevreesd het woord van Jehovah in het midden van de christenheid spreken.

35. Hoe heeft de christenheid, getuige haar huidige toestand, op het tot haar gebrachte woord van Jehovah gereageerd, en in welk opzicht dient de christenheid daarom niet te worden nagevolgd?

35 De religieuze toestand waarin de christenheid thans verkeert, legt er getuigenis van af dat ze weerspannig is en niet geluisterd heeft naar het woord uit Jehovah’s Heilige Schrift dat via elk communicatiemiddel tot haar gesproken is, door middel van de van-huis-tot-huisbezoeken met lectuur, door middel van grammofoonplaten die op draagbare grammofoons werden afgespeeld, via de luidsprekers van geluidswagens, door middel van openbare lezingen of lezingen die via een netwerk van radiostations of de televisie werden uitgezonden. In weerwil van de onverschilligheid of zelfs weerspannigheid van de christenheid hebben de gezalfde getuigen van Jehovah precies zo gedaan als Hij tot Ezechiël had gezegd, namelijk: „En gij, o mensenzoon, hoor wat ik tot u spreek. Word niet weerspannig gelijk het weerspannige huis. Open uw mond en eet wat ik u geef.” — Ezech. 2:8.

36. Wat werd Ezechiël te eten gegeven, en wat bevatte het, ter kennisgeving aan hem?

36 Wat werd Ezechiël te eten gegeven? Zijn geschreven verslag vertelt ons: „Toen zag ik, en zie! een hand werd naar mij uitgestoken, en zie! daarin was een boekrol. En geleidelijk spreidde hij die vóór mij uit en ze was van voren en van achteren beschreven; en er waren klaagliederen op geschreven en gezucht en geweeklaag” (Ezech. 2:9, 10). Door datgene wat op de rol geschreven stond, kwam Ezechiël de inhoud te weten van de boodschap die hij in de naam van Jehovah tot het weerspannige huis van Israël moest spreken.

37. Hoe werd de volledigheid van de te brengen boodschap afgeschilderd, en waarom was dit de juiste soort van boodschap die gebracht moest worden, zowel door Ezechiël als door Jehovah’s hedendaagse getuigen?

37 Aangezien er geen ruimte onbenut werd gelaten op de boekrol, maar ze aan beide kanten, van voren en van achteren, beschreven was, zou Ezechiël een volledige boodschap moeten bekendmaken, die heel wat sombere klaagliederen, gezucht en geweeklaag bevatte. Het zou geen prettige boodschap zijn en het zou voor Ezechiël beslist niet prettig zijn die boodschap te brengen. Maar als weerspannige mensen weigeren zich af te keren van hun goddeloze weg, wat voor andere boodschap zou er dan ten aanzien van hen bekendgemaakt kunnen worden? Insgelijks ontdekten Jehovah’s hedendaagse gezalfde getuigen toen zij het profetische boek Ezechiël en andere gedeelten van Jehovah’s Woord onderzochten, precies zo’n boodschap voor de christenheid.

38. Op welke wijze werd de boekrol aan Ezechiël aangeboden, en welke vraag rijst er met betrekking tot het aanvaarden ervan?

38 De hand die naar Ezechiël werd uitgestoken om hem de boekrol aan te bieden, was klaarblijkelijk een hand die zich onder een vleugel van een van de vier cherubs bevond die de hemelse wagen van Jehovah vergezelden (Ezech. 1:8). Later wordt bericht dat de hand van een van deze cherubs werd gebruikt om vuur in de hand van de „in het linnen geklede man” te leggen (Ezech. 10:6-8). Aanvaardde Ezechiël echter de boekrol uit die hand, ondanks de daarin onthulde inhoud, en at hij de rol vervolgens op zodat hij ze tot een deel van zichzelf maakte? Wat gaf hij, aangezien hij een „teken” of „wonderteken” met betrekking tot de toekomst was, te kennen als iets wat door Jehovah’s overblijfsel van gezalfde getuigen in deze twintigste eeuw gedaan zou worden?

[Voetnoten]

^ ¶2 Door zich „de Zoon des mensen” te noemen, identificeerde Jezus Christus zich niet rechtstreeks als de Christus, maar vergeleek hij zich met de „mensenzoon” die in Daniël 7:13 in een visioen werd gezien. Zie ook Handelingen 7:56.

^ ¶12 Aangehaald uit The Encyclopedia Americana, Deel 17, uitgave van 1929, blz. 633.

^ ¶14 De Federale Raad werd in het jaar 1950 vervangen doordat in de V.S. de Nationale Raad van Kerken van Christus werd georganiseerd, een corporatieve federatie van 33 protestantse en orthodoxe kerken om de programma’s en gedragslijnen die van gemeenschappelijk belang voor de federatie waren, te bevorderen.

^ ¶21 Zie de Federal Council Bulletin, Deel II, No. 1, van het jaar 1919, blz. 12-14.

^ ¶30 Sommigen denken dat „natiën” hier betrekking heeft op de stammen Juda en Benjamin, die te zamen het koninkrijk Juda vormden. Elke stam kon volgens Genesis 35:11, welk vers tot Jakob of Israël wordt gericht, als een natie worden beschouwd.

[Studievragen]