Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Zich over het visionaire toekomstbeeld van de duizend jaar verheugen

Zich over het visionaire toekomstbeeld van de duizend jaar verheugen

Hoofdstuk 3

Zich over het visionaire toekomstbeeld van de duizend jaar verheugen

1, 2. (a) Zal onze aarde in de oorlog te Har–mágedon in vlammen opgaan? (b) Hoe blijkt dit uit wat er daarna met Satan en zijn demonen gebeurt?

ONZE aardbol zal in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon niet in rook en vlammen opgaan. Dit blijkt uit wat er onmiddellijk na die oorlog met Satan de Duivel gebeurt. Hoe zo? Omdat hij en zijn demonenengelen nog levend in de omgeving van de aarde worden aangetroffen, waarheen zij geworpen waren toen zij de oorlog die na de geboorte van Gods Messiaanse koninkrijk in de hemel was uitgebroken, hadden verloren. Satan en zijn demonen waren naar de omgeving van de aarde geworpen en moesten daar een „korte tijdsperiode” blijven (Openbaring 12:7-13). Omdat zij tot het einde van de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” in hun bewegingsvrijheid beperkt zijn tot de aarde, moet Gods engel naar de aarde komen om verdere stappen tegen hen te ondernemen. Hierover lezen wij in Johannes’ verslag van zijn visioen:

2 „En ik zag een engel uit de hemel neerdalen met de sleutel van de afgrond en een grote keten in zijn hand. En hij greep de draak, de oorspronkelijke slang, die de Duivel en Satan is, en hij bond hem voor duizend jaren. En hij slingerde hem in de afgrond en sloot en verzegelde die boven hem, opdat hij de natiën niet meer zou misleiden totdat de duizend jaren geëindigd waren. Na deze dingen moet hij voor een korte tijd worden losgelaten.” — Openbaring 20:1-3.

3. Is Satan de Duivel de enige die in de afgrond wordt geworpen, en tegen wie kan hij dan geen oorlog meer voeren?

3 Toen Satan de Duivel uit de hemel werd geworpen, werden zijn demonenengelen er met hem uitgeworpen en werden ook zij gedwongen in de nabijheid van de aarde te blijven. Wat er dus met hun heerser gebeurt, gebeurt ook met hen. Zij worden met Satan de Duivel gegrepen, geketend en voor duizend jaar in de afgrond geworpen. Dit heeft niet alleen tot gevolg dat zij de wereldse natiën niet meer kunnen misleiden, maar hierdoor wordt ook verhinderd dat zij nog langer oorlog voeren tegen het nog op aarde vertoevende overblijfsel van de christelijke erfgenamen van Gods Messiaanse koninkrijk. Hierover vertelt Openbaring 12:13, 17 ons: „Toen nu de draak zag dat hij neergeslingerd was naar de aarde, vervolgde hij de vrouw die het manlijke kind [een afbeelding van Gods Messiaanse koninkrijk in de hemel] had gebaard. En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de overgeblevenen van haar zaad, die de geboden van God onderhouden en het werk hebben dat bestaat in het getuigenis afleggen omtrent Jezus.”

4, 5. (a) Zullen in die oorlog alle leden van het Koninkrijksoverblijfsel en de „grote schare” worden gedood, en welk bewijs hebben wij hiervoor? (b) Van wie zal de aarde door het in de afgrond werpen van Satan derhalve worden bevrijd?

4 De Duivel slaagt er in deze oorlog niet in alle leden van het overblijfsel van Koninkrijkserfgenamen, die Gods geboden onderhouden en getuigenis afleggen omtrent Zijn Zoon, Jezus Christus, te doden. Hij slaagt er ook niet in alle leden van de „grote schare” te doden, die dit getuigenis omtrent de Messías Jezus aanvaarden en die uit alle natiën der aarde komen en te zamen met het Koninkrijksoverblijfsel Jehovah God in zijn geestelijke tempel aanbidden. Het bewijs dat deze „grote schare” uit alle rassen, natiën en stammen die oorlog zal overleven, vinden wij in Openbaring 7:9-15, waar staat: „Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen, en zij hebben hun lange gewaden gewassen en hebben ze wit gemaakt in het bloed van het Lam. Daarom zijn zij voor de troon van God, en zij verrichten dag en nacht heilige dienst voor hem in zijn tempel, en hij die op de troon is gezeten, zal zijn tent over hen uitspreiden.”

5 Wanneer Satan en zijn demonenengelen in de afgrond worden geworpen, zal de aarde dus niet zonder mensen zijn. De aarde zal daardoor slechts van Satan de Duivel en zijn demonenengelen bevrijd worden, maar het Koninkrijksoverblijfsel en de „grote schare” zullen nog op aarde zijn. De Duivel en zijn engelen zullen gedurende de duizend jaar dat zij in de afgrond zijn opgesloten, zijn als ’waren zij niet’. — Vergelijk Openbaring 17:8.

WIE DE AARDE DUIZEND JAAR LANG ZULLEN REGEREN

6. Welke vraag rijst er wat de heerschappij over de aarde betreft in verband met het in de afgrond werpen van Satan?

6 Satan de Duivel zal niet langer de heerser van de mensenwereld of de „god” van het samenstel van dingen zijn (Johannes 12:31; 14:30; 16:11; 2 Korinthiërs 4:4). Wie zullen dan de bewoonde aarde regeren gedurende de duizend jaar dat Satan de Duivel zich in de afgrond bevindt en zal zijn als ’was hij niet’?

7. Wat zag Johannes in het visioen, waardoor deze vraag wordt beantwoord?

7 In het visioen zag de apostel Johannes door wie de aarde geregeerd zou worden. Hij zegt: „En ik zag tronen, en er waren er die daarop gingen zitten, en hun werd macht gegeven om te oordelen. Ja, ik zag de zielen van hen die met de bijl ter dood waren gebracht wegens het getuigenis dat zij hadden afgelegd omtrent Jezus en wegens het spreken over God, en hen die noch het wilde beest noch zijn beeld hadden aanbeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand hadden ontvangen. En zij kwamen tot leven en regeerden als koningen met de Christus, duizend jaren lang. (De overigen der doden kwamen niet tot leven totdat de duizend jaren geëindigd waren.) Dit is de eerste opstanding. Gelukkig en heilig is een ieder die deel heeft aan de eerste opstanding; over dezen heeft de tweede dood geen autoriteit, maar zij zullen priesters van God en van de Christus zijn en zullen de duizend jaren met hem als koningen regeren.” — Openbaring 20:4-6.

8, 9. (a) Waar bevonden zich de tronen die Johannes zag, en hoeveel waren het er? (b) Welke „dag” zag Johannes dus aanbreken, en wat zei Paulus daarover in Athene?

8 De tronen die Johannes zag, waren in de hemel, niet op de aarde, want het zijn de tronen van degenen die als koningen met de Christus duizend jaar zullen regeren. Het aantal tronen was daarom niet onbepaald. Hun aantal bedroeg 144.000, hetgeen overeenkomt met het aantal van de 144.000 geestelijke Israëlieten, die met het ’zegel van de levende God’ zijn verzegeld en die het Lam, Jezus Christus, volgen „waarheen hij ook gaat” (Openbaring 7:1-8; 14:1-5). Gedurende de afgelopen duizenden jaren dat Satan de Duivel de „heerser van deze wereld” is geweest, is het recht zo dikwijls onderdrukt of verdraaid, dat het een weldaad zal zijn als de macht om de mensheid te oordelen, aan deze 144.000 mederechters van de Heer Jezus Christus wordt toevertrouwd. Toen de apostel Johannes derhalve die 144.000 tronen zag, alsook degenen die erop gingen zitten, zag hij het aanbreken van de glorierijke oordeelsdag waarover negentien eeuwen geleden voor de Areópagus, het hoogste gerechtshof in het oude Athene, het volgende werd gezegd:

9 „Hij [God] heeft . . . een dag vastgesteld waarop hij de wereld rechtvaardig zal oordelen. Hij zal dat doen door een man die hij daarvoor heeft aangesteld, en om alle mensen hiervan te overtuigen heeft hij die uit de dood opgewekt.” — Handelingen 17:22-31, NTO.

10, 11. Wat voor „zielen” zag Johannes, en voor welke taak waren zij geschikt?

10 De apostel Johannes toont verder aan dat degenen die als rechters op de tronen zitten, de 144.000 koninklijke medeërfgenamen van de Heer Jezus Christus zijn, door vervolgens te zeggen: „Ja, ik zag de zielen van hen die met de bijl ter dood waren gebracht wegens het getuigenis dat zij hadden afgelegd omtrent Jezus en wegens het spreken over God, en hen die noch het wilde beest noch zijn beeld hadden aanbeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand hadden ontvangen.” — Openbaring 20:4.

11 De apostel Johannes zag geen onthoofde „zielen”. Met het beschrijvende woord „zielen” bedoelde hij niet wat een spiritistisch medium daaronder verstaat, namelijk het „van het stoffelijk omhulsel bevrijde deel van de mens”. Hij gebruikte het woord „zielen” op de wijze waarop de geïnspireerde Schrift het woord gebruikt; hij bedoelde daarmee levende wezens die bewustzijn hadden en een lichaam bezaten waarmee zij uitdrukking gaven aan hun persoonlijkheid. Alleen zouden zij om als rechters op tronen in de onzichtbare hemel te kunnen plaatsnemen, een geestelijk lichaam moeten hebben. In de bespreking van de opstanding der doden wordt ons in 1 Korinthiërs 15:44 verteld: „Het wordt gezaaid [in de dood] als een fysiek lichaam, het wordt opgewekt als een geestelijk lichaam.” De apostel Johannes zag derhalve levende hemelse lichamen, die bewustzijn hadden, personen die mentaal geschikt waren om de taak van rechter te vervullen; over hen zegt Johannes dat zij wegens het getuigenis dat zij omtrent Jezus en Gods Woord hebben afgelegd, „met de bijl ter dood waren gebracht”.

’MET DE BIJL TER DOOD GEBRACHT’

12. (a) Zijn alle Koninkrijkserfgenamen letterlijk met de bijl ter dood gebracht? (b) Worden zij door God figuurlijk met de bijl ter dood gebracht, of door wie dan wel, en waarom?

12 Niet alle 144.000 koninklijke medeërfgenamen van Jezus Christus werden echter met de bijl ter dood gebracht of onthoofd wegens het getuigenis dat zij omtrent Jezus hadden afgelegd en omdat zij over God hadden gesproken. Tenminste niet letterlijk! De apostel Jakobus, de vleselijke broer van Johannes, werd door koning Herodes Agrippa I met het zwaard gedood, waarschijnlijk onthoofd (Handelingen 12:1, 2). Volgens de overlevering werd de apostel Paulus in Rome onthoofd (2 Timótheüs 4:6-8). Maar niet alle 144.000 sterven de dood van een martelaar doordat zij onthoofd worden. Stellig is het niet God die hen — hetzij letterlijk of figuurlijk — met de bijl ter dood brengt, want zij worden allen wegens het spreken over Hem met de bijl ter dood gebracht. Het is de politieke staat die hen ter dood brengt. In het geval van het Romeinse Rijk, waarvan de apostel Johannes een gevangene op het strafeiland Patmos was, werd deze macht om terecht te stellen gesymboliseerd door een bundel roeden bijeengebonden rond een bijl; daarmee werden misdadigers gegeseld, respectievelijk onthoofd. Dit symbool werd de fasces genoemd, en het werd door lictoren voor de hoogste Romeinse magistraat uit gedragen. Benito Mussolini, de leider (duce) van de fascistische partij, maakte dit symbool tijdens zijn regime in Italië populair.

13. Waarom brengt de politieke staat van deze wereld volgens Openbaring 20:4 figuurlijk gesproken de 144.000 Koninkrijkserfgenamen met de bijl ter dood?

13 In feite brengt de politieke staat van deze wereld de 144.000 Koninkrijkserfgenamen ter dood door hen niet waardig te oordelen onder zijn gezag te leven. De staat veroordeelt hen als het ware ter dood. De apostel Johannes toont duidelijk aan waarom. Hoe? Doordat hij zegt dat zij „noch het wilde beest noch zijn beeld hadden aanbeden” en „het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand hadden ontvangen”. Met andere woorden, deze 144.000 Koninkrijkserfgenamen hebben de politieke staat niet aanbeden, in geen van de diverse vormen waarin deze over de gehele aarde verschijnt. Het overblijfsel van deze Koninkrijkserfgenamen heeft in deze twintigste eeuw ook de internationale organisatie voor wereldvrede en veiligheid die thans als de Verenigde Naties (voorheen als de Volkenbond) bekend staat, niet aanbeden. Het symbolische „wilde beest”, de wereldomvattende politieke staat, wordt in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon vernietigd, welke vernietiging door het „vurige meer . . ., dat met zwavel brandt”, wordt gesymboliseerd. — Openbaring 13:1-17; 14:9-11; 19:19, 20; 20:4.

14. In welk opzicht aanbidden de 144.000 Koninkrijkserfgenamen niet het wilde beest en ontvangen zij niet zijn merkteken op hun voorhoofd of hand?

14 De 144.000 Koninkrijkserfgenamen aanbidden niet het symbolische „wilde beest”; zij mengen zich niet in de politiek, zij stellen zich niet kandidaat voor politieke ambten en zij nemen niet deel aan zijn bloedige oorlogen. Aldus ontvangen zij geen merkteken op hun voorhoofd, noch op hun hand, want dat zou symboliseren dat zij slaven van de staat waren en deze in zijn wereldse activiteiten, die dikwijls beestachtig zijn, actief ondersteunen. Evenmin aanbidden de 144.000 het „beeld van het wilde beest”, want zij schrijven een door mensen gemaakte internationale organisatie voor wereldvrede en veiligheid geen redding toe. Zij aanbidden slechts de God over wie zij spreken en hangen Hem als de Universele Soeverein aan. Zij verheerlijken niet de aardse politieke staat, maar leggen er getuigenis van af dat Jezus, de Zoon van God, de Christus is, de Messías, die door de Allerhoogste God is aangesteld om de mensenwereld duizend jaar lang te regeren. Geen wonder dat het „wilde beest” de 144.000 als met de bijl ter dood brengt!

15. Wat ondergaan alle 144.000 ten slotte op aarde, en hoe is het mogelijk dat zij in de hemel als rechters op tronen kunnen gaan zitten?

15 Alle 144.000 Koninkrijkserfgenamen, of zij hun aardse loopbaan nu door een gewelddadige marteldood beëindigen of niet, sterven ten slotte. Hoe kunnen zij dan het koninkrijk der hemelen binnengaan en in de hemel als rechters op die tronen gaan zitten? Niet doordat zij een onsterfelijke ziel bezitten, maar doordat zij uit de doden worden opgewekt. Johannes zegt over degenen „die met de bijl ter dood waren gebracht wegens het getuigenis dat zij hadden afgelegd omtrent Jezus en wegens het spreken over God”: „En zij kwamen tot leven en regeerden als koningen met de Christus, duizend jaren lang.” — Openbaring 20:4.

16. Als wat voor schepselen komen zij weer tot leven, en in welke mate verheugen zij zich nu in leven?

16 Zij kwamen niet op aarde, als menselijke schepselen of menselijke zielen, „tot leven”, maar in de hemel, als geestelijke zonen van God. Als zodanig ziet de apostel Johannes hen in het visioen. Hun levensduur is langer dan die van de mensheid van tegenwoordig. Zij kunnen langer leven dan Methusalah, die 969 jaar oud werd (Genesis 5:25-27). Zij kunnen duizend jaar met Christus regeren en dan tot in alle eeuwigheid verder leven, want bij hun opstanding uit de doden worden zij met onsterfelijkheid bekleed (1 Korinthiërs 15:50-57). Op het ogenblik dat zij worden opgewekt, verheugen zij zich in de volheid des levens, zonder gebrek, zonder vergankelijkheid, zonder ook maar iets van de onvolmaaktheid die vroeger aan hun sterfelijke, stoffelijke lichamen had gekleefd, die zij van de zondige Adam en Eva hadden geërfd. Zij hebben volmaakt leven en zijn door de Almachtige God tot eeuwig leven in de geest gerechtvaardigd. — 1 Korinthiërs 15:42-55.

17. (a) Zal de „grote schare” overlevenden van de „grote verdrukking” nadat Satan in de afgrond is geworpen, ogenblikkelijk tot volmaaktheid worden gebracht? (b) Wanneer zullen zij in staat zijn Gods wet onberispelijk na te komen, en waarom?

17 Om dit verschil tussen de toestand waarin zij ogenblikkelijk bij hun opstanding geraken en de toestand waarin de overige mensenwereld zich aan het begin van de duizend jaar bevindt, te beklemtonen, zegt de apostel Johannes vervolgens: „Zij kwamen tot leven en regeerden als koningen met de Christus, duizend jaren lang. (De overigen der doden kwamen niet tot leven totdat de duizend jaren geëindigd waren.)” (Openbaring 20:4, 5) Dit bewijst dat zelfs de leden van de „grote schare” van aanbidders in Gods geestelijke tempel, die de „grote verdrukking” overleven, niet onmiddellijk nadat Satan de Duivel en zijn demonen gebonden en in de afgrond geworpen zijn, ogenblikkelijk tot menselijke volmaaktheid worden gebracht en waardig worden verklaard eeuwig op aarde te leven. Door de hulp en de zegeningen van de duizendjarige regering van Jezus Christus zullen zij geleidelijk tot menselijke volmaaktheid geraken en het vermogen ontwikkelen zondeloos in het vlees te leven en Gods wetten onberispelijk na te komen. Maar hoe staat het met de miljarden mensen die in de dood slapen en die in de herinneringsgraven van de aarde liggen of hun graf in het water hebben gevonden?

18. (a) Welke persoon, die medegevoel met Jezus had, zal tot degenen behoren die gedurende het millennium uit Hades te voorschijn komen? (b) Wanneer zullen deze uit de doden opgewekte personen menselijke volmaaktheid hebben bereikt, en op welke wijze?

18 Johannes’ toekomstbeeld van de duizend jaar toont aan wat er met hen gebeurt: „En de zee gaf de doden in haar op, en de dood en Hades gaven de doden in hen op, en zij werden . . . geoordeeld overeenkomstig hun daden” (Openbaring 20:13). Onder degenen die aldus uit Hades of het gemeenschappelijke graf van de dode mensheid te voorschijn komen, zal de boosdoener zijn die naast Jezus aan een terechtstellingspaal werd gehangen en tot wie Jezus zei: „Voorwaar, ik zeg u heden: Gij zult met mij in het Paradijs zijn” (Lukas 23:43). Wanneer die boosdoener uit Hades te voorschijn komt, zal het koninkrijk van Jezus Christus het aardse Paradijs voor de mensheid hebben hersteld. In dat Paradijs zal de boosdoener met alle andere mensen die uit de doden zijn opgewekt, de gelegenheid hebben een andere levenswandel te volgen en van menselijke onvolmaaktheid en zondigheid genezen te worden. Op deze wijze zal hij aan het einde van de duizend jaar van Christus’ regering in staat zijn het doel van menselijke volmaaktheid naar Gods beeld en gelijkenis te bereiken. Alle mensen op aarde die aan het einde van de duizend jaar menselijke volmaaktheid en zondeloosheid hebben bereikt, moeten echter, om als volmaakte mensen in leven te blijven, nog een laatste beproeving op hun loyaliteit jegens Gods universele soevereine heerschappij ondergaan.

19. (a) Hoe moeten dan de woorden worden begrepen: „De overigen der doden kwamen niet tot leven totdat de duizend jaren geëindigd waren”? (b) Wat gebeurt er met degenen die de beproeving op hun loyaliteit jegens Gods soevereiniteit niet doorstaan?

19 De tot volmaaktheid gebrachte mensen op aarde die hun rechtschapenheid bewaren en Gods rechtmatige heerschappij trouw blijven, zullen door de Opperste Rechter, Jehovah God, rechtvaardig worden verklaard. Hij zal verklaren dat deze onschuldige mensen het waardig zijn eeuwig te leven en Hij zal hun het recht op een eindeloos gelukkig leven in het aardse Paradijs schenken. Wanneer deze gehoorzame mensen vrij zijn van alle veroordeling, leven zij pas werkelijk vanuit Gods volmaakte standpunt bezien. Zo moeten dan ook de woorden worden begrepen: „De overigen der doden kwamen niet tot leven totdat de duizend jaren geëindigd waren” (Openbaring 20:5). De tot volmaaktheid gebracht mensen die na afloop van de duizend jaar die beproeving op hun loyaliteit jegens God niet getrouw doorstaan, zullen, zoals Johannes in zijn toekomstbeeld toont, voor eeuwig vernietigd worden. Hij zegt: „En de dood en Hades werden in het meer van vuur geslingerd. Dit betekent de tweede dood: het meer van vuur. Bovendien werd een ieder die niet in het boek des levens geschreven werd bevonden, in het meer van vuur geslingerd” (Openbaring 20:14, 15). Deze deloyale personen zullen dus geen eeuwig leven verkrijgen.

„DE EERSTE OPSTANDING”

20-22. (a) Waarom rijst er, als Johannes weer over „de eerste opstanding” gaat spreken, een vraag met betrekking tot Efeziërs 2:1-6? (b) Waarom rijst er met betrekking tot Kolossenzen 2:11-13, waar Paulus over de christelijke besnijdenis spreekt, een soortgelijke vraag?

20 Nadat de apostel Johannes die woorden over de „overigen der doden” heeft tussengevoegd, spreekt hij weer over het tot leven komen van degenen die „met de bijl ter dood waren gebracht wegens het getuigenis dat zij hadden afgelegd omtrent Jezus en wegens het spreken over God” en zegt vervolgens: „Dit is de eerste opstanding. Gelukkig en heilig is een ieder die deel heeft aan de eerste opstanding; over dezen heeft de tweede dood geen autoriteit, maar zij zullen priesters van God en van de Christus zijn en zullen de duizend jaren met hem als koningen regeren.” — Openbaring 20:5, 6.

21 Kan het zijn dat deze „eerste opstanding” van deze 144.000 koninklijke medeërfgenamen van de Christus dezelfde opstanding is waarover de apostel Paulus in Efeziërs 2:1-6 spreekt? Daar schrijft de apostel het volgende aan de eerste-eeuwse christenen in de stad Éfeze (Klein-Azië): „En gij die dood waart door uw afdwalingen en uw zonden, waarin gij eertijds hebt geleefd volgens de god van deze wereld, de heerser over het machtsgebied van de lucht, de geest die nog altijd aan het werk is onder de weerspannigen . . . Maar God, die rijk is aan erbarming, heeft om de grote liefde waarmee Hij ons heeft liefgehad, ons die dood waren in onze afdwalingen, met Christus levend gemaakt — aan de genade dankt gij uw redding — en Hij heeft ons samen met Hem doen opstaan en zetelen in de hemelen, in Christus Jesus.” — De rooms-katholieke Sint-Willibrordvertaling, van 1961.

22 Toen de apostel Paulus aan de christenen in Kolosse (Klein-Azië) over de christelijke besnijdenis schreef, maakte hij melding van een soortgelijke gedachte: „Dat is de besnijdenis van Christus: met Hem begraven in het doopsel, zijt gij ook met Hem daaruit opgestaan, door het geloof in de kracht Gods die Hem uit de doden heeft opgewekt. En u die dood waart door uw overtredingen en de onbesnedenheid van uw zondig bestaan, heeft God met Hem levend gemaakt door al onze misslagen kwijt te schelden.” — Kolossenzen 2:11-13, WB.

23. (a) Wat zegt de New Catholic Encyclopedia, gezien het feit dat er in de voorgaande schriftplaatsen over een van de „eerste” ervaringen in het leven van een christen wordt gesproken, over de „eerste opstanding”? (b) Wat wordt daarin derhalve over het binden van Satan gedurende duizend jaar gezegd?

23 Wij moeten toegeven dat dit in figuurlijk opzicht, of in geestelijke zin, overgaan van de dood tot het leven, een van de „eerste” ervaringen is die een christen in zijn leven ondervindt. In de New Catholic Encyclopedia (Copyright 1967) wordt deze ervaring dan ook als de in Openbaring 20:5, 6 genoemde „eerste opstanding” beschouwd; onder het trefwoord „Millenarisme” wordt daarom gezegd:

. . . De „eerste opstanding” symboliseert de Doop, . . . waardoor men deel heeft aan Christus’ opstanding. . . . Alle gelovigen, zowel op aarde als in de hemel, hebben deel aan de 1000-jarige regering van Jezus — een symbool van de gehele levensduur van de Kerk in haar glorierijke toestand vanaf de Opstanding van Christus tot aan het Laatste Oordeel . . . Het ketenen van Satan gedurende deze zelfde periode beduidt dat de invloed van Satan opmerkelijk beknot, hoewel niet volledig teniet gedaan is. De vermindering van Satans invloed is het gevolg van de werkzaamheid van Christus’ Verlossingsdaad. Na een laatste strijd kort voor het einde van de tijd . . . zal Satan door Christus volledig overwonnen worden. . . .

24, 25. Hoe lang is de levensduur van de Kerk sinds Pinksteren 33 G.T. geweest, en wat zegt Paulus over het regeren als koningen toentertijd binnen de christelijke gemeente?

24 Stemt deze verklaring van de „eerste opstanding” overeen met datgene wat Johannes in Openbaring 20:1-6 schrijft? Welnu, gerekend vanaf de dag van het Wekenfeest in het jaar 33 G.T., toen de christelijke gemeente te Jeruzalem met Gods heilige geest gedoopt begon te worden, tot nu toe, is de „levensduur van de Kerk” niet slechts duizend jaar, maar al bijna het dubbele daarvan gebleken. Heeft in deze bijna twee millennia enig lid van de ware christelijke gemeente ’geregeerd’ — zij het ook slechts in de gemeente zelf?

25 Wie van de apostelen heeft aldus ’geregeerd’? De apostel Paulus in ieder geval niet! Want hij schreef aan zekere ambitieuze leden van de gemeente in Korinthe: „Gij zijt toch als koningen gaan regeren ZONDER ons? En ik wenste inderdaad dat gij als koningen waart gaan regeren, opdat ook wij met u als koningen mochten regeren. Want het schijnt mij toe dat God ons, de apostelen, als laatsten heeft tentoongesteld als mensen die voor de dood zijn bestemd, want wij zijn een theater-schouwspel geworden voor de wereld, zowel voor engelen als voor mensen” (1 Korinthiërs 4:8, 9). Aan zijn zendingsmetgezel Timótheüs zette hij uiteen dat een christen pas nadat hij als mens was gestorven, zou regeren. Hij zei: „Betrouwbaar is het woord: Stellig, indien wij te zamen zijn gestorven, zullen wij ook te zamen leven; indien wij blijven verduren, zullen wij ook te zamen als koningen regeren; indien wij verloochenen, zal ook hij ons verloochenen.” — 2 Timótheüs 2:11, 12.

26. Wat blijkt uit Jezus’ woorden aan de Laodicenzen met betrekking tot de vraag of een christen vanaf de dag van zijn doop op aarde zou regeren?

26 En hoe stond het met de apostel Johannes? Toen hij als balling op het Romeinse strafeiland Patmos vertoefde, haalde hij de woorden aan die de opgestane Heer Jezus Christus tot de christenen in Laodicéa richtte: „Wie overwint, hem zal ik geven met mij plaats te nemen op mijn troon, evenals ik heb overwonnen en met mijn Vader plaats heb genomen op zijn troon” (Openbaring 3:21). Al het regeren was toekomstig, nadat de getrouwe discipelen van Jezus Christus als mensen gestorven waren. Het was niet zo dat een christen vanaf de dag dat hij in water werd gedoopt, hier op aarde zou regeren.

27, 28. (a) Worden zij in Openbaring 20:4 afgebeeld als kwamen zij tot leven uit een figuurlijke dood, die zij ondergaan doordat zij zich bereidwillig laten dopen? (b) Door welk middel worden zij, zoals wordt afgebeeld, ter dood gebracht, en om welke reden, en uit wat voor dood moet de „eerste opstanding” derhalve plaatsvinden?

27 Door wat voor opstanding „kwamen [zij] tot leven en regeerden als koningen met de Christus, duizend jaren lang”? Door een figuurlijke opstanding of door een letterlijke opstanding uit de werkelijke dood en het graf? Openbaring 20:4 spreekt er niet over dat zij uit de figuurlijke dood, die zij bereidwillig ondergaan wanneer zij evenals Jezus in water worden gedoopt, tot leven komen. Neen, maar het is de dood die zij ondergaan wanneer zij „met de bijl ter dood [worden] gebracht wegens het getuigenis dat zij hadden afgelegd omtrent Jezus en wegens het spreken over God”.

28 Dat zij „met de bijl ter dood [worden] gebracht”, is niet hun wil, maar de wil van de vijanden van God en van Christus, en het gebeurt na hun doop in water en omdat zij getuigen dat Jezus de Christus is en zeggen dat God de rechtmatige Heerser van het universum (met inbegrip van onze aarde) is. Deze terdoodbrenging „met de bijl” heeft uiteindelijk de letterlijke dood als mens tot gevolg. Derhalve komen zij uit een letterlijke dood, een dood als mens, en niet uit een figuurlijke dood, die bij de waterdoop plaatsvindt, „tot leven” om als koningen te regeren. Insgelijks beginnen zij niet na een geestelijke opstanding, die op hun doop in water volgt, op aarde als koningen te regeren. De in Openbaring 20:4-6 genoemde opstanding heeft betrekking op de werkelijke, letterlijke opstanding uit de doodsslaap in Sjeool of het gemeenschappelijke graf van de mensheid.

29, 30. (a) Kan er van degenen die louter een figuurlijke opstanding hebben ontvangen, gezegd worden dat ’de tweede dood geen autoriteit over hen heeft’? (b) Wat zegt Paulus hierover in Hebreeën 10:26-31?

29 Nog een bewijs hiervoor dient niet over het hoofd te worden gezien: In Openbaring 20:6 wordt gezegd: „Gelukkig en heilig is een ieder die deel heeft aan de eerste opstanding; over dezen heeft de tweede dood geen autoriteit.” Die tweede dood wordt gesymboliseerd door het „vurige meer . . . dat met zwavel brandt” (Openbaring 19:20; 20:14). Is dit van toepassing op degenen die slechts in water gedoopt zijn en die, nadat zij dood waren geweest in overtredingen en zonden, geestelijk levend zijn gemaakt en geestelijk mede opgewekt zijn en mede plaats hebben genomen „in de hemelse gewesten in eendracht met Christus Jezus”? (Efeziërs 2:1, 5, 6) Neen, deze gedoopte personen kunnen, terwijl zij op aarde beproefd worden, nog steeds ontrouw worden en de straf van de „tweede dood”, de totale vernietiging, ondergaan. Daarom gaf de apostel Paulus de gedoopte, gezalfde christenen in Korinthe (Griekenland) de volgende waarschuwing: „Wie daarom denkt te staan, moet oppassen dat hij niet valt” (1 Korinthiërs 10:12). Ook in Hebreeën 10:26-31 worden de gedoopte, gezalfde christenen als volgt gewaarschuwd:

30 „Indien wij moedwillig zonde beoefenen na de nauwkeurige kennis van de waarheid te hebben ontvangen, blijft er geen slachtoffer voor zonden meer over, maar is er een stellige vreselijke verwachting van oordeel en een vurige jaloezie die de tegenstanders zal verteren. Een ieder die de wet van Mozes heeft geminacht, sterft zonder mededogen op het getuigenis van twee of drie personen. Hoeveel zwaarder straf, dunkt u, zal dan niet hij waardig gerekend worden die de Zoon van God met voeten heeft getreden en die het bloed van het verbond, waardoor hij geheiligd werd, als van gewone waarde heeft geacht en die de geest der onverdiende goedheid met verachting heeft gekrenkt? Want wij kennen hem die gezegd heeft: ’Mij is de wraak; ik zal vergelden’; en wederom: ’Jehovah zal zijn volk oordelen.’ Het is iets vreselijks in de handen van de levende God te vallen.”

31. Wat zegt Hebreeën 6:4-8 hierover?

31 Ook in Hebreeën 6:4-8 lezen wij: „Het is onmogelijk om hen die eens voor al verlicht zijn geweest en die de hemelse vrije gave hebben gesmaakt en die deelgenoten zijn geworden van heilige geest en die het voortreffelijke woord van God en krachten van het toekomstige samenstel van dingen hebben gesmaakt, maar die zijn afgevallen, wederom tot berouw te brengen, omdat zij voor zichzelf de Zoon van God opnieuw aan een paal hangen en hem aan openbare schande blootstellen. De grond bijvoorbeeld, die de regen welke er dikwijls op valt, indrinkt en dan plantengroei voortbrengt, geschikt voor hen ten behoeve van wie hij ook bebouwd wordt, ontvangt in ruil daarvoor een zegen van God. Wanneer hij echter doornen en distels voortbrengt, wordt hij verworpen en is hij de vervloeking nabij, en het loopt uit op verbranding.”

32. Aan wat voor opstanding hebben de christenen deel over wie de „tweede dood” geen „autoriteit” meer heeft of die er niet door geschaad kunnen worden?

32 Met het oog hierop is de „eerste opstanding” niet die figuurlijke opstanding die op de waterdoop volgt en waarna voor de gedoopten nog steeds de mogelijkheid bestaat met de „tweede dood” gestraft te worden of onder diens „autoriteit” te komen. Het is de werkelijke, letterlijke opstanding uit Sjeool tot leven als een geestelijke zoon van God in de onzichtbare hemel waarheen Jezus Christus zelf is opgestegen. Op hen is de belofte van Jezus van toepassing: „Bewijs dat gij getrouw zijt, zelfs tot de dood, en ik zal u de kroon des levens geven. Wie een oor heeft, hij hore wat de geest tot de gemeenten zegt: Wie overwint, zal geenszins schade lijden van de tweede dood” (Openbaring 2:10, 11). Zij die deel hebben aan de „eerste opstanding” kunnen niet geschaad worden door de „tweede dood” en deze heeft geen „autoriteit” meer over hen omdat zij bij deze opstanding met onsterfelijkheid en onverderfelijkheid zijn bekleed. — 1 Korinthiërs 15:53, 54.

33. In welke twee opzichten kan ze de „eerste opstanding” worden genoemd?

33 Wij kunnen nu begrijpen waarom dit de „eerste opstanding” wordt genoemd. Ze wordt zo genoemd omdat Jezus Christus op de derde dag na zijn dood dezelfde opstanding heeft ervaren, een opstanding tot ogenblikkelijke volheid des levens, zodat de opgestane Jezus Christus „de eerstgeborene uit de doden” werd (Openbaring 1:5; Kolossenzen 1:18). Ze gaat in tijd aan het ’tot leven komen’ van de „overigen der doden” vooraf. Deze opstanding is niet alleen de „eerste” uit het oogpunt van tijd, maar ook doordat het de beste opstanding is die de doden zouden kunnen ervaren. Het is een opstanding tot onverderfelijk, onsterfelijk leven als een geestelijke zoon van God in de hemel.

34. In welk opzicht zijn degenen die deel hebben aan de „eerste opstanding” heilig?

34 Er kan dus werkelijk worden uitgeroepen: „Gelukkig en heilig is een ieder die deel heeft aan de eerste opstanding” (Openbaring 20:6). Zij zijn werkelijk „heilig” doordat zij niet ontrouw meer kunnen worden, waardoor zij de „tweede dood” zouden verdienen. Deze opstanding maakt het ook mogelijk voor hen om hemelse „priesters van God en van de Christus” te zijn en „de duizend jaren met hem als koningen [te] regeren”. De wereld zal dan niet door Satan de Duivel worden geregeerd.

EEN WERKELIJKE, AFGEBAKENDE PERIODE VAN „DUIZEND JAREN”

35, 36. (a) Hebben christenen sinds hun doop ondervonden dat Satans invloed als gevolg van de „werkzaamheid van Christus’ Verlossingsdaad” verminderd is? (b) Wat zou, zoals door de raad van Petrus en Paulus te kennen wordt gegeven, het geval zijn?

35 Het ketenen en in de afgrond werpen van Satan de Duivel en zijn demonenengelen beduidt dus niet wat de New Catholic Encyclopedia zegt, namelijk dat Satans invloed gedurende het tegenwoordige samenstel van dingen als gevolg van de „werkzaamheid van Christus’ Verlossingsdaad” opmerkelijk is beknot. De ware christenen op aarde hebben stellig niet ondervonden dat Satans invloed sinds hun waterdoop verminderd is, dat die opmerkelijk beknot is. Integendeel, de apostel Petrus vond het noodzakelijk tegen het einde van zijn aardse leven de volgende waarschuwing aan de christenen te schrijven: „Houdt uw zinnen bij elkaar, weest waakzaam. Uw tegenstander, de Duivel, gaat rond als een brullende leeuw, op zoek om iemand te verslinden” (1 Petrus 5:8). Om dezelfde reden gaf de apostel Paulus hun de raad:

36 „Doet de volledige wapenrusting van God aan, opdat gij pal kunt staan tegen de kuiperijen van de Duivel; want wij hebben geen strijd tegen bloed en vlees, maar tegen de regeringen, tegen de autoriteiten, tegen de wereldheersers van deze duisternis, tegen de goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten. Neemt daarom de volledige wapenrusting van God op, opdat gij op de boze dag weerstand kunt bieden en, na alle dingen grondig te hebben gedaan, pal kunt staan.” — Efeziërs 6:11-13.

37. Wat geeft Openbaring 12:17 te kennen met betrekking tot de vraag of Satan sinds Christus’ verlossingsdaad figuurlijk geketend is?

37 Bovendien beschrijft de apostel Johannes in Openbaring 12:1-17 in beeldspraak de geboorte van Gods Messiaanse koninkrijk en datgene wat de „grote draak”, „de oorspronkelijke slang, die Duivel en Satan wordt genoemd”, onderneemt nadat hij uit de hemel en naar onze aarde geworpen is. Als een speciale waarschuwing voor ware christenen in deze twintigste eeuw, waarin deze dingen geschieden, voegt Johannes er dan de woorden aan toe: „En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de overgeblevenen van haar zaad, die de geboden van God onderhouden en het werk hebben dat bestaat in het getuigenis afleggen omtrent Jezus” (Openbaring 12:17). Lijkt dit alles ook maar enigszins op een opmerkelijke beknotting van de macht en invloed van Satan ten opzichte van christenen na hun waterdoop? Is dit een ketenen van Satan?

38. Om wie niet meer te kunnen misleiden, wordt Satan gebonden en in de afgrond geworpen?

38 Maar waarom wordt Satan de Duivel, volgens datgene wat de apostel Johannes werkelijk zegt, gegrepen, geketend en in de afgrond geworpen? Dit geschiedt „opdat hij de natiën niet meer zou misleiden totdat de duizend jaren geëindigd waren” (Openbaring 20:1-3). Met de uitdrukking „natiën” bedoelt Johannes niet de gedoopte, gezalfde 144.000 Koninkrijkserfgenamen, maar mensen die geen ware, echte volgelingen en navolgers van de Heer Jezus Christus zijn. Ten tijde dat de Duivel uit de hemel wordt geworpen, wordt hij „Satan . . ., die de gehele bewoonde aarde misleidt”, genoemd (Openbaring 12:9). De getrouwe 144.000 Koninkrijkserfgenamen zijn geen deel van die „natiën” van de bewoonde aarde die worden misleid. Door het binden en in de afgrond werpen van Satan de Duivel en zijn demonenengelen dient dus verhinderd te worden dat de „natiën” — niet de 144.000 die deel hebben aan de „eerste opstanding” — nog langer misleid worden.

39. Zijn de natiën sinds Pinksteren 33 G.T. minder misleid, en wat wordt in Openbaring 12:12 voorzegd?

39 Nu dan, zijn deze natiën in de meer dan negentienhonderd jaar sinds de dag van het Wekenfeest in 33 G.T., waarop de christelijke gemeente in Jeruzalem met Gods heilige geest werd gedoopt, minder of in afnemende of geringere mate misleid? Wie is er zo blind en zo onbekend met de menselijke geschiedenis dat hij deze vraag met Ja zou beantwoorden? Het tegenovergestelde is waar. Thans, in het tijdperk waarin de mensheid op wetenschappelijk gebied het meest verlicht is, worden de wereldse „natiën” als nooit tevoren misleid, terwijl ook de gevolgen ernstiger zijn. Waarom? Omdat deze internationale misleiding door Satan en zijn demonen in de zeer nabije toekomst de vernietiging van al deze misleide natiën betekent. Terecht zei de „luide stem in de hemel” toen Satan de Duivel uit de hemel geworpen werd: „Wee de aarde en de zee, want de Duivel is tot u neergedaald, en hij heeft grote toorn, daar hij weet dat hij slechts een korte tijdsperiode heeft.” — Openbaring 12:10-12.

40, 41. (a) Welk argument van religieaanhangers met betrekking tot de duizend jaar waarin Satan gebonden zal zijn, is dus weerlegd? (b) Wat moet er in het belang van de mensheid letterlijk gebeuren, en wie stellen thans hun hoop in Christus’ duizendjarige regering?

40 Hiermee is dus het bewijs geleverd dat het argument van religieaanhangers van de christenheid dat de „duizend jaar” waarin Satan de Duivel zich in de afgrond bevindt, geen betrekking hebben op letterlijk duizend jaar, maar op de „gehele levensduur van de Kerk” op aarde (reeds meer dan 1900 jaar), onjuist is!

41 Volgens de tijdtafel van de bijbel staat het zevende millennium van het bestaan van de mensheid op aarde vlak voor de deur, ja, zal het nog in deze generatie beginnen. Thans is het voor de bewoners der aarde dringender dan ooit nodig dat Satan de Duivel letterlijk gebonden en in de afgrond geworpen wordt. De wereldgebeurtenissen die hier onmiddellijk aan voorafgaan, staan op het punt te geschieden; en de grote tegenstander en verdrukker van de mensheid zal gedurende tien eeuwen in de verzegelde afgrond blijven. De koninklijke heerschappij van Christus en zijn uit de doden opgewekte gemeente, die de mensheid gedurende duizend jaar vrede en zegeningen zal schenken, ligt met al haar glorierijke mogelijkheden voor ons! Een „grote schare” opgedragen mensen die in de bijbel geloven en die nu hun hoop in de duizendjarige regering van Christus stellen, hebben de verzekering van God dat zij voor de dood gespaard zullen worden en die schitterendste periode van de gehele menselijke geschiedenis binnengeleid zullen worden. Wat een gezegend vooruitzicht voor hen!

42. Welke vragen rijzen er met betrekking tot de wijze waarop de leden van de „grote schare” tegenover degenen staan die duizend jaar over hen zullen regeren, en wat dienen wij dus nu te onderzoeken?

42 Zullen de leden van die „grote schare” het niet moe worden duizend jaar lang dezelfde regeerders te hebben? Zullen zij niet, lang voordat die tijdsperiode ten einde is, een regeringsverandering wensen en luidkeels om een algemene verkiezing van een ander stel regeerders roepen? Of zal het niet veeleer zo zijn dat zij deze hemelse priesters en koningen, onder wie zij staan, steeds meer leren liefhebben en dankbaar zijn dat zij gedurende de door God vastgestelde tijd in hun ambt blijven? Dit zijn ernstige vragen, want deze „grote schare” zal onder dit duizendjarige koninkrijk de gelegenheid hebben net zolang te leven als die hemelse regering aan het bewind is — duizend jaar, en daarna tot in alle eeuwigheid. Wanneer wij nu deze interessante vragen beschouwen, is het passend dat wij nauwkeuriger onderzoeken wat voor koningen en priesters er zullen zijn en hoe waardevol hun diensten voor de gehele mensheid, voor de levenden, dat wil zeggen voor hen die de „grote verdrukking” hebben overleefd, en voor de doden, zullen zijn (2 Timótheüs 4:1). Daartoe moeten wij hun verleden nagaan en onderzoeken wat de Allerhoogste God van hen heeft verlangd om hen waardig te rekenen gedurende duizend jaar koningen en priesters te zijn.

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 31]

FASCES