Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Het land Magog geen bedreiging meer voor de mensheid

Het land Magog geen bedreiging meer voor de mensheid

Hoofdstuk 20

Het land Magog geen bedreiging meer voor de mensheid

1. Welk „land” komt aan de beurt nadat Gogs aanval op Jehovah’s aanbidders op een nederlaag is uitgelopen, en waar zouden mensen die in die aanval betrokken zouden kunnen worden, thans goed aan doen?

DE ONZICHTBARE operatiebasis van waaruit Gog zijn aanval op het geestelijke „Israël Gods” ontketent, is het „land Magog”. Dit „land” komt aan de beurt nadat Gogs strijdkrachten op aarde een verpletterende nederlaag hebben geleden. De onzichtbare bewoners van het „land Magog” moeten er dus eerst getuige van zijn dat de duivelse veldtocht tegen de geestelijk voorspoedige aanbidders van Jehovah op een noodlottige nederlaag is uitgelopen. De natiën en volken die Gog met zich in de strijd verbindt, verwerven in deze goddeloze veldtocht geen eer maar slechts eeuwige schande. Alle mensen die misschien nog in die komende veldtocht tegen Jehovah’s christelijke getuigen betrokken zouden kunnen worden, zouden er thans goed aan doen te letten op wat Hij bij monde van Ezechiël tot de Gog door wie zij wellicht worden gerekruteerd, zegt:

2. Vanwaar zou Jehovah Gog doen optrekken, wat zou Hij met Gogs wapens doen, en wat zou Hij met Gogs gesneuvelde volken doen?

2 „En wat u aangaat, o mensenzoon, profeteer tegen Gog, en gij moet zeggen: ’Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: „Zie, ik ben tegen u, o Gog, gij opperhoofd van Mesech en Tubal. En ik wil u omwenden en u leiden en u doen optrekken uit de meest afgelegen streken van het noorden en u op de bergen van Israël brengen. En ik wil uw boog uit uw linkerhand slaan en uw pijlen zal ik uit uw eigen rechterhand doen vallen. Op de bergen van Israël zult gij vallen, gij en al uw benden en de volken die met u zullen zijn. Aan roofvogels, vogels van allerlei vleugel, en de wilde dieren van het veld wil ik u tot voedsel geven.”’” — Ezech. 39:1-4.

3. Waarom heeft Jehovah goede redenen om tegen Gog te zijn, waarop wacht Hij om openlijk gerechtvaardigd te zijn tegen Gog op te treden, en hoe zullen zijn verslagen horden worden opgeruimd?

3 Jehovah heeft goede redenen om tegen Gog van Magog te zijn vanwege diens vijandige houding tegen Jehovah’s getrouwe aanbidders gepaard gaande met zijn voortdurende bereidheid om zulke aanbidders te plunderen. Gog verdient de vernietiging, en te zijner tijd wacht Jehovah op een openlijke daad van de zijde van Gog, een daad die voor hemel en aarde overduidelijk zal zijn, zodat allen het erover eens zijn dat Jehovah een gerechtvaardigde reden heeft om Gog te vernietigen. Jehovah betrapt hem op heterdaad, terwijl hij bezig is met zijn schandelijke plunderingen, en slaat hem zijn strijdwapens uit handen. De verslagen horden onder Gog als hun „opperhoofd” staat geen fatsoenlijke begrafenis met militaire eer te wachten. Voor aasvogels en wilde dieren zullen zij als voedsel blijven liggen. Met betrekking tot hun oneervolle einde lezen wij verder: „’Op de oppervlakte van het veld zult gij vallen, want ikzelf heb gesproken’, is de uitspraak van de Soevereine Heer Jehovah” (Ezech. 39:5). Gogs gesneuvelde horden zullen beslist niet in triomf huiswaarts keren!

4. Waar is het „land Magog”, en wat vormt het voor de aardbewoners?

4 Wat valt er echter te zeggen over de plaats waar deze boosaardige, God-tartende aanval op Jehovah’s herstelde volk werd beraamd, daar in „de meest afgelegen streken van het noorden”? Dit is het onzichtbare rijk van Satan de Duivel en zijn demonen in de omgeving van de aarde sinds zij, na de oorlog in de hemel verloren te hebben, uit de hemel zijn geworpen. Deze vernederde plaats in de nabijheid van de aarde is een voortdurende bedreiging voor de mensheid en een bron van wee voor de aarde en de zee en dient dus te verdwijnen. Jehovah zal deze bedreiging voor de vrede en veiligheid van de aardbewoners teniet doen, want hij zegt verder:

5. Hoe zal Jehovah die bedreiging voor de vrede en veiligheid op aarde teniet doen?

5 „En ik wil vuur zenden over Magog en over degenen die in zekerheid de eilanden bewonen . . . En mijn heilige naam zal ik bekendmaken te midden van mijn volk Israël, en ik zal mijn heilige naam niet meer laten ontheiligen; en de natiën zullen moeten weten dat ik Jehovah ben, de Heilige in Israël.” — Ezech. 39:6, 7.

6. Zal er ergens een plaats te afgelegen zijn om aan de voltrekking van Jehovah’s oordelen te ontkomen, en hoe zal hij het land Magog vernietigen door ’vuur over Magog’ te zenden?

6 Geen plaats, zoals bijvoorbeeld op een eiland, zal te afgelegen zijn om te ontkomen aan de voltrekking van Jehovah’s oordelen wegens het deelnemen aan of sympathiseren met de antichristelijke aanval door Gog van het land Magog. Neen, zelfs niet de meest afgelegen plaats, „het land Magog” zelf. Hoe zal Jehovah door ’vuur over Magog’ te zenden, deze plaats vernietigen? Door deze onzichtbare plaats van beperking in de nabijheid van de aarde van zijn bewoners, namelijk Satan de Duivel en de demonen waarover hij het „opperhoofd” is, te ontdoen. Dit gebeurt na de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon, die in Openbaring 16:14, 16 en 19:11-21 wordt voorzegd en in Openbaring 20:1-3 als volgt wordt beschreven: „En ik zag een engel uit de hemel neerdalen met de sleutel van de afgrond en een grote keten in zijn hand. En hij greep de draak, . . . die de Duivel en Satan is, en hij bond hem voor duizend jaren. En hij slingerde hem [uit zijn plaats van gevangenschap in de nabijheid van de aarde] in de afgrond en sloot en verzegelde die boven hem, opdat hij de natiën niet meer zou misleiden totdat de duizend jaren geëindigd waren. Na deze dingen moet hij voor een korte tijd worden losgelaten.”

7. Waarom zullen de mensen niet langer in de gelegenheid zijn Jehovah’s naam met betrekking tot het geestelijke Israël te ontheiligen, en tot welke erkentenis zal zijn optreden leiden?

7 Dit uiteindelijke wegvagen van het symbolische „land Magog” zal een overweldigende zegepraal voor Jehovah betekenen, en zij die hun standpunt niet voor Zijn Messiaanse koninkrijk hebben ingenomen, zullen tot de slotsom moeten komen dat zij zich aan de zijde bevinden die de Soevereine Heer van het universum weerstaat en bestrijdt. Doordat Zijn rechterlijke beslissingen aan hen worden voltrokken, zullen zulke mensen volgens zijn verklaring „moeten weten dat ik Jehovah ben”. Zij zullen niet langer in de gelegenheid zijn Jehovah’s naam te ontheiligen door te beweren dat Hij te zwak is om zijn volk voor een aanval uit de wereld te beschermen en zijn aardse belangen met succes te verdedigen. Door zijn christelijke getuigen tijdens de laatste aanval van Gog van Magog te beschermen en te bevrijden, zal Jehovah zijn naam als nooit tevoren te midden van het geestelijke Israël, dat over de gehele wereld schande te verduren heeft gehad, bekendmaken. Als de laatste overblijfselen van dit goddeloze samenstel van dingen in de vernietiging ten onder gaan, is het gevolg stellig precies zoals Hij heeft verordend: „De natiën zullen moeten weten dat ik Jehovah ben, de Heilige in Israël.” — Ezech. 39:7.

8. Voor wie zal het een „grote dag” zijn wanneer Gogs strijdkrachten worden verslagen?

8 Dat zal een onvergetelijke „grote dag” voor deze Heilige van Israël zijn wanneer hij de talloze horden die de aardse aanvalstroepen van Gog, hun „wacht” en „opperhoofd”, vormen, verslaat.

HET OPRUIMEN VAN OORLOGSTUIG EN DODE LICHAMEN

9. Hoe geeft Jehovah te kennen dat er door Gogs horden op aarde reusachtig veel oorlogstuig wordt gebruikt, en hoe zal Jehovah’s volk dat oorlogstuig gebruiken?

9 Hoe reusachtig veel oorlogstuig deze horden mensen wel zullen hebben, kan worden afgeleid uit de tijd die er nodig zal zijn om de brandbare delen ervan op te ruimen. Hoe lang dit zal duren vermeldt Jehovah in zijn volgende woorden: „’Zie! Het moet komen en het moet verwezenlijkt worden’, . . . ’Dit is de dag waarvan ik heb gesproken. En de inwoners van de steden van Israël zullen stellig uitgaan en vuren branden en aanleggen met het wapentuig en beukelaars en grote schilden — met de bogen en met de pijlen en met de knotsen en met de lansen; en daarmee zullen zij zeven jaar vuren moeten ontsteken. . . . met het wapentuig zullen zij vuren ontsteken’” (Ezech. 39:8-10). Na Jehovah’s zegepraal zal zijn volk het materiaal van al het overgebleven oorlogstuig van de natiën voor nuttige doeleinden geschikt maken.

10. Met welk doel doen Gogs horden een aanval op de door God geschonken geestelijke staat, maar hoe loopt het af?

10 De talloze horden onder Gog van Magog hebben de geestelijke staat van Jehovah’s christelijke getuigen aangevallen met het doel hen te plunderen, maar het blijkt precies andersom te zijn: „’En zij zullen stellig degenen plunderen die hen hadden geplunderd, en degenen uitplunderen die hen hadden uitgeplunderd’, is de uitspraak van de Soevereine Heer Jehovah.” — Ezech. 39:10.

11, 12. Welke vragen rijzen er met betrekking tot het opruimen van de lichamen van de verslagenen, en welke regeling zal Jehovah met betrekking tot Gogs menigte treffen?

11 De aanvalstroepen onder Gog van Magog graven als het ware hun eigen graf door de door God geschonken staat van Jehovah’s christelijke getuigen op aarde aan te vallen. Hoe zullen de betrekkelijk weinige overlevenden van de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon echter hen „die door Jehovah zijn neergeveld” en die „op die dag stellig van het ene einde der aarde helemaal tot het andere einde der aarde komen te liggen”, kunnen begraven? (Jer. 25:33) En wat zal er nadat die „vogels van allerlei vleugel” en de „wilde dieren van het veld” zich aan de kadavers van Gogs horden te goed hebben gedaan, nog overblijven om te begraven? Indien er echter nog iets te begraven overblijft, zal Jehovah dit tot eeuwige schande van hen die hun leven in Gogs aanval verliezen, toestaan. Wij lezen:

12 „’En het moet op die dag geschieden dat ik Gog daar een plaats zal geven, een grafstede in Israël, het dal van de doortrekkers ten oosten van de zee, en het zal de doortrekkers de weg versperren. En daar zullen zij Gog en heel zijn menigte moeten begraven, en zij zullen het stellig het Dal van Gogs menigte noemen. En degenen van het huis van Israël zullen hen moeten begraven met het doel het land te reinigen, zeven maanden lang. . . . en het zal hun stellig tot een roemrijke zaak worden op de dag dat ik mijzelf verheerlijk’, is de uitspraak van de Soevereine Heer Jehovah.” — Ezech. 39:11-13.

13. Wat wordt te kennen gegeven door het feit dat het begraven van Gogs menigte zo lang duurt, en in welke toestand zal de aarde door dit begraven worden gebracht?

13 Hieruit dient niet opgemaakt te worden dat Jehovah’s christelijke getuigen, die hij door de „grote verdrukking” over dit samenstel van dingen heen beschermt, de eerste zeven maanden van het rechtvaardige nieuwe samenstel van dingen op deze aarde doodgravers zullen zijn. Dat het zoveel maanden duurt om Gogs menigte te begraven, beeldt slechts af hoe omvangrijk de menigte goddeloze mensen zal zijn die in de vernietiging van dit samenstel van dingen ten onder zullen gaan en hoe weinigen Jehovah op aarde in het leven houdt. Daar lijken in Israël bovendien onrein waren, heeft het begraven van de lijken van Gogs menigte een reiniging van het land tot gevolg en dit betekent dat deze aarde van alle verontreiniging door de goddeloze dienstknechten van Satan de Duivel, alias Gog, zal worden gezuiverd. Er zal niets van hen overblijven om de „nieuwe aarde” te verontreinigen. — 2 Petr. 3:13.

14. Hoe staat het met een opstanding voor deze deelnemers aan Gogs aanval, en wat zal voor Jehovah zelf het gevolg zijn wanneer hij zijn aangevallen christelijke getuigen redt?

14 Elke herinnering aan deze God-tartende deelnemers aan Gogs aanval zal even weerzinwekkend zijn als de stank die uit de rottende lijken van Gogs menigte opstijgt — een stank die zo doordringend is dat mensen ervan weerhouden worden door te lopen en er voorbij te gaan. Het Dal van Gogs menigte wordt ten oosten van de Dode Zee afgebeeld, dicht bij de plaats waar vroeger het vijandige land Moab lag (Ezech. 25:8-11). Het zou geen heiligdom worden zodat nabestaanden van de verslagenen deze begraafplaats op een gedenkdag zouden bezoeken om de nagedachtenis van de heldhaftige gesneuvelden te eren. Er is geen hoop op een opstanding voor de deelnemers aan Gogs aanval, deze vervloekte, goddeloze mensen die door Jehovah op zijn oordeelsdag worden terechtgesteld (Matth. 25:31-33, 41-46). Zij hebben eeuwige schande voor zichzelf verdiend. Jehovah’s wonderbaarlijke redding van zijn christelijke getuigen tegenover zo’n wereldomvattende aanval door enorm veel grotere aantallen zal eeuwig beroemd zijn. Door hun aanvallers, Gogs menigte, te verdelgen, zal Jehovah zich voor altijd verheerlijken.

15. Hoe wordt het in een reine toestand brengen van de „nieuwe aarde” afgebeeld door de werkzaamheden van de „mannen voor voortdurende dienst” die worden afgezonderd?

15 De „nieuwe aarde” van de menselijke maatschappij onder Jehovah’s Messiaanse koninkrijk der hemelen in de handen van „mijn knecht David” moet volkomen vrij zijn van alle sporen van Gogs menigte. Om hier een levendig beeld van te geven, gaat de „uitspraak van de Soevereine Heer Jehovah” verder met over de overlevenden van Gogs aanval te zeggen: „En er zullen mannen voor voortdurende dienst zijn die zij zullen afzonderen, die het land doortrekken, begravend, met de doortrekkers, degenen die overgebleven zijn op de oppervlakte der aarde, ten einde die te reinigen. Totdat er zeven maanden voorbij zijn, zullen zij een onderzoek blijven instellen. En die doortrekkers moeten het land doortrekken, en zou iemand werkelijk een mensenbeen zien, dan moet hij er een merkteken naast bouwen, totdat degenen die begraven, het in het Dal van Gogs menigte begraven zullen hebben. En de naam van de stad zal ook Hamona zijn. En zij zullen het land moeten reinigen.” — Ezech. 39:14-16.

16, 17. Wat betekent de naam van de stad Hamona, door wie zal ze worden bewoond, en waarom zou er geen letterlijke stad met die naam door kunnen worden afgebeeld?

16 De naam Dal van Gogs menigte is in het Hebreeuws Ge-Hamon-Gog, en de stad Hamona (wat „menigte” betekent) zou bij het Dal van Gogs menigte worden gesticht om de begraafplaats aan te duiden. Natuurlijk zou de stad Hamona („menigte”) niet door leden van Gogs menigte van aanvallers worden bewoond. Dat de naam van de stad enkel Hamona („menigte”) is, houdt ook geen eervolle gedachtenis aan Gogs naam in.

17 De stad zou door de op wonderbare wijze bevrijde overlevenden van Gogs schandelijke aanval worden bevolkt. Dit herinnert ons aan Spreuken 2:21, 22: „De oprechten zijn het die op de aarde zullen verblijven, en de onberispelijken zijn het die erop zullen overblijven. Wat de goddelozen betreft, zij zullen van de aarde zelf worden afgesneden; en wat de verraderlijken betreft, zij zullen ervan worden weggerukt.” Aangezien Gogs aanval over de gehele aarde plaats vindt, waar maar ook de christelijke getuigen van Jehovah werkzaam zijn, zou er redelijkerwijs geen letterlijke stad Hamona bij de plaats van hun nederlaag kunnen worden gesticht. De „nieuwe aarde”-organisatie van de in leven gebleven getuigen van Jehovah zal een organisatie van levenden zijn in scherpe tegenstelling tot de dode horden van Gogs menigte.

OFFERFEEST VOOR VOGELS EN DIEREN

18, 19. Tot welk „groot slachtoffer” nodigt Jehovah allerlei vogels en wilde dieren uit, en waarom ligt hierin een gedachte aan vergelding besloten?

18 Er zullen zich onder Gogs menigte zeker veel jagers bevinden die louter voor de sport of uit hebzuchtig winstbejag moedwillig vogels en wilde dieren hebben neergeschoten, zoals Nimrod van Babylon (Gen. 10:8-10). Er ligt klaarblijkelijk een gedachte aan vergelding besloten in de woorden die Jehovah vervolgens tot zijn profeet Ezechiël richt: „En wat u aangaat, o mensenzoon, dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’Zeg tot de vogels van allerlei vleugel en tot alle wilde dieren van het veld: „Schaart u bijeen en komt. Vergadert u rondom tot mijn slachtoffer, dat ik voor u slacht, een groot slachtoffer op de bergen van Israël. En gij zult stellig vlees eten en bloed drinken. Het vlees van sterke mannen zult gij eten en het bloed van de oversten der aarde zult gij drinken, rammen, jonge mannetjesschapen en bokken, jonge stieren, allemaal gemeste dieren van Basan. En gij zult stellig vet eten tot verzadiging toe en bloed drinken tot dronkenschap toe, . . .”’

19 ’En gij moet aan mijn tafel verzadigd worden van paarden en wagenmenners, sterke mannen en allerlei krijgslieden’, is de uitspraak van de Soevereine Heer Jehovah.” — Ezech. 39:17-20.

20. Wie behoren tot Gogs menigte, zoals blijkt uit het opnoemen van hen die voor alle door Jehovah genodigden tot feestmaal zullen dienen, en wie worden in Openbaring 19:17-21 eveneens genoemd?

20 Onder Gogs menigte blijken zich dus „oversten der aarde” te bevinden, die worden vergeleken met rammen, bokken en jonge stieren, die vetgemest zijn op de prachtige weidegronden van Basan, dat ten noordoosten van de Zee van Galiléa lag; ruiters op paarden, wagenmenners, „sterke mannen en allerlei krijgslieden”. Dergelijke mensen in onze moderne tijd moeten in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon door de scherpte van Jehovah’s terechtstellings-„zwaard” vallen. De beschrijving van die oorlog in Openbaring 19:17-21 spreekt over koningen, militaire bevelhebbers, paarden en hun berijders, vrijen en slaven, kleinen en groten, die allemaal verslagen zullen worden, onbegraven blijven liggen en als feestmaal zullen dienen voor aasvogels.

21. Waarom werd het voor de vogels en wilde dieren aangerechte feest een „slachtoffer” genoemd, en wat zal het feit dat de terechtgestelden van Gogs menigte op die manier als feestmaal dienen, voor hen betekenen?

21 Dit feest voor allerlei vogels en voor de wilde dieren wordt door Jehovah een „slachtoffer” genoemd, want voor de slachtoffers die in voorchristelijke tijden aan hem werden opgedragen, moesten er dieren en vogels worden gedood. Hun bloed moet vloeien. In Openbaring 19:17 wordt dit „het grote avondmaal van God” genoemd. Het offeren van gemeenschapsoffers of vredeoffers aan Jehovah was gewoonlijk voor de offeraar en zijn familie de gelegenheid tot een feestmaal, om een deel van het vlees van het slachtoffer te nuttigen. Op het offerfeest dat Jehovah door zijn glorierijke overwinning op Gogs menigte voor de vogels en wilde dieren aanrecht, legt Jehovah hun geen beperking op wat het drinken van het bloed van de verslagenen betreft, iets wat vanaf Noachs tijd voor menselijke schepselen verboden was (Gen. 9:1-4). Dit betekent voor de terechtgestelden van Gogs menigte een grote schande. Toen bijvoorbeeld de aasetende honden van Jizreël het lijk van de goddeloze koningin Izébel verslonden, lieten ze slechts een paar beenderen over om begraven te worden (2 Kon. 9:30-37). Hoeveel zullen de vogels en de wilde dieren dan van de lijken van Gogs menigte overlaten om in het Dal van Gogs menigte begraven te worden? Beenderen?

22. Waarop duidt het dat Jehovah de verslagenen op de grond laat liggen om door aasgieren verslonden te worden met betrekking tot hun toekomst, en hoe zou Jehovah het overschot aan lijken kunnen opruimen?

22 Dat Jehovah de lichamen van die verslagenen na Gogs nederlaag op de grond laat liggen opdat de vogels en wilde dieren zich eraan te goed kunnen doen, beeldt af dat zij niet in eervolle herinneringsgraven gelegd zullen worden in de hoop op een opstanding. De onbegraven doden, „die door Jehovah zijn neergeveld”, zullen zo enorm groot in aantal zijn dat zelfs de aasvogels en aasetende wilde dieren ze nooit zullen kunnen verorberen. Het begraven van wat overblijft nadat deze dieren verzadigd zijn, zou zelfs nog een kolossaal werk zijn. Ongetwijfeld zal de Almachtige God langs hoogst wetenschappelijke weg, waarbij hij zich misschien ook van antimaterie bedient, het overschot aan rottende lichamen op snelle en hygiënische wijze opruimen. De overlevenden van de „oorlog van de grote dag” zullen dit moeten afwachten. Wij herinneren ons dat Noach en zijn zeven medeoverlevenden van de wereldomvattende Vloed, nadat zij uit de ark kwamen en Jehovah’s aanbidding op aarde hernieuwden, niet met het begraven van de menselijke slachtoffers van die wereldcatastrofe werden belast. — Gen. 8:18-22.

23. Hoe zouden sommigen kunnen reageren bij de gedachte aan zo’n einde van Gogs aanval, en wat kunnen wij niettemin betreffende deze profetie verwachten?

23 ’Wat luguber allemaal!’ Dient dit onze reactie te zijn op deze profetie waarin melding wordt gemaakt van de rampzalige nederlaag waarop Gogs lafhartige aanval op de enig overgebleven vredelievende aanbidders van Jehovah op aarde aan het einde van dit gewelddadige samenstel van dingen zal uitlopen? Dat zou niet juist zijn! Hoe verschrikkelijk het mensen die als gemeenschap gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de twee bloedige wereldoorlogen ook moge toeschijnen, Jehovah heeft het profetisch gesproken en dat wil zeggen dat het beslist zal gebeuren.

24. Wat dienen wij te overdenken met betrekking tot onze huidige handelwijze, en wat zijn de zegeningen en wat is van het allergrootste belang, hetgeen wij in dit verband niet over het hoofd moeten zien?

24 Aangezien wij hier in de nabije toekomst mee te maken zullen krijgen, doen wij er goed aan te overdenken of wij ons door onze huidige handelwijze te zijner tijd binnen de gelederen van Gogs menigte zullen bevinden, waardoor wij ons tegen Jehovah opstellen. Laten wij niet over het hoofd zien wat een eeuwige zegen het mensengeslacht ten deel zal vallen wanneer Gogs menigte vernietigd en het „land Magog”, dat een bedreiging vormde, verdwenen zal zijn. Laten wij vooral in aanmerking nemen hoe Jehovah’s universele soevereiniteit en heilige naam hierdoor voor eeuwig gerechtvaardigd zullen worden. Hij doordringt ons ervan dat dit van het allergrootste belang is, door te zeggen:

25. Hoe zal het verkeerde begrip dat de natiën hebben over de reden waarom Jehovah het huis van Israël zo’n harde leerschool heeft laten doormaken, worden rechtgezet?

25 „En ik wil mijn heerlijkheid onder de natiën stellen; en alle natiën zullen mijn oordeel moeten zien dat ik heb voltrokken en mijn hand die ik onder hen heb geplaatst. En degenen van het huis van Israël zullen moeten weten dat ik, Jehovah, hun God ben, vanaf die dag en voortaan. En de natiën zullen moeten weten dat het wegens hun dwaling was dat zij, het huis van Israël, in ballingschap gingen, wegens het feit dat zij zich ontrouw tegenover mij gedroegen, zodat ik mijn aangezicht voor hen verborg en hen in de hand van hun tegenstanders gaf, en zij bleven vallen, zij allen, door het zwaard. Overeenkomstig hun onreinheid en overeenkomstig hun overtredingen heb ik hen behandeld.” — Ezech. 39:21-24.

VERKEERDE GEVOLGTREKKINGEN VAN NATIËN RECHTZETTEN

26. Hoe zal Jehovah zijn beschermende macht ’heerlijk maken’, aan wie zal Hij zijn hand tonen, en welke verkeerde conclusies aangaande de reden voor de slechte behandeling van zijn volk door de natiën zullen worden rechtgezet?

26 Bijgevolg zal datgene wat Jehovah met de in slagorde geschaarde menigte van Gog doet, geen schande voor Hem zijn. Dan zal zijn beschermende macht over zijn herstelde volk tot „heerlijkheid” worden en de natiën onder Gog zullen het moeten aanschouwen. Hij zal hun zijn „hand” tonen en die zal almachtig zijn; zij zullen het voelen wanneer hij die onder hen plaatst. De natiën trokken verkeerde conclusies omdat het leek alsof Jehovah’s christelijke getuigen geen goddelijke bescherming genoten toen zij tijdens de Eerste Wereldoorlog werden vervolgd en tijdelijk in dienstbaarheid aan Babylon de Grote raakten. Zij vergisten zich door hieraan de betekenis te hechten dat de God van deze getuigen geen God was, of dat hij te zwak was om zijn getuigen te beschermen en uit de handen van de natiën die andere goden in plaats van Jehovah aanbaden, te bevrijden. De natiën beseften niet dat Jehovah zijn volk slechts kastijdde wegens hun tekortkomingen en gebrek aan geloof, hun dwaling, onreinheid en overtredingen, ook al werden deze onbewust begaan. Daarom verborg hij zijn aangezicht van gunst en goedkeuring voor hen en leverde hij hen over aan de „hand van hun tegenstanders”, die hen slecht behandelden.

27. Hebben de natiën tot Gogs aanval moeten wachten om te zien dat Jehovah zijn aangezicht tot zijn volk heeft gekeerd?

27 De natiën behoeven niet te wachten totdat Jehovah zijn volk op luisterrijke wijze van Gogs aanval bevrijdt. Ze hebben vóór die tijd het bewijs gehad dat hij zijn aangezicht van gunst tot zijn berouwvolle volk had gekeerd en bovennatuurlijke kracht ten aanzien van hen toonde. Wegens de verkeerde gevolgtrekkingen die de natiën maakten omtrent Jehovah’s kastijding van zijn volk, dat toen in ballingschap in Babylon vertoefde, zette hij als volgt zijn voornemen aan de profeet Ezechiël uiteen:

28. Hoe zei Jehovah destijds dat hij jaloers zou zijn met betrekking tot zijn naam en zich zelfs vóór Gogs aanval met betrekking tot het „huis van Israël” zou heiligen?

28 „Daarom, dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’Nu zal ik de gevangenen van Jakob terugbrengen en werkelijk barmhartigheid bewijzen aan geheel het huis van Israël; en ik wil exclusieve toewijding tonen voor mijn heilige naam. En zij zullen hun schande hebben gedragen en al hun ontrouw waarmee zij tegenover mij gehandeld hebben, wanneer zij in zekerheid op hun grond wonen, zonder dat er iemand is die hen doet beven. Wanneer ik hen terugbreng uit de volken en ik hen werkelijk bijeenbreng uit de landen van hun vijanden, wil ik ook mijzelf onder hen heiligen voor de ogen van vele natiën.’” — Ezech. 39:25-27.

29. Hoe toonde Jehovah in 1919 G.T. exclusieve toewijding voor zijn naam, en hoe maakte hij het voor de ogen van de natiën duidelijk dat hij zich onder het overblijfsel van het geestelijke Israël heiligde?

29 Evenals in het geval van het oude Israël in het jaar 537 v.G.T., toonde Jehovah ook in het jaar 1919 G.T. dat hij exclusieve toewijding voor zijn heilige naam bezat. Hoe? In het eerste naoorlogse jaar van deze „tijd van het einde” bevrijdde hij hen van hun dienstbaarheid aan Babylon de Grote en haar politieke en militaire minnaars. Hierna werd de heiligheid van Jehovah steeds duidelijker voor het herstelde overblijfsel van het geestelijke Israël, zodat zij beseften dat dit van hun zijde een grotere religieuze en morele reinheid vereiste en zij zich nog scherper van deze onheilige wereld moesten afscheiden. Aangezien Jehovah dit bewerkstelligde door steeds meer uit zijn bijbel aan hen te onthullen en zijn heilige geest ten aanzien van hen werkzaam te doen zijn, heiligde hij zich onder deze gehoorzame geestelijke Israëlieten, terwijl de ogen van de vele natiën waaronder zij het koninkrijk Gods predikten, op hen gericht waren. Het had zulke natiën toen duidelijk moeten worden dat de God van deze geestelijke Israëlieten op een heilige manier onder hen werkzaam was.

30. Wie op aarde zouden reeds moeten weten dat Jehovah geen compromis of besmetting met deze wereld gedoogt, en hoe zei Hij tot Ezechiël dat hij hen tot deze erkentenis zou brengen?

30 Zelfs nu, voordat de wonderbare rechtvaardiging van zijn universele soevereiniteit ten aanzien van de aanvallende horden van Gog plaats vindt, zouden de natiën tot de erkentenis moeten komen dat Jehovah, de God van het overblijfsel van het geestelijke Israël, een levende God is, een God die jaloers is met betrekking tot zijn naam en die geen compromis en besmetting met deze onreine wereld gedoogt. Jehovah’s christelijke getuigen zijn reeds tot deze erkentenis gekomen, juist zoals hun God bij monde van Ezechiël had voorzegd: „’En zij zullen moeten weten dat ik, Jehovah, hun God ben, wanneer ik hen in ballingschap naar de natiën zend en hen werkelijk bijeenbreng op hun grond, zodat ik geen van hen daar nog langer zal laten overblijven. En ik zal niet langer mijn aangezicht voor hen verbergen, omdat ik mijn geest wil uitstorten over het huis van Israël’, is de uitspraak van de Soevereine Heer Jehovah.” — Ezech. 39:28, 29.

31. Waaruit blijkt duidelijk dat hij zijn aangezicht niet langer voor het geestelijke Israël verbergt, en waaruit blijkt dat hij zijn geest op hen heeft uitgestort?

31 Thans, meer dan een halve eeuw nadat het gezalfde overblijfsel van het geestelijke Israël in 1919 G.T. uit Babylon de Grote is bevrijd, waarderen zij de vrijheid welke zij in hun geestelijke staat waarin Jehovah hen heeft hersteld, genieten. Zij verheugen zich bovenmate over de op de „tuin van Eden” gelijkende toestand waartoe hun geestelijke staat is hersteld. Zij bejubelen het feit dat degene die door Jehovah „mijn knecht David” wordt genoemd, hun hemelse Herder-Koning is. Zoals hij hun gebood, hebben zij om meer van de geest van Jehovah, hun God, gebeden en dit gebed is ruimschoots verhoord. Hij heeft zijn geest op deze geestelijke Israëlieten uitgestort. Dit is duidelijk merkbaar aan de „vrucht” van Jehovah’s geest, namelijk de hoedanigheden van een godvruchtige persoonlijkheid zoals Jezus Christus die bezat (Luk. 11:13; Gal. 5:22, 23; Ef. 4:20-24). Omdat hij hen zo barmhartig en liefderijk heeft behandeld, zoals hij door Zijn profeten had voorzegd, weten zij dat hij Jehovah, hun God, is. Zij zijn thans in een wereldomvattende christelijke eenheid bijeengebracht, nauw verbonden door liefde, die vrucht van Gods geest welke „een volmaakte band van eenheid” is. — Kol. 3:14.

32. Wie hebben de boodschap van Gods koninkrijk, die door de geestelijke Israëlieten wordt gepredikt, aanvaard, waar verblijven zij thans, en naar wiens zegepraal zien zij vol vreugde uit?

32 Door de boodschap van Gods Messiaanse koninkrijk, die door deze gezalfde, geestelijke Israëlieten wordt bekendgemaakt, te aanvaarden, is er een „grote schare” van met schapen te vergelijken zoekers naar de ware God uit alle natiën gekomen die zich met hen in hun geestelijke Paradijs hebben gevestigd. Daar aanbidden zij dezelfde God, Jehovah, onder Zijn Herder-Koning, Jezus Christus (Openb. 7:9-17; Matth. 25:31-40, 46; Joh. 10:16). Van tevoren gewaarschuwd en gezamenlijk verenigd, wachten zij de komende aanval door Gog van Magog en zijn internationale horden af. Vol geloof zien zij vreugdevol uit naar Jehovah’s klinkende zegepraal over die goddeloze vijand Gog ter rechtvaardiging van Jehovah’s soevereiniteit en zijn heilige naam.

[Studievragen]