Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Zult u God aanbidden zoals HIJ het wil?

Zult u God aanbidden zoals HIJ het wil?

Hoofdstuk 19

Zult u God aanbidden zoals HIJ het wil?

Wie komt bij de meeste mensen op de eerste plaats, en waarom is dat niet verstandig? (1-4)

IN DE „laatste dagen”, zo voorzegt de bijbel, zouden de mensen „zichzelf liefhebben, . . . aanmatigend zijn, hoogmoedig, . . . een vorm van godvruchtige toewijding hebben, maar de kracht ervan niet blijken te bezitten” (2 Timótheüs 3:1-5). Is dat niet een goede beschrijving van wat wij thans om ons heen zien?

2 Ja, in ieder aspect van het leven handelen mensen volgens het motto: „Ik eerst!” Men kan het zien aan hun gedrag bij het winkelen of autorijden, aan de aandacht die zij aan kleding en make-up schenken en aan de manier waarop zij dansen. Maar dit alles heeft geen werkelijk geluk geschonken.

3 Velen beoordelen zelfs religie naar datgene wat zij wensen of wat zij denken nodig te hebben. Wat een vergissing! Het staat niet aan ons te bepalen hoe God aanbeden moet worden. Als Schepper en Levengever heeft alleen Jehovah het recht te zeggen hoe hij aanbeden wil worden (Romeinen 9:20, 21). En wat hij van ons vraagt, is voor ons eigen bestwil. Het schenkt ons tevredenheid en houdt onze geest en ons hart gericht op de prachtige dingen die hij voor ons in petto heeft. — Jesaja 48:17.

4 Jehovah belast christenen niet met onnodige ceremoniën en legt hun geen zinloze beperkingen op. Maar God weet dat wij in een goede verhouding tot hem moeten staan om in leven te kunnen blijven, en dat wij naar zijn maatstaven dienen te leven en belangstelling voor anderen moeten tonen, indien wij werkelijk vreugde in het leven willen vinden. Wanneer wij God aanbidden zoals hij het wil, wordt ons leven rijker en zinvoller.

ZICH NAAR GODS WIL SCHIKKEN

Hoe verschilden Noach en Abraham van de meeste mensen in deze tijd? (5, 6)

5 Noach is een voortreffelijk voorbeeld van iemand die zich naar Gods wil schikte. De bijbel zegt: „Noach was een rechtvaardig man. Hij betoonde zich onberispelijk onder zijn tijdgenoten. Noach wandelde met de ware God.” Nadat God hem instructies had gegeven om een enorme levenreddende ark te bouwen, „deed Noach naar alles wat God hem geboden had. Juist zo deed hij” (Genesis 6:9, 22). Doordat Noach alles deed zoals God het hem had gezegd, werd zijn leven gered, en ook het leven van zijn gezinsleden, die hem als Gods profeet op aarde erkenden en bij hem bleven. — 2 Petrus 2:5.

6 Nog iemand die zich naar Gods wil schikte, was Abraham. God gebood hem zijn geboorteland te verlaten. Zou u hebben gehoorzaamd? Abraham ging „juist zoals Jehovah tot hem gesproken had”, maar „zonder te weten waar hij naar toe ging” (Genesis 12:4; Hebreeën 11:8). Wegens zijn getrouwe gehoorzaamheid werd hij „Jehovah’s vriend” genoemd. — Jakobus 2:23; Romeinen 4:11.

TOT GODS VOLK BEHOREN

Hoe handelde God ten tijde van het oude Israël met de mensen? (7-9)

7 Mettertijd verkoos God zich met een grote groep mensen, de natie Israël, in te laten. Zij werden ’zijn volk, een speciaal bezit, uit alle volken die op de oppervlakte van de aardbodem zijn’ (Deuteronomium 14:2). Natuurlijk moest elke Israëliet tot God bidden en in een intieme persoonlijke verhouding tot hem staan. Maar zij moesten ook erkennen dat God een gemeente leidde; zij moesten zich aan de vorm van aanbidding houden die voor hen als volk in Gods wet was aangegeven. Op deze wijze konden zij zich in de bescherming en zegen verheugen die God de gemeente schonk (Deuteronomium 28:9-14). Wat een voorrecht was het tot degenen te behoren die door de Almachtige „mijn volk Israël” werden genoemd. — 2 Samuël 7:8.

8 Hoe stond het met niet-Israëlieten die de ware God wilden aanbidden? Zulke personen vormden „een groot gemengd gezelschap” dat met Israël uit Egypte trok (Exodus 12:38). Wanneer u in Egypte was geweest, zou u dan gedacht hebben dat u daar wel kon blijven en God op uw eigen manier, alleen, kon aanbidden?

9 Zelfs toen Israël zich in het Beloofde Land vestigde, konden buitenlanders die Jehovah erkenden en hem wilden aanbidden, dit doen. Zij moesten echter erkennen dat God met een gemeente, een volk, handelde en dat de tempel in Jeruzalem het centrum van Zijn aanbidding was (1 Koningen 8:41-43; Numeri 9:14). Wie uit trots of onafhankelijkheid een eigen vorm van aanbidding ontwikkelde, kon God niet welgevallig zijn.

GOD KIEST EEN ANDERE GEMEENTE

Welke verandering nam God zich voor? (10-12)

10 Toen Jezus zijn bediening op aarde verrichtte, handelde God nog steeds met Israël als een aan hem opgedragen volk. Daarom was het niet nodig dat een ieder die de Messías aanvaardde, geregeld met Jezus samenkwam en met hem meereisde, zoals de apostelen dat deden (Markus 5:18-20; 9:38-40). Maar de natie als geheel verwierp Jehovah’s Messías, hetgeen Jezus ertoe bracht kort vóór zijn dood te zeggen: „Het koninkrijk van God zal u worden afgenomen en gegeven aan een volk dat de vruchten ervan opbrengt.” — Matthéüs 21:43, Het Nieuwe Testament in de omgangstaal.

11 Welk nieuwe volk wordt hier bedoeld, dat naar voren zou komen wanneer de in Gods wet voor Israël aangegeven vorm van aanbidding niet meer vereist zou zijn? (Kolossenzen 2:13, 14; Galáten 3:24, 25) Op de pinksterdag van het jaar 33 G.T. werd de christelijke gemeente opgericht, en God maakte oprechte waarnemers duidelijk dat hij hier de hand in had (Handelingen 2:1-4, 43-47; Hebreeën 2:2-4). Eerst werden joden en proselieten, en later ook niet-joden of mensen uit de natiën „een volk voor zijn naam”. Nu beschouwde God hen als „een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot een speciaal bezit”. — Handelingen 15:14-18; 1 Petrus 2:9, 10.

12 Indien u toen had geleefd en graag in een goede verhouding tot God wilde staan, zou u naar de christelijke gemeente geleid zijn. Dat was het geval met de Italiaanse man Cornelius en zijn gezin (Handelingen 10:1-48). De gelovigen in de gehele wereld vormden de christelijke gemeente (1 Petrus 5:9). Alle plaatselijke gemeenten, die in een huis of een openbaar gebouw bijeenkwamen, maakten deel uit van deze ene gemeente die God nu gebruikte. — Handelingen 15:41; Romeinen 16:5.

Hoe organiseerde en leidde God de christenen? (13-15)

13 Daar Jehovah een God van orde is, zorgde hij ervoor dat de gemeenten in zekere mate werden georganiseerd. Opdat de individuele aanbidders de nodige aandacht zouden krijgen, stelde hij mannen als herders of opzieners aan. Zij waren ervaren, bekwame mannen die Gods Woord konden onderwijzen en de gemeenteleden konden opleiden om met anderen over de bijbelse waarheid te spreken en aldus aan het prediken van het „goede nieuws” deel te nemen. — 2 Timótheüs 2:1, 2; Efeziërs 4:11-15; Matthéüs 24:14; Handelingen 20:28.

14 Ook in vele andere opzichten zouden de gemeenten voordeel trekken van deze opzieners. Zij moesten niet wettisch of onderdrukkend te werk gaan. Hun toewijzing hield veeleer in dat zij medechristenen liefdevol moesten helpen hun verhouding tot God hechter te maken (Handelingen 14:21-23; 1 Petrus 5:2, 3). Een ieder die problemen had, kon deze geestelijk oudere mannen om vriendelijke, schriftuurlijke raad vragen (Jakobus 5:13-16; Jesaja 32:1, 2). Omdat christenen onvolmaakt waren, konden er in de gemeenten zo nu en dan moeilijkheden rijzen. De opzieners moesten klaarstaan om hun medechristenen te helpen, en op hun hoede zijn voor personen die de geestelijke gezindheid van de gemeente in gevaar konden brengen. — Filippenzen 4:2, 3; 2 Timótheüs 4:2-5.

15 De gemeenten ontvingen de nodige richtlijnen van een christelijk besturend lichaam, bestaande uit de apostelen en oudere mannen van de gemeente Jeruzalem. Zij bestudeerden vragen die hun door de gemeenten werden voorgelegd en gaven daaromtrent opheldering. Bovendien zond het besturende lichaam vertegenwoordigers uit om gemeenten te bezoeken. — Handelingen 15:1-3.

Wat dient de wijze waarop God met christenen handelt, voor u te betekenen? (16)

16 Jehovah God handelt nog steeds met zijn volk als bijeenvergaderde groep. Over de gehele aarde zijn er duizenden gemeenten van Jehovah’s Getuigen. Indien u God op zijn wijze wilt aanbidden, dient u de aansporing ter harte te nemen om met medechristenen bijeen te komen:

„Laten wij op elkaar letten ten einde tot liefde en voortreffelijke werken aan te sporen, het onderling vergaderen niet nalatend, . . . maar elkaar aanmoedigend, en dat te meer naarmate gij de dag ziet naderen.” — Hebreeën 10:24, 25.

GOD MET ONZE GEHELE ZIEL AANBIDDEN

Waartoe dient liefde voor God ons aan te zetten? (17-19)

17 Het is goed om na te denken over alles wat Jehovah God voor u heeft gedaan. Van hem hebt u het leven ontvangen, en de voorzieningen om uw leven elke dag in stand te houden. Bovendien heeft God zijn Zoon naar de aarde gezonden om als een slachtoffer te sterven. Dat was een uiting van Gods diepe liefde, een liefde waarvan u verzekerd kunt zijn en die bestendig is (Romeinen 5:8; 8:32, 38, 39). Op die manier heeft God het voor u mogelijk gemaakt vergeving van zonde te verkrijgen, met het vooruitzicht op eeuwig leven. — Johannes 3:17; 17:3.

18 Hoe zullen wij op zijn liefde reageren? Wij dienen God en zijn liefde beslist niet de rug toe te keren. De apostel Petrus gaf de volgende aansporing:

„Hebt daarom berouw en keert u om, opdat uw zonden worden uitgewist, opdat er tijden van verkwikking mogen komen.” — Handelingen 3:19.

19 Wij allen dienen ’berouw te hebben’, want wij allen hebben gezondigd en voldoen in ons gedrag, onze spraak en ons denken niet aan Gods maatstaven (Romeinen 2:4; 7:14-21; Jakobus 3:2). Berouw hebben betekent dat wij erkennen dat wij zondaars zijn en het betreuren dat wij niet in volledige harmonie met Jehovah’s wil hebben geleefd. Is dat ook uw innerlijke reactie? Vervolgens dienen wij ons ’om te keren’, onze levenswijze te veranderen en er voortaan naar te streven Jehovah’s eigenschappen te weerspiegelen en naar zijn wil te handelen. Wanneer wij dat doen, kunnen wij erop vertrouwen dat God ons zal vergeven en ons zal aannemen. — Psalm 103:8-14; 2 Petrus 3:9.

Waarom is de doop een belangrijke stap, en wat wordt erdoor gesymboliseerd? (20, 21)

20 In erkenning van het feit dat Jezus ons een model heeft verschaft, opdat wij bij het dienen van God nauwkeurig in zijn voetstappen kunnen treden, dienen wij ernaar te streven zijn voorbeeld na te volgen (1 Petrus 2:21). Hebreeën 10:7 vertelt ons dat Jezus de volgende houding bezat: „Zie! Ik ben gekomen . . . om uw wil te doen, o God.” Zo dient ook onze liefde en waardering voor God ons ertoe te bewegen ons leven aan hem op te dragen en met onze gehele ziel zijn wil te doen. Natuurlijk zullen wij nog steeds eten en slapen, voor onze gezinsleden zorgen en hen liefhebben, ons op aangename wijze ontspannen en anderszins aan de normale activiteiten van het leven deelnemen. Dat wij ons leven aan God opdragen, betekent echter dat wij zijn wil en aanbidding op de eerste plaats dienen te stellen en dat wij er steeds ernstig naar zullen streven Gods raad toe te passen en Jezus’ voorbeeld na te volgen. — Kolossenzen 3:23, 24.

21 De Schrift laat zien dat iemand die zich aan God opdraagt, dit in het openbaar te kennen dient te geven door gedoopt te worden. Jezus zei tot zijn volgelingen:

„Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb.” — Matthéüs 28:19, 20.

Indien van degenen die werden gedoopt, werd verlangd dat zij Gods Woord hadden bestudeerd en discipelen van Christus waren geworden, dan waren zij klaarblijkelijk geen kinderen meer. Ook geschiedde hun doop, als symbool van hun opdracht aan God, door totale onderdompeling in water, net zoals Jezus in de rivier de Jordaan was gedoopt. — Markus 1:9-11; Handelingen 8:36-39.

Hebt u uw leven aan God opgedragen, en wilt u gedoopt worden? Wat zal dit voor u betekenen? (22-24)

22 Wanneer u een gedoopte discipel van Christus wordt, hebt u het vooruitzicht op een rijk en gelukkig leven als een ware christen. Het is geen leven dat door eindeloze geboden en verboden wordt beheerst. In plaats daarvan is het een leven van voldoeningschenkende groei. U kunt uw geestelijke kijk voortdurend verbeteren en Gods Woord meer en meer in uw leven toepassen, waardoor u Jezus’ voorbeeld steeds nauwkeuriger kunt volgen. — Filippenzen 1:9-11; Efeziërs 1:15-19.

23 Dit zal op uw denken en uw dagelijkse gedrag van invloed zijn. Naarmate u voortgaat op de christelijke weg, zult u er steeds meer van overtuigd raken dat God spoedig alle goddeloosheid zal uitroeien en daardoor de weg zal banen voor ’nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waarin rechtvaardigheid zal wonen’. Dit zal u er vervolgens nog meer toe aansporen de christelijke persoonlijkheid te ontwikkelen en zo te leven dat u voor een plaats in die komende nieuwe ordening in aanmerking zult komen (Efeziërs 4:17, 22-24). Petrus schreef onder inspiratie:

„Denk eens aan wat voor soort van mensen u behoort te zijn, wat een vroom en toegewijd leven u dient te leiden! Doe, met dit [deze nieuwe ordening] in het vooruitzicht, uw uiterste best om in vrede met hem bevonden te worden, onbesmet en onberispelijk in zijn ogen.” — 2 Petrus 3:11, 14, New English Bible.

24 Wat een zegen is het wanneer iemands gehele leven er een weerspiegeling van vormt dat hij Jehovah God aanbidt! Alhoewel velen in deze tijd alleen maar leven om zichzelf te behagen en zelfzuchtige genoegens na te jagen, kunt u zo leven en de ware God zo aanbidden als hij het wil. Dit is de beste levensweg.

[Studievragen]