Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Leven in zekerheid onder de regering van de Messías

Leven in zekerheid onder de regering van de Messías

Hoofdstuk 21

Leven in zekerheid onder de regering van de Messías

1. Wie wonen reeds „in zekerheid” onder goddelijke bescherming, maar na welke gebeurtenis zullen zij zich nog vollediger in zekerheid verheugen?

LEVEN in zekerheid op aarde onder een rechtvaardige regering! Nadat de aanval door Gog en zijn hebzuchtige horden op een verpletterende nederlaag is uitgelopen en het „land Magog” is weggevaagd, zal zo iets begeerlijks zekerder voor de mensheid zijn dan ooit tevoren. Zij die het doelwit van Gogs onuitgelokte aanval werden, woonden reeds „in zekerheid” onder goddelijke bescherming in hun door God geschonken staat op aarde voordat Gogs aanval werd ontketend. Maar o hoeveel vollediger zullen zij in elk opzicht in zekerheid wonen nadat Jehovah zijn universele soevereiniteit rechtvaardigt en door een glorierijke overwinning op Gog van Magog zijn volledige heerschappij over de aarde herstelt! (Ezech. 38:11, 14) Dit zal betekenen dat er overal op aarde volkomen vrijheid zal heersen om de zegevierende God te aanbidden die alle natiën doet weten dat hij Jehovah is!

2. Wat zal volgens Jehovah’s voornemen door de overlevenden van Gogs aanval worden voortgezet, en in welk visioen wordt dit uitgebeeld?

2 Het is Gods uitdrukkelijke voornemen en regeling dat de overlevenden van Gogs aanval de zuivere en onbevlekte aanbidding van hem zullen voortzetten. Jehovah heeft hier een aanschouwelijke voorstelling van gegeven in het visioen dat hij enige jaren na de profetie over Gogs ongerechtvaardigde poging om de aanbidding van Jehovah van de aarde uit te roeien, aan zijn profeet Ezechiël gaf. Het was een uitgebreid visioen, dat in de laatste negen hoofdstukken van Ezechiëls profetie werd beschreven. De authenticiteit van dit visioen wordt door de historische gegevens in de inleiding ervan bevestigd:

3. Hoe heeft Ezechiël de authenticiteit van dit visioen bevestigd, en waar werd hij in dit visioen door Jehovah’s geest neergezet?

3 „In het vijfentwintigste jaar van onze ballingschap, in het begin van het jaar, op de tiende dag van de maand, in het veertiende jaar nadat de stad was geslagen, . . . bleek de hand van Jehovah op mij te zijn . . . In de visioenen van God bracht hij mij naar het land Israël en zette mij ten slotte neer op een zeer hoge berg, waarop iets was gelijk de bouw van een stad, tegen het zuiden.

4. Hoe zag degene die Ezechiël daar waarnam eruit, wat had hij bij zich, waar stond hij, en wat zei hij tot Ezechiël?

4 Hij nu bracht mij daar, en zie! er was een man. Zijn uiterlijk was als het uiterlijk van koper, en er was een snoer van vlas in zijn hand, en een meetriet, en hij stond in de poort. Toen sprak de man tot mij: ’Mensenzoon, zie met uw ogen en hoor, ja, met uw oren, en zet uw hart op alles wat ik u toon, want met het doel het u te tonen, zijt gij hier gebracht. Vertel alles wat gij ziet aan het huis van Israël.’” — Ezech. 40:1-4.

5. Op welke datum v.G.T. viel dat vijfentwintigste jaar van Ezechiëls ballingschap in Babylon, en op welke dag van welke maanmaand kreeg hij het visioen?

5 Daar het vijfentwintigste jaar van koning Jojachins en Ezechiëls ballingschap in Babylon het veertiende jaar was nadat de stad Jeruzalem in 607 v.G.T. door de Babyloniërs was veroverd, zou de datum van Ezechiëls tempelvisioen 10 Nisan 593 v.G.T. zijn, indien met het „begin van het jaar” de maand Nisan, de eerste maand van het godsdienstige jaar, wordt aangeduid. Indien echter het burgerlijke jaar wordt bedoeld, zou de datum 10 Tisjri zijn, hetgeen de verzoendag was, waarop in een jubeljaar op de trompet werd geblazen om in het hele land vrijheid uit te roepen. — Lev. 25:8-13.

6. In welke toestand verkeerde het land Juda toen, en wat zag Ezechiël desondanks op de berg Moría, en in welke tijd moet de vervulling worden geplaatst aangezien de berg een „zeer hoge berg” wordt genoemd?

6 In dat jaar 593 v.G.T. moest het land Juda nog zesenvijftig jaar woest liggen (tot 537 v.G.T.). Maar als Ezechiël in zijn visioen naar dat land wordt teruggevoerd, ziet hij op de berg Moría reeds een nieuw gebouwde tempel voor Jehovah’s aanbidding, met zulke afmetingen dat hij „iets was gelijk de bouw van een stad, tegen het zuiden”. Doordat de berg wordt beschreven als een „zeer hoge berg”, moet de vervulling worden geplaatst in de tijd dat „de berg van het huis van Jehovah stevig bevestigd zal worden boven de top der bergen, en hij . . . stellig verheven [zal] worden boven de heuvels”. — Jes. 2:2.

7. Wie beeldde de glorierijke man af die Ezechiël zag, en welke dienst zou hij Ezechiël bewijzen?

7 De man in het visioen die als Ezechiëls gids diende, glansde blijkbaar als gepolijst koper en hij had iets in zijn hand om daarmee metingen aan de tempel te verrichten. Hij beeldde Jehovah’s engel af door wie Ezechiël meegenomen zou worden op een rondgang door de tempel en die hem uitleg zou geven. Blijkbaar zag Ezechiël hem het eerst in de oostpoort staan, van waaruit de inspectietocht begon. — Ezech. 40:3, 6.

8. Wie was de Ontwerper van die tempel, en wat beeldde deze visionaire tempel in werkelijkheid af?

8 Ezechiël bouwde deze tempel niet in zijn verbeelding, maar in het visioen liet Jehovah als de hemelse Ontwerper deze tempel zien als was hij reeds opgericht en klaar voor inspectie en opmeting. Hij is een afbeelding van de „ware tent, die door Jehovah en niet door een mens is opgericht”. Deze visionaire tempel bezat daarom de „voorbeeldige afbeeldingen van de dingen in de hemelen”. In het voorjaar van 33 G.T. ging de opgestane Jezus Christus het Allerheiligste van die „ware tempel” binnen, namelijk „de hemel zelf, om nu ten behoeve van ons voor de persoon van God te verschijnen” (Hebr. 8:2; 9:23, 24). Daar bood hij de verdienste van zijn volmaakte menselijke slachtoffer aan, dat hij op aarde op Jehovah’s altaarregeling had geofferd (Hebr. 13:10-12, 20). Zo’n tempel zag Ezechiël afgebeeld.

9. Door welk gebeuren wordt die tempel ingewijd, en hoe beschrijft Ezechiël het visioen ervan?

9 In het verloop van deze uitvoerige inspectie ziet de profeet Ezechiël als het ware de inwijding of heiliging van dit heilige gebouw wanneer Jehovah zijn intrek in het heiligdom ervan neemt. In Ezechiël 43:1-7 beschrijft hij dit. Eerst verwijzend naar de engel die hem rondleidt, vertelt Ezechiël ons verder:

„Toen deed hij mij naar de poort gaan, de poort die op het oosten uitziet. En zie! de heerlijkheid van de God van Israël kwam uit oostelijke richting, en zijn stem was als de stem van grote wateren; en de aarde zelf straalde wegens zijn heerlijkheid. En het was als de verschijning van het . . . visioen dat ik zag toen ik kwam om de stad [profetisch] te verderven; en er waren verschijningen gelijk de verschijning die ik zag aan de rivier de Kebar, en ik viel voorts op mijn aangezicht.

En de héérlijkheid van Jehovah kwam in het Huis via de poort waarvan de voorkant op het oosten lag. Vervolgens hief een geest mij op en bracht mij in het binnenste voorhof, en zie! het Huis was vol geworden van de heerlijkheid van Jehovah. Toen hoorde ik iemand tot mij spreken vanuit het Huis, en de man zelf was naast mij komen staan. Voorts zei Hij tot mij:

’Mensenzoon, dit is de plaats van mijn troon en de plaats van mijn voetzolen, waar ik tot onbepaalde tijd te midden van de zonen van Israël zal verblijven; en niet meer zullen zij, het huis van Israël, mijn heilige naam verontreinigen.’”

10. Waarvan was die visionaire tempel, zowel in het geval van het natuurlijke als het geestelijke Israël, een waarborg?

10 Dit tempelvisioen, dat zesenvijftig jaar voordat de verbannen joden Babylon mochten verlaten om naar Jeruzalem terug te keren en daar het offeraltaar voor Jehovah te herbouwen aan Ezechiël werd gegeven, was een goddelijke waarborg dat Zijn aanbidding in het verwoeste land zou worden hersteld (Ezra 1:1 tot 3:6). Het is eveneens een profetische waarborg voor het herstelde overblijfsel van het geestelijke Israël. Waarvan? Van het feit dat Jehovah’s zuivere aanbidding nadat Jehovah de dreigende aanval door Satan de Duivel, alias Gog van Magog, en zijn goddeloze horden op een nederlaag heeft doen uitlopen, zonder verdere verstoring zal worden voortgezet.

11. Hoe zal het geestelijke paradijs van Jehovah’s aanbidders dan een tegenhanger krijgen, en aan wie werd dit voorafschaduwend getoond en waar?

11 Dan zullen de voorzieningen voor eeuwig leven in zekerheid op aarde, met werkelijke zegeningen op het gebied van gezondheid en milieu, als nooit tevoren voor de aanbidders van Jehovah beschikbaar worden gesteld. Het geestelijke paradijs waaruit Gog van Magog hen en hun met schapen te vergelijken medeaanbidders tracht te verdrijven, zal dan een letterlijke tegenhanger krijgen. Hoe dan? In een wereldomvattende paradijsachtige „tuin van Eden”. Dit werd voorafschaduwend getoond in wat Ezechiël verder zag nadat de inspectie van de tempel was geëindigd. Hij schrijft:

12. Wat zag Ezechiël van het Huis uitgaan, en in welke richting?

12 „En geleidelijk bracht hij mij terug naar de ingang van het Huis, en zie! er ging water uit van onder de drempel van het Huis, oostwaarts, want de voorkant van het Huis lag op het oosten. En het water daalde af van onder, vanaf de rechterkant van het Huis, ten zuiden van het altaar.” — Ezech. 47:1.

DE DIEPER WORDENDE STROOM VAN LEVENGEVEND WATER

13. Wat voor „water” is dat, wat is de bron ervan, en op welke erkenning duidt het feit dat het langs het offeraltaar stroomt?

13 Dit water dat uit de tempel van Jehovah’s herstelde aanbidding komt, blijkt levengevend water, „water des levens”, te zijn. Het ontspringt bij de oorspronkelijke Levengever, Jehovah, die zijn permanente intrek in zijn hemelse tempel heeft genomen, waar hij boven de cherubs troont en waar hij de „bloed”-waarde van het zoenoffer ten behoeve van de veroordeelde, stervende mensheid, in ontvangst neemt. Wij merken op dat het levengevende water langs het offeraltaar in het binnenste voorhof stroomt, in plaats van westwaarts door de achterkant van het Huis, dat aan het Allerheiligste grensde. Hierdoor wordt beklemtoond dat de Levengever, Jehovah, dit „water des levens” in volledige erkenning van het loskoopoffer van zijn Zoon en Hogepriester, Jezus Christus, doet stromen. Daarom schreef de christelijke apostel Johannes:

„Indien wij echter in het licht wandelen zoals híj in het licht is, dan hebben wij deel met elkaar, en het bloed van Jezus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.”

„En dit is het gegeven getuigenis, dat God ons eeuwig leven heeft gegeven, en dit leven is in zijn Zoon. Wie de Zoon heeft, heeft dit leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft dit leven niet.” — 1 Joh. 1:7; 5:11, 12.

14. Met welke soortgelijke rivier die in het laatste hoofdstuk van de bijbel wordt genoemd, komt die stroom van water des levens overeen, en hoe worden die rivier en de bron ervan door Johannes beschreven?

14 Dit stemt overeen met wat de bron blijkt te zijn van een soortgelijke rivier van water des levens, die in het laatste hoofdstuk van de bijbel wordt beschreven. Terwijl Johannes vertelt over de aantrekkelijke kenmerken van het hemelse Nieuwe Jeruzalem dat van God uit de hemel neerdaalt, schrijft hij:

„En ik zag geen tempel in haar, want Jehovah God, de Almachtige, is haar tempel, evenals het Lam [Jezus Christus].”

„En hij toonde mij een rivier van water des levens, helder als kristal, die stroomde vanuit de troon van God en van het Lam over het midden van haar brede straat.” — Openb. 21:1, 2, 22; 22:1, 2.

De symbolische rivier van Gods voorzieningen voor het eeuwige leven van de mensheid ontspringt dus bij Jehovah, de Koning van het universum, en stroomt door bemiddeling van zijn regerende Koning Jezus Christus, „het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt”. — Joh. 1:29, 36; 3:35, 36.

15. Waarheen werd de stroom van water des levens geleid, en waarom werd Ezechiël langs een omweg naar buiten gebracht om de stroom te zien?

15 In Ezechiëls visioen wordt dit water dat uitgaat van de tempel waarin Jehovah zijn intrek heeft genomen, geleid naar waar leven nodig is. Vertellend hoe Jehovah’s engel hem verder op zijn observatietocht leidt, schrijft Ezechiël: „En geleidelijk bracht hij mij naar buiten via de noordpoort en voerde mij om langs de weg buiten naar de buitenste poort die op het oosten uitziet, en zie! water druppelde uit de rechterkant” (Ezech. 47:2). Ezechiël moest via deze omweg geleid worden omdat de buitenste oostpoort geheiligd was doordat Jehovah’s heerlijkheid erdoorheen de tempel was binnengegaan, zodat die poort gesloten was (Ezech. 44:1-3; vergelijk 10:19; 11:22, 23). Ezechiël werd dus naar de noordkant van het water gebracht dat ten zuiden van de buitenste oostpoort uit de tempel druppelde.

16. Welke opmetingen verrichtte de koperkleurige man nu, en wat liet hij Ezechiël doen?

16 Nu gebruikt Jehovah’s engel, die eruitziet als een koperkleurige man, zijn meetsnoer van vlas. Ezechiël zegt: „Toen de man uitging naar het oosten met een meetsnoer in zijn hand, mat hij vervolgens ook duizend ellen en deed mij door het water gaan, water dat reikte tot aan de enkels.” — Ezech. 47:3.

17. Wat zou door de grotere hoeveelheid water mogelijk worden?

17 Duizend ellen ten oosten van de tempel was het druppelende water een stroompje geworden dat tot de enkels reikte. Hierdoor zouden er meer aanbidders naar de tempel kunnen komen om van dit levengevende water te drinken.

18. Hoeveel van het symbolische „water des levens” zullen, zoals in Ezechiëls visioen wordt afgebeeld, de overlevenden van Gogs aanval nodig hebben, en wat zullen zij de menselijke samenleving onder het hemelse koninkrijk van Gods Messías dan geven?

18 Om eeuwig leven te verkrijgen, zullen degenen op aarde die de lafhartige aanval door Gog van Magog overleven, van dit water des levens drinken door alle voorzieningen voor leven te aanvaarden die Jehovah door bemiddeling van zijn eens geofferde Messías, Jezus, het Lam Gods, verschaft. Deze overlevenden van de „grote verdrukking”, waarmee het huidige samenstel van dingen eindigt, zullen betrekkelijk weinigen zijn vergeleken bij de grote massa van de mensheid die in dat rampzalige einde van dit samenstel van dingen wordt vernietigd. Voor hen zal de hoeveelheid levengevend water ter grootte van een stroompje dat tot de enkels reikt, voldoende zijn. Net als Noach en zijn gezin, die de wereldomvattende vloed overleefden, zullen deze overlevenden de menselijke samenleving een rechtvaardig begin geven. Zij zullen de grondslag vormen van de „nieuwe aarde”, dat wil zeggen van de menselijke samenleving zoals die onder het hemelse koninkrijk van Jehovah’s Messías, Jezus Christus, georganiseerd zal zijn. — 2 Petr. 2:5; 3:5-13.

19. Door welke schriftplaatsen wordt aangetoond of de voordelen van Christus’ loskoopoffer tot de overlevenden van het einde van dit samenstel van dingen beperkt zullen blijven of niet?

19 De levengevende voordelen van het loskoopoffer van Jezus Christus en van zijn Messiaanse koninkrijk zullen echter niet beperkt blijven tot die betrekkelijk weinige overlevenden van de vurige vernietiging van de „hemelen en de aarde van nu”. De Messías Jezus stierf niet alleen voor hen. Hij is „het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt” (Joh. 1:29, 36). „Wij zien Jezus . . . met heerlijkheid en eer gekroond omdat hij de dood heeft ondergaan, opdat hij door Gods onverdiende goedheid voor iedereen de dood zou smaken” (Hebr. 2:9). „Hij is een zoenoffer voor onze zonden, echter niet alleen voor de onze, maar ook voor die van de gehele wereld” (1 Joh. 2:2). „Want er is één God en één middelaar tussen God en de mensen, een mens, Christus Jezus, die zichzelf gegeven heeft als een overeenkomstige losprijs voor allen.” — 1 Tim. 2:5, 6.

20. Wat heeft Jezus, en ook de apostel Paulus, op grond van dat loskoopoffer gezegd met betrekking tot de doden?

20 Op grond hiervan zei Jezus Christus: „Het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem zullen horen en te voorschijn zullen komen” (Joh. 5:28, 29). Ah! Ja, want de apostel Paulus heeft gezegd „dat er een opstanding [van de doden] zal zijn van zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen”. — Hand. 24:15.

21. Hoe diep werd de stroom bij de volgende opmeting door Gods engel, en wat wordt hierdoor aangeduid met betrekking tot de opstanding der doden?

21 Er zal genoeg „water des levens” beschikbaar worden gesteld voor allen die uit de dood opstaan en voor wie de Messías Jezus is gestorven. Dientengevolge hield de stroom van water die Ezechiël de engel van God zag opmeten niet op toen hij tot de enkels reikte. „Vervolgens mat hij er duizend [ellen] en deed mij toen door het water gaan, water dat reikte tot aan de knieën” (Ezech. 47:4). Redelijkerwijs zullen alle losgekochte gestorvenen niet tegelijkertijd tot leven op aarde worden teruggebracht, want dat zou een bevolkingsexplosie op aarde teweegbrengen die voor de overlevenden van Gogs aanval te groot zou zijn om met de noodzakelijke voorzieningen op te vangen. De doden zullen geleidelijk tot leven op aarde onder de regering van de Messías worden opgewekt, zodat de symbolische stroom van „water des levens” die tot de knieën reikt, voor dat ogenblik toereikend voor hen zal zijn.

22. Hoe diep werd de stroom bij de derde opmeting, en wat wordt hierdoor aangeduid met betrekking tot de opstanding tot leven op aarde?

22 In de loop des tijds zullen tijdens de duizendjarige regering van de Messías Jezus meer losgekochte gestorvenen worden opgewekt (Openb. 20:4-6, 11-15). Er zal voor deze pas opgestane personen ruimschoots in „water des levens”, dat van de tegenwoordigheid van Jehovah in zijn hemelse tempel uitgaat, worden voorzien. De symbolische stroom vloeit verder en wordt dieper, want Ezechiël 47:4 zegt vervolgens: „Daarop mat hij er duizend [ellen] en deed mij nu door het water gaan — water dat reikte tot aan de heupen.” Wat doet het opmeten door de engel in lengten van duizend ellen ons sterk denken aan het aantal jaren van de regering van de Messías — duizend jaar! In de loop van die jaren, naarmate er meer onderdanen van het koninkrijk van de Messías op aarde komen, zullen zij in staat zijn voor meer mensen die in grotere aantallen op één keer zullen worden opgewekt, te zorgen.

23. Hoe diep werd de stroom bij de laatste opmeting, en wat wordt hierdoor aangeduid met betrekking tot het aanwenden van de voordelen van het loskoopoffer ten behoeve van de doden?

23 Voordat de duizend jaar van de regering van de Messías zijn geëindigd, moeten het gemeenschappelijke aardse graf van de mensheid (Hades) en de zee, waarin velen hun graf hebben gevonden, worden ontdaan van degenen die er in de dood worden vastgehouden (Openb. 20:13, 14). Alle losgekochte doden van de mensheid, tot de allerlaatste toe, moeten van het symbolische „water des levens” kunnen drinken. Symbolisch water dat slechts tot de heupen reikt, zal hiervoor niet voldoende zijn. Er dient dus een overvloedige hoeveelheid water voor het volledige aantal losgekochte doden die tot leven op aarde worden opgewekt, verschaft te worden. Dit zag Ezechiël in zijn visioen afgebeeld worden, waarover hij verder schrijft: „Daarop mat hij er duizend [ellen]. Het was een stroom waar ik niet door kon gaan, want het water was hoog geworden, water waarin men moest zwemmen, een stroom waar men niet door kon gaan.” — Ezech. 47:5.

VOLMAAKTE GEZONDHEID IN EEN AARDS PARADIJS!

24. Waarvan zullen alle losgekochte doden aldus voordeel kunnen trekken, en voor het genieten waarvan zal de aarde dan een heerlijke plaats zijn?

24 Hoe vertroostend is het dat wij door dit visioen hebben kunnen zien dat alle losgekochte doden van de mensheid de kostbare gelegenheid zullen krijgen voordeel te trekken van de duizendjarige regering onder de Messías en van Gods voorziening voor eeuwig leven door middel van die regering! En wat zal onze aarde dan een heerlijke plaats zijn om er eeuwig leven in een Paradijs te verkrijgen, met volmaakte menselijke gezondheid en geluk! (Luk. 23:42, 43) Dit wordt nu afgebeeld in het verdere onthullende visioen wanneer Ezechiël ons vertelt:

25. Wat wordt Ezechiël nu getoond, hetgeen ons doet denken aan wat in de vorige paragraaf is besproken, en wat wordt hem gezegd?

25 „Hierop zei hij tot mij: ’Hebt gij dit gezien, o mensenzoon?’ Toen deed hij mij . . . terugkeren naar de oever van de stroom. Toen ik terugkeerde, wel, zie! aan de oever van de stroom waren zeer veel bomen, aan deze zijde en aan gene zijde. En hij zei vervolgens tot mij: ’Dit water gaat uit naar de oostelijke streek en moet afdalen door de Arába. En het moet in de zee komen. En doordat het naar de zee zelf wordt gevoerd, wordt het water daarvan ook werkelijk gezond gemaakt. En het moet geschieden dat elke levende ziel die wemelt, op elke plaats waar de stroom van dubbele omvang komt, leven zal krijgen. En het moet geschieden dat er zeer veel vissen zullen zijn, want daar zal dit water stellig komen, en het zeewater zal gezond worden gemaakt.’” — Ezech. 47:6-9.

26. Hoe hebben de oevers van die stroom een schitterend aanzien gekregen, naar welk waterbekken vloeit die stroom af en hoe, en met welk gevolg aldaar?

26 De oevers van deze stroom van het „water des levens” krijgen een schitterend aanzien omdat er zich leven openbaart in de vorm van zeer veel bomen die langs beide oevers opschieten. De stroom houdt niet op na de opgemeten vierduizend el vanaf de voorkant van de oostelijke muur van Jehovah’s tempel, maar vloeit verder oostwaarts naar de Arába. Dat wil zeggen naar de trog of Jordaanslenk, waardoorheen de Jordaan zuidwaarts naar de Dode Zee, het bekken met de laagste waterspiegel op aarde, stroomt. Het water hier is zo zout dat er niets in kan leven. Het is werkelijk een zoutzee die dood is. Maar nu verschijnen er plotseling „zeer veel vissen” in. Wat is er gebeurd?

27. Wat is er dus met het water van de Dode Zee gebeurd?

27 De stroom van water uit Jehovah’s tempel, die nu van dubbele omvang is geworden, heeft de Arába bereikt en is erdoorheen gestroomd (zonder zich met de Jordaan te verenigen) en in de Dode Zee uitgemond. Er is een wonder gebeurd! Het water van de Dode Zee is gezond — zoet — geworden. Het begint er te wemelen van vissen. Er is werkelijk water des levens van de tempel van Jehovah’s aanbidding uitgegaan.

28. Op welk krachtige bewijs wordt nu gewezen om aan te tonen dat er eindelijk vis in die Zoutzee leeft?

28 Er wordt een krachtig bewijs geleverd dat er eindelijk vis in de eens dode Zoutzee leeft. De profeet Ezechiël vermeldt dit bewijs: „En het moet geschieden dat er werkelijk vissers langs zullen staan, van Engédi zelfs tot En-Eglaïm toe. Er zal een droogplaats voor sleepnetten blijken te zijn. Naar hun soorten zullen hun vissen blijken te zijn, gelijk de vissen van de Grote Zee, zeer vele.” — Ezech. 47:10.

29. Waar liggen Engédi en En-Eglaïm, en wie beelden de vissers tussen deze twee plaatsen niet af?

29 Thans ligt Engédi („bron van het bokje”) ongeveer halverwege de westkust van de Dode Zee. En-Eglaïm („bron van de twee kalveren”) ligt thans, naar men aanneemt, te Ain Fasjka, waar zich een zoetwaterbron bevindt die in de Dode Zee uitmondt, ongeveer negenentwintig kilometer ten noorden van Engédi. Dit zou betekenen dat vissers over een afstand van negenentwintig kilometer hun sleepnetten zouden uitwerpen en allerlei vis uit de Dode Zee zouden ophalen. De verscheidenheid aan gevangen vis zou overeenkomen met de verscheidenheid die in de Grote Zee of Middellandse Zee werd aangetroffen. Deze vissers beelden niet de discipelen af tegen wie Jezus Christus, toen hij op aarde was, zei: „Komt achter mij en ik zal u vissers van mensen maken” (Matth. 4:19; Luk. 5:10). Tijdens de duizendjarige regering van de Messías Jezus zullen er geen mensen meer als vissen gevangen worden om discipelen van Jezus te worden.

30. Als een afbeelding waarvan worden deze vissers dus gebruikt?

30 Daarom wordt door het verschijnen van deze vissers langs de Dode Zee van Engédi tot En-Eglaïm toe slechts afgebeeld dat er in dit water dat eens brak was, maar thans gezond en zoet is, werkelijk levende vis zit. Het koninkrijk van de Messías verricht een wonder!

31. Wat wordt door het zilte water van de Dode Zee afgebeeld?

31 In het visioen beeldt de zilte Dode Zee het milieu of de omstandigheden af waarin de mensheid de afgelopen zesduizend jaar heeft moeten leven. Dit is doodaanbrengend geweest, omdat de hele mensheid van onze opstandige eerste ouders, Adam en Eva, onvolmaaktheid en zonde en dientengevolge de straf op de zonde, de dood, heeft geërfd (Rom. 5:12). Ook is de onvolmaakte mensheid ermee bezig het natuurlijke milieu waarin ze leeft, te verderven (Openb. 11:18). Aldus heeft dat doodsoordeel, ten gevolge van overgeërfde zonde en onvolmaaktheid, sedert de geboorte van Kaïn, het eerste kind van Adam en Eva, tot op heden als het zwaard der gerechtigheid boven de mensheid gehangen. — Gen. 4:1-8.

32. Onder welke slechte heerschappij is de mens bovendien nog komen te staan?

32 Bij deze ernstige handicap komt nog het verschrikkelijke feit dat Satan de Duivel tot op heden de onzichtbare heerschappij over de grote meerderheid der mensheid heeft uitgeoefend. „De gehele wereld ligt in de macht van de goddeloze” (1 Joh. 5:19). Sinds die goddeloze tijdens de Eerste Wereldoorlog uit de hemel is geworpen, heeft hij de rol van Gog van Magog vervuld. — Job 1:6, 7; Joh. 12:31; 2 Kor. 4:4; Openb. 12:3, 4, 7-13; Ezech. 38:1 tot 39:15.

33. Welk onzichtbare milieu dat de mensheid omringt dient verwijderd te worden, en zal dit ook gebeuren?

33 Hoe zal, met het oog hierop, het levengevende „water” van Gods voorzieningen het milieu of de omstandigheden waarin de mensheid zo lang heeft geleefd, gezond of zoet maken? In het onzichtbare milieu dat de hele mensheid omringt, bevinden zich Satan de Duivel en zijn demonen. Sinds de tijd dat zij in de recente oorlog in de hemel werden verslagen en naar onze aarde werden neergeslingerd, is de onzichtbare omgeving van deze aarde de plaats van hun beperkte staat. Het is een symbolisch „land Magog” voor een pas aangekomen Gog, de vernederde Satan de Duivel, geworden. Dit weeën veroorzakende, doodaanbrengende milieu moet van de mensheid weggenomen worden. Dit zal ook gebeuren, want Jehovah zegt: „Ik wil vuur zenden over Magog.” — Ezech. 39:6.

34. Door wie en hoe zal dit onzichtbare milieu van de mensheid weggenomen worden, en hoe zal de mensheid van het doodsoordeel worden bevrijd?

34 Door middel van zijn machtige engel, Jezus Christus, zal Jehovah Magog vernietigen doordat Satan de Duivel en zijn demonen uit de omgeving van onze aarde, waar zij in hun bewegingsvrijheid beperkt zijn, verwijderd zullen worden. De regerende Messías, Jezus, zal Satan en zijn demonen als met ketenen binden en hen in de „afgrond”, ver uit de omgeving van de aarde, slingeren. Daar zullen deze verontreinigers van ’s mensen milieu gedurende de duizend jaar van de regering van de Messías worden opgesloten zodat zij de mensheid niet langer door misleiding op de weg des doods kunnen brengen. Dan zullen over de hele mensheid de „nieuwe hemelen” regeren, bestaande uit de Messías Jezus en zijn gemeente van verheerlijkte geestelijke Israëlieten. Ook zal hij, door de levenreddende voordelen van zijn loskoopoffer ten behoeve van de losgekochte mensheid aan te wenden, het doodsoordeel ten gevolge van overgeërfde zonde en onvolmaaktheid van hen wegnemen. — Openb. 20:1-6; 21:1-5.

35. Voor wat van hun zijde zal de losgekochte mensheid worden beloond, en als wat in de Dode Zee zullen zij worden?

35 Zo zal er dus verlichting komen door het „water” van levengevende voorzieningen dat afkomstig is van Jehovah’s tegenwoordigheid in zijn hemelse tempel. De losgekochte mensheid zal voor haar gehoorzaamheid aan het Messiaanse koninkrijk worden beloond en zal in het gezond gemaakte milieu of samenstel van omstandigheden tot leven komen. Zij zullen als de vissen zijn die als door een wonder plotseling in zwermen in het water van de Dode Zee verschenen, geen onreine zeedieren, maar reine vis die de vissers in hun netten kunnen vangen en in overeenstemming met Jehovah’s wet kunnen eten. De „zee” waarin ze krioelen dient dan geen Dode Zee meer genoemd te worden. Het is een zee vol leven!

36. Wat gebeurde er met de aangrenzende plaatsen die niet door het water dat uit Jehovah’s tempel stroomde werden bereikt, en wat wordt hierdoor afgebeeld?

36 Wanneer iets niet door dat „water des levens” wordt bereikt, zal het niet gezond worden gemaakt en geen leven in zich hebben. Hierop wordt in het visioen de aandacht gevestigd door de volgende woorden van Jehovah’s engel: „Daar zijn de moerassige plaatsen en de drassige plaatsen ervan, en ze zullen niet gezond worden gemaakt. Aan het zout zullen ze stellig overgegeven worden” (Ezech. 47:11). Zulke plaatsen zouden zout voor het kruiden van voedsel kunnen opleveren. Natuurlijk is het ook in figuurlijke zin zo dat indien iemand op aarde moedwillig Jehovah’s gezondmakende „water” van voorzieningen voor leven door bemiddeling van de regerende Messías Jezus afwijst, hij geen eeuwig leven zal krijgen. Zo staat er over opgestane mensen onder Jehovah’s Messiaanse koninkrijk geschreven: „Dit betekent de tweede dood: het meer van vuur. Bovendien werd een ieder die niet in het boek des levens geschreven werd bevonden, in het meer van vuur geslingerd.” — Openb. 20:14, 15.

37. Welke aardse toestand is bij Jehovah’s levengevende voorzieningen door bemiddeling van de Messías inbegrepen, en hoe wordt door wat Ezechiël in het visioen werd getoond onze aandacht hierop gevestigd?

37 Jehovah’s gezondmakende, levengevende voorzieningen door bemiddeling van de Messías Jezus zullen ook een zich over de gehele aarde uitstrekkend Edens paradijs inhouden, met alle middelen voor het in volmaaktheid onderhouden van het menselijk leven. Dit zien onze verrukte ogen als Jehovah’s engel onze aandacht van de zee afwendt en op de „stroom van dubbele omvang” vestigt: „En . . . langs zijn oever aan deze zijde en aan gene zijde, [zullen] allerlei bomen voor voedsel opkomen. Hun gebladerte zal niet verwelken noch zal hun vrucht worden opgebruikt. In hun maanden zullen ze nieuwe vruchten dragen, want het water ervoor — het komt te voorschijn uit het heiligdom zelf. En hun vrucht moet tot voedsel blijken te zijn en hun gebladerte tot genezing.” — Ezech. 47:12.

38. Welke kenmerken van Johannes’ visioen betreffende Gods regeringsregeling voor de mensheid komen hiermee overeen, en wanneer worden ook deze vervuld?

38 Hoe prachtig komt dit overeen met het visioen betreffende het hemelse Nieuwe Jeruzalem dat meer dan zeshonderd jaar later aan de christelijke apostel Johannes werd gegeven! Over de uitnemende kenmerken van deze goddelijke regeringsregeling voor de mensheid vermeldt Johannes onder andere: „En de brede straat van de stad was zuiver goud, als doorzichtig glas. En hij toonde mij een rivier van water des levens, helder als kristal, die stroomde vanuit de troon van God en van het Lam over het midden van haar brede straat. En aan deze en aan gene zijde van de rivier stonden bomen des levens, die twaalf vruchtoogsten voortbrengen, elke maand hun vruchten opleverend. En de bladeren van de bomen waren tot genezing van de natiën” (Openb. 21:21; 22:1, 2). Dit visioen gaat eveneens tijdens de duizendjarige regering van de Messías Jezus met zijn Bruid, zijn gemeente van getrouwe geestelijke Israëlieten, in vervulling. — Openb. 21:2.

39. Wat wordt in Johannes’ visioen afgebeeld door het feit dat de rivier van water des levens vanuit de troon van God en van zijn Lam stroomt, en hoe wordt afgebeeld dat de losgekochte mensheid een onuitputtelijke voedselvoorraad zal hebben?

39 In dit laatste visioen wordt de „rivier van water des levens” gezien als stromend vanuit de „troon van God en van het Lam”; dit beeldt af dat Jehovah en zijn Messías Jezus tot eeuwig welzijn van de losgekochte mensheid regeren. In het aan Ezechiël gegeven visioen komt de stroom van water voor de bomen „te voorschijn uit het heiligdom”, waar de „heerlijkheid van Jehovah” is binnengegaan. Als deze stroom van gezondmakend, levengevend water gedurende de hele duizendjarige regering van de Messías naar de mensheid vloeit, zal dit gepaard gaan met de groei van planten tot sieraad en voedsel, gelijk de paradijstuin van Eden met zijn plantengroei en bomen tot sieraad en voedsel (Gen. 1:29, 30; 2:7-16). Noch planteziekten, noch droogte zullen dit herstelde Paradijs van Geneugte voor de gehoorzame mensheid teisteren, om zijn gebladerte te doen verwelken of zijn vrucht door ongedierte aan te tasten. Alsof de vruchtbomen als het ware elke maand een nieuwe oogst voortbrengen, zo zal er het hele jaar door geen voedselgebrek zijn.

40. Hoe wordt de waarborg voor een voortdurende volmaakte gezondheid van de mensheid afgebeeld?

40 De gehoorzame mensheid zal een voortdurende volmaakte gezondheid genieten, want het „gebladerte” van die vruchtbare bomen zal nooit verwelken maar altijd tot genezing dienen. Wat zal het leven op aarde dan een vreugde zijn!

41, 42. Hoe wordt afgebeeld dat al deze voorzieningen voor leven het deel zullen zijn van hen die de juiste vorm van aanbidding beoefenen, en welke vertroostende aankondiging zullen de goedgekeurde aanbidders horen?

41 Al deze overvloedige weldaden zullen in de nabije toekomst het deel zijn van hen die de zuivere en onbevlekte vorm van aanbidding beoefenen, want laten wij niet vergeten dat het gezondmakende, levengevende „water” van goddelijke voorzieningen ’te voorschijn komt uit het heiligdom zelf’, de heilige plaats van Jehovah’s aanbidding (Ezech. 47:12). Voor al zijn onverdiende goedheid jegens de losgekochte mensheid zal de mens met zijn aangeboren neiging om te aanbidden zich dankbaar uiten in het vereren van de Enige die het waard is aanbeden te worden, Jehovah, in Zijn heiligdom (Matth. 4:10; Ps. 95:6, 7). Met grenzeloze vreugde zullen de goedgekeurde aanbidders van de Soevereine Heer Jehovah de vertroostende aankondiging horen:

42 „Zie! De tent van God is bij de mensen, en hij zal bij hen verblijven, en zij zullen zijn volken zijn. En God zelf zal bij hen zijn. En hij zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn. De vroegere dingen zijn voorbijgegaan.” — Openb. 21:3, 4.

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 385]

Ezechiëls visioen van het HEILIGDOM VAN JEHOVAH

In perspectief