Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

De Messías van Gods „eeuwige voornemen”

De Messías van Gods „eeuwige voornemen”

Hoofdstuk 11

De Messías van Gods „eeuwige voornemen”

1. Wanneer was er een wedergeboorte van een land en van een natie?

EEN stad die zeventig jaar in puin had gelegen, kwam weer tot leven — in het jaar 537 v.G.T.! Het was de stad Jeruzalem, die in 607 v.G.T. door de Babyloniërs was verwoest. Toen deze heilige stad uit het stof herrees, was er een wedergeboorte van het land Juda, ja, de wedergeboorte van een natie, het gerepatrieerde volk van Jehovah God (Jesaja 66:8). Dat was wonderbaarlijk in de ogen van alle waarnemers.

2. (a) Later dan welke gezalfde vertegenwoordiger van Jehovah zou de beloofde Messías komen? (b) Hoe werden zeventig jaar van ballingschap vervuld, hoewel Babylon in 539 v.G.T. was gevallen?

2 Toen deze natie weer tot leven kwam, werd ook de hoop op de komst van de beloofde Messías weer levend (Ezechiël 37:1-14). Nog tijdens de zeventig jaar waarin het volk van het koninkrijk Juda zich in ballingschap in het land Babylon bevond, werd hun te kennen gegeven wanneer de bestemde tijd voor de komst van de Messías zou zijn. Deze Messías zou later verschijnen dan de Perzische veroveraar Cyrus de Grote, over wie de profeet Jesaja onder inspiratie had verklaard: „Dit heeft Jehovah tot zijn gezalfde [Hebreeuws: masjíach], tot Cyrus, gezegd, wiens rechterhand ik heb gevat om voor hem uit natiën te onderwerpen, zodat ik zelfs de heupen van koningen kan ontgorden; om voor hem uit de deuren met dubbele vleugels te openen, zodat zelfs de poorten niet gesloten zullen zijn” (Jesaja 45:1). Cyrus was als Jehovah’s gezalfde vertegenwoordiger gekomen en door de poorten van de met hoge muren omgeven stad Babylon gedrongen en had de daar wonende heerser van het rijk, namelijk Belsazar, de zoon van Nabonidus, ten val gebracht en gedood. Dat was in het jaar 539 v.G.T. Maar Cyrus liet de in ballingschap levende Israëlieten niet onmiddellijk vrij. Hij nam het koningschap in Babylon over en hield de joden nog ongeveer twee jaar gevangen, tot het jaar 537 v.G.T. Zo werden er zeventig jaar vervuld!

3. Hoe lang hield het verwoeste land Juda sabbat?

3 Dit was precies zoals in Jeremia 25:11 was voorzegd. En in 2 Kronieken 36:20, 21 vinden wij het volgende historische verslag daarover: „Bovendien voerde hij de overgeblevenen van het zwaard gevankelijk naar Babylon, en zij werden hem en zijn zonen tot knechten, totdat het koninklijk huis van Perzië de heerschappij verkreeg — om Jehovah’s woord bij monde van Jeremia te vervullen, totdat het land zijn sabbatten had afbetaald. Al de dagen dat het woest lag, hield het sabbat, om zeventig jaar vol te maken” — van 607 v.G.T. tot 537 v.G.T.

4. (a) Wanneer zou volgens Daniëls berekening de joodse ballingschap eindigen? (b) Welke inlichtingen gaf Gabriël Daniël over de tijd waarop de Messías zou komen?

4 Onder de in Babylon in ballingschap levende joden bevond zich de profeet Daniël. Op grond van de geïnspireerde geschriften van Jeremia verwachtte Daniël dat de bevrijding van de joden uit de ballingschap pas zou komen aan het einde van de zeventig jaar waarin Jeruzalem woest lag en sabbat hield (Daniël 9:1, 2). Tijdens het eerste jaar van het nieuwe Medo-Perzische regime over het Babylonische Rijk bad Daniël derhalve dienaangaande. Toen kwam Jehovah’s engel Gabriël, die Daniël de volgende inlichtingen gaf over de tijd waarop de Messías zou komen:

„Zeventig (jaar-)weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de afval tegen te gaan en een eind te maken aan de zonde, en om de misdaad te verzoenen, en om eeuwige redding te brengen, opdat het gezicht en de profetie worden verzegeld, en het Allerheiligste wordt gezalfd.

En gij moet weten en verstaan: Van de uitgang van het bevel Jeruzalem te herbouwen tot de Gezalfde, de Vorst, zijn zeven (jaar-)weken; nog tweeënzestig (jaar-)weken, dan zullen markt en gracht herbouwd worden, en wel in de druk der tijden.

En na de tweeënzestig (jaar-)weken zal een Gezalfde worden vernietigd, en hij heeft geen (opvolger), en een volk van de komende vorst zal de stad en het heiligdom verwoesten, en zijn einde komt onstuimig, en tot het einde zijn oorlog en verwoesting besloten.

En hij zal met velen een vast verbond sluiten, een (jaar-)week lang, en op de helft van de (jaar-)week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden, en naast de vleugel (plaatsen) een ontzettende gruwel, en wel tot de verwoesting, die vast besloten is, zich over de verwoester uitstort.” — Daniël 9:24-27, Zunz; zie ook Moffatt.

DE „MORGEN” VAN DE ZEVENDE SCHEPPINGS-„DAG” BEGINT (526 v.G.T.)

5. Hoe berekent men wanneer de zeven en de tweeënzestig „weken van jaren” eindigden?

5 De eerste helft of de tijd van de „avond” van Gods zevende scheppings-„dag” liep nu, 3500 jaar na de schepping van Adam en Eva, ten einde. De morgen van deze scheppings-„dag” moest in 526 v.G.T. beginnen. Vanaf die tijd moest alles met betrekking tot Gods voornemen en voor Zijn volk helderder worden. Volgens Daniëls profetie zouden er vanaf een bepaald punt van de herbouw van de weer tot leven gebrachte stad Jeruzalem zeventig „(jaar-)weken” of „weken van jaren” verstrijken (wat 490 jaar bedraagt). „Zeven (jaar-)weken” en „tweeënzestig (jaar-)weken” zouden te zamen 483 jaar zijn en die tijd zou er tot de komst van de Gezalfde (Hebreeuws: Masjíach) verstrijken. Gerekend vanaf de tijd waarop de joodse stadhouder Nehemía de muren van Jeruzalem herbouwde, eindigden deze negenenzestig „weken van jaren” in de eerste helft van de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening. Gerekend vanaf het twintigste jaar van koning Artaxerxes (455 v.G.T.), het jaar waarin Nehemía die muren herbouwde, eindigden die 483 jaar in het jaar 29 van onze gewone tijdrekening (Nehemía 2:1-18). Dit was ongeveer eenenveertig jaar vóór de tweede verwoesting van Jeruzalem, ditmaal door de Romeinen. Gebeurde er in 29 G.T. iets van historisch belang?

6. Hoe werd het Perzische Rijk omvergeworpen, en hoe kwam het dat de Egyptische stad Alexandrië in het leven van de joden een rol speelde?

6 Zowel de eerste eeuw G.T. als de eerste eeuw v.G.T. waren voor de Israëlieten in Palestina een kritieke tijd. In de vierde eeuw v.G.T. was het bestuur over de gerepatrieerde Israëlieten of joden uit de handen van de Perzische keizer in de handen van het Griekse Rijk overgegaan, en wel ten gevolge van de veroveringen van de Macedonische Alexander de Grote. In het jaar 332 v.G.T. kreeg hij het bestuur over Palestina; Jeruzalem liet hij onaangetast. Vervolgens bracht hij de Perzische keizer ten val en stichtte de Griekse wereldmacht, de vijfde in de bijbelse geschiedenis. In dat zelfde jaar gaf Alexander bevel in het veroverde Egypte de stad Alexandrië te bouwen. Dit werd een bloeiende stad, waar een grote joodse bevolking ontstond. Deze joden spraken na verloop van tijd de Griekse omgangstaal, die inmiddels als gevolg van Alexanders veroveringen internationaal bekend was en gesproken werd. Het was ook hun wens een kennis van de bijbel te hebben.

7. Hoe kwam de Septuaginta tot stand, en hoe wordt daarin Daniël 9:25, 26 weergegeven?

7 Daarom begonnen zij tijdens de volgende eeuw, omstreeks 280 v.G.T., hun heilige geïnspireerde Geschriften, van Genesis tot Maleachi, in hun eigen taal, de Griekse omgangstaal, te vertalen. Dit werk werd in de eerste eeuw v.G.T. voltooid en werd de Septuaginta genoemd. Wegens het wijdverbreide gebruik van de Griekse omgangstaal zelfs in de eerste eeuwen van het Romeinse Rijk, kon deze vertaling van de joden van Alexandrië internationaal worden gebruikt. Ze gaf de Hebreeuwse tekst heel getrouw weer. Zo luidt de Griekse weergave van Daniël 9:25, 26 (volgens de Engelse vertaling van Bagster) over de Messías (Masjíach):

„En gij zult weten en verstaan, dat er van het uitgaan van het bevel te antwoorden en Jeruzalem te bouwen tot Christus, de vorst, zeven weken zullen zijn en tweeënzestig weken: En dan zal de tijd wederkeren, en de straten zullen gebouwd worden, en de muur, en de tijden zullen afmattend zijn. En na de tweeënzestig weken zal de gezalfde vernietigd worden, en er is geen oordeel ten aanzien van hem: . . .”

8. (a) Hoe kwam Jeruzalem onder Romeinse heerschappij, en hoe werd het later verwoest? (b) Hoe lang hebben de joden al geen tempel meer in Jeruzalem, en sinds wanneer is er volgens hun mening geen door God gezonden profeet meer geweest?

8 De Griekse omgangstaal bleef de internationale taal van de oude wereld, zelfs nadat de Griekse wereldmacht in de eerste eeuw v.G.T. voor de Romeinse wereldmacht was gevallen. Een van de partijen der Makkabeeën, die met elkaar om de macht in Jeruzalem streden, wendde zich tot Rome om hulp tegen de andere partij; en zo veroverde de Romeinse generaal Pompejus in het jaar 63 v.G.T. Jeruzalem en kreeg hij het bewind over de stad, en Palestina kwam onder Romeinse heerschappij. In 40 v.G.T. wisten de joden het koningschap terug te krijgen. Maar in 37 v.G.T. viel Herodes de Grote, een nakomeling van Esau of Edom, Jeruzalem aan, nam de stad in en heerste, door Rome aangesteld, als koning. In de eerste eeuw G.T. kwamen de joden weer tegen Rome in opstand, en wel in 66 G.T., maar hun onafhankelijkheid was van korte duur; in 70 G.T. werd er door de verwoesting van Jeruzalem en zijn schitterende tempel, die door Herodes de Grote weer was opgebouwd, een eind aan gemaakt. Sindsdien, ofte wel reeds meer dan negentien eeuwen, ja zelfs sinds de oprichting van de Republiek Israël in 1948 G.T. hebben de joden geen tempel in Jeruzalem. Bovendien erkennen de Israëli’s geen profeet uit de tijd na Maleachi (die in de vijfde eeuw v.G.T., ofte wel meer dan 2400 jaar geleden leefde) als door God gezonden. Is dat niet vreemd? Wat klopt er niet?

DE VERVULLING VAN BIJBELSE PROFETIEËN VORMT EEN VERKLARING

9. Welke andere belangrijke stad werd hersteld toen Jeruzalem in 537 v.G.T. weer werd gegrondvest?

9 Toen in 537 v.G.T. het oude Jeruzalem weer werd gegrondvest, werd in het land Juda ook een andere stad hersteld — Bethlehem. In Nehemía 7:5-26 vertelt de stadhouder van Jeruzalem ons het volgende over het joodse overblijfsel dat in 537 v.G.T. naar zijn land van herkomst terugkeerde:

„Toen vond ik het boek van de inschrijving in het geslachtsregister van degenen die het eerst waren opgetrokken, en vond daarin geschreven:

Dit zijn de zonen van het rechtsgebied die optrokken uit de gevangenschap van de ballingen die Nebukadnezar, de koning van Babylon, gevankelijk had weggevoerd en die later naar Jeruzalem en naar Juda terugkeerden, ieder naar zijn eigen stad; zij die meekwamen met Zerubbábel, Jesua [Septuaginta: Jezus], Nehemía . . . Het aantal van de mannen van het volk Israël: . . . de mannen van Bethlehem en Netofa: honderd achtentachtig.” — Zie ook Ezra 2:21.

10. (a) Welke profetie kon dientengevolge in Bethlehem haar vervulling vinden? (b) Waarom was het niet ongeloofwaardig dat die beloofde geboorte door engelen aangekondigd zou worden?

10 Zo kwam de stad Bethlehem weer tot bestaan, „de stad van David”, waarin de Messiaanse profetie uit Micha 5:2 [1] haar vervulling kon vinden. Daar sinds Kaïn en Abel het leven van een mens als zelfstandig persoon steeds bij de geboorte begint, laat de profetie van Micha ons naar een bepaalde geboorte in het weer opgebouwde Bethlehem uitzien. Het moet een geboorte zijn die is voorzegd. Welnu, toen Isaäk, de zoon van Abraham en Sara, door een wonder geboren zou worden, bezochten drie engelen van God hen en kondigden voor het volgende jaar de geboorte aan; de engel die als woordvoerder optrad, zei: „Is voor Jehovah soms iets te buitengewoon?” (Genesis 18:1-14) Toen eeuwen later Simson, lichamelijk de sterkste mens die ooit op aarde heeft geleefd, aan een tot die tijd onvruchtbare Israëlitische vrouw geboren zou worden, verscheen Gods engel eerst aan de toekomstige moeder en toen aan zowel haar als haar kinderloze man om de aanstaande geboorte van een in het oog springende rechter van Israël aan te kondigen (Rechters 13:1-20). Dient iemand het dan vreemd en ongeloofwaardig te vinden dat ook de geboorte aller menselijke geboorten, de miraculeuze geboorte van de Messías, door hemelse engelen aan mensen aangekondigd zou worden?

11. Waaruit zou volgens Genesis 3:15 degene gekozen worden die de aardse rol van de Messías op zich zou nemen?

11 Volgens Jehovah’s profetie in Genesis 3:15 zou het „zaad” dat de kop van de Slang dodelijk zou vermorzelen, uit Gods hemelse „vrouw” komen, dat wil zeggen uit zijn met een vrouw te vergelijken organisatie van heilige, hemelse „zonen van de ware God”. Uit die organisatie kon God de speciale geestenzoon kiezen die de aardse rol van de Messías op zich zou nemen.

12. Welke vragen rijzen nu met betrekking tot het meisje dat de menselijke moeder van de Messías zou worden, en ook met betrekking tot haar man?

12 Wat was de naam van deze begunstigde zoon? Een interessante vraag! Maar voor de geboorte van deze uitverkoren zoon die in Bethlehem in het land Juda als een lid van de menselijke familie geboren zou worden, was een menselijke moeder nodig. Deze moest niet alleen uit de stam Juda zijn, maar zij moest ook een nakomelinge van koning David zijn en aldus een natuurlijke aanspraak op Davids koninkrijk kunnen overdragen. Welk meisje dat uit Bethlehem in Juda stamde, voldeed aan de vereisten? En hoe stond het met een eveneens uit de koninklijke geslachtslijn van David stammende echtgenoot voor haar? En werd de geboorte van iemand die groter was dan Isaäk, door engelen aangekondigd? Het historische verslag, dat door persoonlijke vrienden van het meisje werd geschreven, beantwoordt deze belangrijke vragen.

13, 14. (a) Waar werd de geschikte joodse maagd gevonden? (b) Wat zei de engel Gabriël nadat hij haar had begroet?

13 Het was tegen het einde van de eerste eeuw vóór onze gewone tijdrekening. Herodes de Grote, de zoon van Antipater II, was nog koning in Jeruzalem. Eli, een man uit de geslachtslijn van David, was van Bethlehem in de provincie Judéa naar het noorden getrokken, en wel naar Nazareth in de provincie Galiléa. Daar groeide een dochter van hem genaamd Mirjam (Hebreeuws) of in het Grieks Marjam (ook Maria) op en bereikte de huwbare leeftijd. Zij werd de verloofde van een man genaamd Jozef uit de koninklijke geslachtslijn van David, een in Nazareth woonachtige, maar eveneens uit Bethlehem geboortige timmerman. Deze verloving verplichtte haar maagd te blijven. Maar maanden vóór de huwelijksnacht gebeurde er iets opmerkelijks. Een engel, die zich als Gabriël voorstelde, verscheen aan Maria. Na een groet zei hij:

14 „Vrees niet, Maria, want gij hebt gunst gevonden bij God; en zie! gij zult in uw schoot ontvangen en een zoon baren, die gij de naam Jezus [Hebreeuws: Jesjoea] moet geven. Deze zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en Jehovah God zal hem de troon van zijn vader David geven, en hij zal voor eeuwig als koning over het huis van Jakob regeren en aan zijn koninkrijk zal geen einde zijn.” — Lukas 1:26-33.

15. (a) Welk verbond, dat ten aanzien van David was gesloten, zou in Maria’s zoon in vervulling gaan? (b) Wat betekende het dat hij de „Zoon van de Allerhoogste” genoemd zou worden?

15 Volgens de verklaring van de engel zou Maria’s zoon werkelijk de beloofde Messías zijn. Hij zou dezelfde naam dragen als de hogepriester die in 537 v.G.T. met Zerubbábel uit Babylon terugkeerde, namelijk Jesjoea of Jezus (Grieks). Daar hij uit Maria geboren zou worden, zou hij de zoon van „zijn vader David” genoemd worden. Derhalve zou Jehovah God hem de troon of koningszetel van koning David geven. Evenals David zou hij als koning over „het huis van Jakob”, dat wil zeggen over heel Israël, regeren. Dat zijn koninklijke heerschappij voor eeuwig zou bestaan en er „aan zijn koninkrijk . . . geen einde” zou zijn, betekende dat Jehovah God in hem het verbond zou vervullen dat hij ten aanzien van David voor een eeuwig koninkrijk had gesloten. Hij zou dus geen opvolger nodig hebben (2 Samuël 7:11-16). Maar hoe en waarom kon hij de „Zoon van de Allerhoogste” worden genoemd? Hij zou niet de Allerhoogste God zelf zijn, want dat is Jehovah; hij zou veeleer een Zoon van die Allerhoogste zijn, maar hoe?

16. Wat antwoordde Gabriël Maria op haar vraag hoe dit mogelijk was?

16 Maria informeerde daar zelf naar met de woorden: „Hoe zal dit geschieden, daar ik geen gemeenschap heb met een man?” Gabriël antwoordde: „Heilige geest zal over u komen en kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen. Daarom ook zal hetgeen wordt geboren, heilig, Gods Zoon, worden genoemd. En zie! Elisabeth, uw bloedverwante, zelfs zij is in haar ouderdom zwanger geworden van een zoon, en dit is voor haar, de zogenaamd onvruchtbare vrouw, de zesde maand; want bij God zal geen verklaring een onmogelijkheid zijn.” — Lukas 1:34-37.

17. Wanneer vond bij Maria de bovennatuurlijke ontvangenis plaats?

17 Bleek datgene wat daar aan Maria werd verklaard, een onmogelijkheid te zijn? Die joodse maagd was een voorbeeld voor ons in deze tijd, daar zij geloofde dat het voor de Allerhoogste God niet onmogelijk zou blijken te zijn. Daarom antwoordde zij de engel Gabriël ook: „Zie! Jehovah’s slavin! Mij geschiede naar uw verklaring” (Lukas 1:38). Toen Maria Gods wil met betrekking tot haar aanvaardde, vond bij haar, een maagd, ongetwijfeld de ontvangenis plaats. Heilige geest kwam over haar, en kracht van de Allerhoogste overschaduwde haar. Hoe werd daardoor een bovennatuurlijke ontvangenis tot stand gebracht?

18, 19. (a) Waarom werd er, toen Maria zwanger werd, geen volledig nieuw schepsel zonder enig verleden tot bestaan gebracht? (b) Wiens zoon kon het kind terecht worden genoemd?

18 In dit geval werd er geen volledig nieuw levend schepsel zonder enig verleden tot bestaan gebracht zoals bij een gewone verwekking door een menselijke vader. Gods hemelse „vrouw”, Gods met een vrouw te vergelijken hemelse organisatie, moest in aanmerking worden genomen. Van haar moest feitelijk het in Genesis 3:15 genoemde „zaad” komen. Derhalve moest zij een van haar geestenzonen voor deze aardse toewijzing beschikbaar stellen, opdat de Slang het „zaad” in de hiel kon vermorzelen.

19 Een dergelijke ontvangenis betekende niet dat een van de hemelse geestenzonen van God gezonden moest worden om in het microscopisch kleine ovum of in de eicel in het lichaam van de joodse maagd Maria te kruipen opdat die bevrucht zou worden. Zo iets is onredelijk, absurd! De Almachtige God, de hemelse Vader, droeg veeleer door middel van zijn heilige geest de levenskracht van zijn uitverkoren hemelse zoon uit het onzichtbare geestenrijk over naar de eicel in het lichaam van Maria en bevruchtte deze eicel. Zo werd Maria zwanger, en het in haar ontvangen kind was „heilig”. Het was inderdaad de „Zoon van de Allerhoogste”, zoals de engel Gabriël het had genoemd. — Lukas 1:32.

20. (a) Welke zoon van Gods hemelse organisatie werd uitgekozen? (b) Hoe werd het mogelijk dat ten aanzien van hem Jesaja 53:10 werd vervuld?

20 Wie was echter de zoon die God ertoe uitkoos als volmaakt menselijk schepsel geboren te worden? Het was niet de engel Gabriël, want deze materialiseerde zich en verscheen aan Maria om haar aan te kondigen dat zij moeder zou worden. De Schrift toont aan dat het degene was die door een engel, toen deze met de profeet Daniël sprak, „de vorst van ulieden” werd genoemd, „de grote vorst die ten behoeve van de zonen van uw volk optreedt”, namelijk Michaël (Daniël 10:21; 12:1). Hij was ten behoeve van de natie Israël als vorstelijke toezichthoudende engel opgetreden, en hij was ongetwijfeld de engel die zich in de zestiende eeuw v.G.T. aan de voet van de berg Horeb in het brandende doornbos aan Mozes had geopenbaard. Hij is terecht de aartsengel Michaël genoemd. * Dat zijn levenskracht door de kracht van de Almachtige God, die Maria overschaduwde, naar Maria’s eicel werd overgedragen, betekende dat hij, Michaël, uit de hemel verdween. Door zijn menselijke geboorte als zoon van Maria, de joodse maagd, zou hij een menselijke ziel worden. Zo werd het mogelijk dat ten aanzien van hem de woorden uit Jesaja 53:10 over Jehovah’s „lijdende knecht” werden vervuld:

„Doch de Eeuwige wilde hem door lijden verbrijzelen; wanneer hij zich tot zoenoffer heeft gesteld, ziet hij een zaad, dat zijn dagen verlengt, en het eeuwige welbehagen [„voornemen”, Rotherham] gelukt door diens hand.” — Zunz.

OOGGETUIGEN VAN DE MIRACULEUZE GEBOORTE

21. Hoe werd Maria’s zwangerschap aan Jozef verklaard, en wat deed hij daarna?

21 Te zijner tijd werden in Nazareth anderen de verbazingwekkende zwangerschap van de joodse maagd gewaar. Maria’s verloofde bemerkte dat zij zwanger was en hij was diep verontrust. Hem kon niet de schuld daarvoor worden gegeven. De joden daar in Nazareth zouden aan een bovennatuurlijke ontvangenis twijfelen; de strenge joodse aanhangers van de Wet van Mozes zouden haar als een overspeelster, die haar verloving met Jozef had geschonden, tot de dood door steniging veroordelen. Wie kon Maria te hulp komen en haar en haar ongeboren kind van de dood door steniging redden? Wie kon Jozef de zaak verklaren? Luister:

„Terwijl zijn moeder Maria aan Jozef ten huwelijk beloofd was, bleek zij voordat zij verenigd waren, zwanger te zijn door heilige geest. Daar Jozef, haar man, echter rechtvaardig was en haar niet tot een openbaar schouwspel wilde maken, was hij van plan in het geheim van haar te scheiden. Doch nadat hij deze dingen had overdacht, zie! Jehovah’s engel verscheen hem in een droom en zei: ’Jozef, zoon van David, wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, mee naar huis te nemen, want dat wat in haar verwekt is, is door heilige geest. Zij zal een zoon baren, en gij moet hem de naam Jezus [Hebreeuws: Jesjoea] geven, want hij zal zijn volk van hun zonden redden.’

Dit alles is in werkelijkheid geschied opdat vervuld zou worden hetgeen Jehovah door zijn profeet had gesproken, die zei: ’Ziet! De maagd [volgens de Septuaginta] zal zwanger worden en een zoon baren, en zij zullen hem de naam Immánuël geven’, hetgeen vertaald betekent: ’Met ons is God.’

Toen Jozef uit zijn slaap ontwaakt was, deed hij zoals de engel van Jehovah hem had voorgeschreven en nam zijn vrouw mee naar huis. Hij had echter geen gemeenschap met haar totdat zij een zoon had gebaard; en hij gaf hem de naam Jezus [Jesjoea].” — Matthéüs 1:18-25.

22. (a) Waarop legde Gabriël in zijn gesprek met Maria betreffende haar Messiaanse zoon vooral de nadruk? (b) Waarop legde de engel die met Jozef over Maria’s zoon sprak, vooral de nadruk?

22 Uit een vergelijking van datgene wat Gabriël tot Maria zei met datgene wat de engel tot Jozef in diens droom zei, blijkt dat Gabriël vooral de nadruk legde op de rol die de Messías als een van David afstammende Koning zou spelen om Jehovah’s verbond met David voor een eeuwig koninkrijk te vervullen. De engel die aan Jozef verscheen, legde de nadruk op de rol die de Messías als priester, als zondendrager en als zondenwegnemer zou spelen. Deze engel verwijlde bij de naam die de Messías gegeven zou worden en die in het Hebreeuws „Redding van Jehovah” betekent. De Messías zou zijn persoonlijke naam eer aandoen doordat hij „zijn volk van hun zonden [zou] redden”. Dit komt overeen met het feit dat de Messías, de Nakomeling van David, „priester tot onbepaalde tijd naar de wijze van Melchizédek” zou worden. — Psalm 110:1-4.

23. Hoe kwam het dat Jezus niet in Nazareth werd geboren?

23 Vond de geboorte plaats in Nazareth, nadat Jozef Maria daar naar zijn huis had gehaald? Volgens het geïnspireerde verslag was dat niet het geval. De geboorte vond plaats in Davids stad, in Bethlehem in Juda. Hoe dat zo? Een rijksdecreet uit Rome droeg tot de vervulling van Micha 5:2 over de geboorteplaats van de Messías bij. Het verslag luidt:

„In die dagen nu ging er een verordening uit van caesar Augustus, dat de gehele bewoonde aarde zich moest laten inschrijven (deze eerste inschrijving vond plaats toen Quirinius bestuurder van Syrië was); en alle mensen gingen op reis om zich te laten inschrijven, een ieder naar zijn eigen stad. Natuurlijk trok ook Jozef op van Galiléa, uit de stad Nazareth, naar Judéa, naar de stad van David, welke Bethlehem wordt genoemd, omdat hij een lid van het huis en de familie van David was, om zich te laten inschrijven samen met Maria, die hem, zoals beloofd, ten huwelijk was gegeven en die nu hoogzwanger was. Terwijl zij daar waren, brak de dag ten volle aan waarop zij moest baren. En zij baarde haar zoon, de eerstgeborene, en bond hem in windsels van doeken en legde hem in een kribbe, omdat er in het gastverblijf geen plaats voor hen was.” — Lukas 2:1-7.

24, 25. Hoe wordt bij benadering de datum van de geboorte van Jezus berekend?

24 De maand en de dag van de geboorte worden niet vermeld, zoals er nooit geboortedagen van personen die tot het volk van God behoorden, in de bijbel worden vermeld.

25 Met goede reden kan er echter worden gezegd dat Maria’s eerstgeboren zoon Jezus niet op 25 december — een vervalste datum — werd geboren, noch omstreeks de tijd van het in de winter gevierde Chanoekafeest (Inwijdingsfeest), dat op de 25ste dag van de maanmaand Kislev begon (Johannes 10:22). Volgens berekeningen die op Daniël 9:24-27 over het optreden, de openbare loopbaan en het afsnijden van de Messías zijn gebaseerd, werd Jezus omstreeks de 14de dag van de maanmaand Tisjri geboren. Dit was één dag vóór het begin van het eenweekse Soekotfeest (Loofhuttenfeest), waarop de joden buiten in loofhutten woonden en de herders op de velden waren en tijdens de nachtwaken hun kudden hoedden (Leviticus 23:34-43; Numeri 29:12-38; Deuteronomium 16:13-16). Daar Jezus drieëndertig en een half jaar heeft geleefd en op de paschadag van het jaar 33 G.T., ofte wel op 14 Nisan van dat jaar, stierf, moet hij tegen het begin van de herfst van het jaar 2 v.G.T., ofte wel omstreeks 14 Tisjri van dat jaar, zijn geboren.

26. Tot wie werd Gods engel gezonden om Jezus’ geboorte aan te kondigen, en met welke hemelse begeleiding?

26 Aangezien dit de geboorte van de langverwachte Messías was, was het een veel te belangrijke gebeurtenis om deze zonder ooggetuigen van het gebeuren te laten voorbijgaan. God zorgde ervoor dat er ooggetuigen waren door zijn engel uit te zenden om de miraculeuze maagdelijke geboorte aan te kondigen. Maar aan wie? Aan Herodes de Grote in zijn koninklijke paleis in Jeruzalem, slechts tien kilometer verder noordelijk? Of aan de tempeloverste, de hogepriester Joazar, die door koning Herodes was aangesteld? Volstrekt niet. In het belang van de veiligheid van het pasgeboren kind Jezus zond Jehovah zijn engel naar mannen die daar op de velden bij Bethlehem hetzelfde werk deden als David in zijn jeugd. Hij liet geen zogenaamde „Ster van Bethlehem” verschijnen, die iedereen had moeten zien. Wij lezen:

„Er waren in diezelfde landstreek ook herders, die buitenshuis verbleven en ’s nachts de wacht hielden over hun kudden. En plotseling stond Jehovah’s engel bij hen, en Jehovah’s heerlijkheid omscheen hen, en zij werden zeer bevreesd. Maar de engel zei tot hen: ’Vreest niet, want ziet! ik maak u goed nieuws bekend omtrent een grote vreugde, die heel het volk ten deel zal vallen, want heden is u in de stad van David een Redder geboren, die Christus de Heer is. En dit is een teken voor u: gij zult een baby vinden in windsels van doeken gebonden en liggend in een kribbe.’ En plotseling verscheen er bij de engel een menigte der hemelse legerschare, die God loofde en zei: ’Glorie in de hoogste hoogten aan God, en op aarde vrede onder mensen van goede wil.’” — Lukas 2:8-14.

27. Welke benamingen paste de engel op de pasgeboren Jezus toe, en hoe waren ze passend voor hem?

27 De engel noemde de pasgeboren baby die in Bethlehem in een kribbe lag, een „Redder”; dat was een van de redenen waarom hij Jesjoea of Jezus werd genoemd, wat „Redding van Jehovah” betekent. Deze baby zou ook Jehovah’s Gezalfde of Messías of Christus (Grieks) worden. Hij zou ook de „Heer” worden, degene die zelfs koning David profetisch onder inspiratie „mijn Heer” had genoemd. — Psalm 110:1.

28. Wie kwam de eer toe voor die geboorte, en voor wie zou ze vrede betekenen en ’goed nieuws omtrent een grote vreugde’ zijn?

28 Slechts de Almachtige God kon er door een wonder voor zorgen dat er een kind werd geboren dat zo’n taak, namelijk die van de Messías, zou hebben. Geen wonder dus dat er een „menigte” van engelen „der hemelse legerschare” verscheen, die gemeenschappelijk de heerlijkheid van God bezongen! Deze miraculeuze geboorte, de geboorte aller menselijke geboorten, was een liefdevolle uiting van Zijn goede wil jegens mensen die Hij goedkeurt. Mensen die Gods goede wil genieten, kunnen vrede des harten en des geestes hebben. Deze geboorte zal alsnog een reden tot „grote vreugde” zijn, die „heel het volk” ten deel zal vallen. Geen wonder dat het bericht van de engel over de geboorte goed nieuws was, niet alleen voor de hemel, maar ook voor mensen op aarde!

29. Hoe werden de herders ooggetuigen van de geboorte van de Messías?

29 De engel had de herders het identificerende „teken” gegeven, en derhalve konden zij nu ooggetuigen van de geboorte van de Messías worden.

„Toen de engelen dan van hen waren heengegaan naar de hemel, zeiden de herders tot elkaar: ’Laten wij toch beslist naar Bethlehem gaan om te zien wat er gebeurd is en wat Jehovah ons heeft bekendgemaakt.’ En zij haastten zich erheen en vonden zowel Maria als Jozef, en de baby, die in de kribbe lag. Toen zij hem gezien hadden, maakten zij het woord bekend dat betreffende dit jonge kind tot hen was gesproken. En allen die het hoorden, stonden verwonderd over hetgeen hun door de herders werd verteld, maar Maria bewaarde al deze woorden, terwijl zij in haar hart gevolgtrekkingen maakte. Toen keerden de herders terug, terwijl zij God verheerlijkten en loofden om alles wat zij gehoord en gezien hadden, precies zoals het hun was gezegd.” — Lukas 2:15-20.

30. Welke uitwerking zou het op ons hebben als wij dit authentieke ’goede nieuws omtrent een grote vreugde’ zouden verwerpen?

30 Deze miraculeuze maagdelijke geboorte is derhalve geen mythe. Hemelse engelen hebben er getuigenis van afgelegd en ze is door menselijke ooggetuigen bevestigd. De arts Lukas heeft persoonlijk een onderzoek ingesteld en heeft deze belangrijke inlichtingen voor ons verzameld (Lukas 1:1-4; Kolossenzen 4:14). Wij schaden onszelf alleen maar als wij dit authentieke getuigenis niet aanvaarden. Door dit ’goede nieuws omtrent een grote vreugde’ hoogmoedig te verwerpen, blijven wij alleen maar ongelukkig.

31. Wanneer werd Jezus door Jozef geadopteerd, en wanneer liet hij voor zichzelf en voor de moeder van het kind een reinigingsoffer brengen?

31 Op de achtste dag na de geboorte werd de baby net als alle andere onder de Wet van Mozes geboren joodse jongetjes in het vlees besneden (Lukas 2:21; Galáten 4:4, 5). Op dat tijdstip gaf Jozef te kennen dat hij Jezus adopteerde. Hij adopteerde geen onwettig kind, maar beschermde Jezus tegen de valse aanklacht een hoerenkind te zijn. Op de veertigste dag na Jezus’ geboorte gingen Jozef en Maria naar Jeruzalem om Maria’s eerstgeboren zoon in de tempel aan Jehovah aan te bieden en om voor Maria en de pleegvader van de baby een reinigingsoffer te laten brengen (Lukas 2:22-24; Leviticus 12:1-8). Koning Herodes wist van dit alles niets af.

32. (a) Had Maria nog andere zonen en ook dochters? (b) In welke opzichten had de geadopteerde Jezus nu aanspraak op het koninkrijk van David, waarvan de heerschappij destijds onderbroken was?

32 Te zijner tijd had Maria betrekkingen met haar man Jozef en baarde hem kinderen. Het verslag toont aan dat Jozef na Jezus’ geboorte nog ten minste twaalf jaar met Maria samenwoonde. Hierdoor kon hij kinderen bij haar hebben. In het verslag wordt over vier zonen, Jakobus, Jozef, Simon en Judas, alsook over dochters van Maria gesproken. Zij werden halfbroers en halfzusters van haar eerstgeboren zoon Jezus (Lukas 2:41-52; Matthéüs 13:53-56; Markus 6:1-3; Handelingen 1:14). Omdat Jozef Maria’s eerstgeboren zoon echter adopteerde, droeg hij de wettelijke aanspraak die hij op het koninkrijk van zijn voorvader David had, op Jezus over. Bovendien erfde Jezus, doordat hij door Gods wonder de vleselijke eerstgeborene van Maria was, een natuurlijke aanspraak op het koninkrijk van David, waarvan de heerschappij destijds onderbroken was. De geschiedschrijver Matthéüs betitelt hem in het geslachtsregister van zijn pleegvader Jozef als de Messías, doordat hij verklaart: „Het boek van de geschiedenis van Jezus Christus [Hebreeuws: Messías], de zoon van David, de zoon van Abraham.” — Matthéüs 1:1. Zie Lukas 3:23-38, waar Maria’s stamboom wordt vermeld.

33, 34. Waarom slaagde koning Herodes er niet in de Messías te doden, en hoe kwam het dat Jezus „de Nazarener” werd genoemd?

33 Voor de Edomitische heerser van Jeruzalem, koning Herodes de Grote, die niet lang na Jezus’ geboorte stierf, was deze geboorte geen goed nieuws. Hij werd niet door Jehovah’s engel of door herders uit Bethlehem op de geboorte attent gemaakt, maar door astrologen uit het oosten, door sterrekijkers, die onder de invloed van de demonen stonden en die in de Wet van Mozes werden veroordeeld. — Deuteronomium 18:9-14; Jesaja 47:12-14; Daniël 2:27; 4:7; 5:7.

34 Aan het hof van Herodes moest de astrologen eerst de profetie van Micha 5:2 worden getoond voordat iets wat licht gaf en wat zij voor een „ster” hielden, hen naar Bethlehem en naar de plaats waar Jezus was ondergebracht, leidde. God gaf hun in een droom een goddelijke waarschuwing niet naar de bloeddorstige Herodes terug te keren. Opdat zijn plan, de Messías te doden, niet zou mislukken, liet Herodes in Bethlehem de jongens van twee jaar oud en daaronder doden, maar Jezus bleef gespaard. Door een engel gewaarschuwd, waren Jozef en Maria met hem naar Egypte getrokken. Herodes stierf, en na hem was zijn zoon Archeláüs koning van Judéa, waartoe ook Bethlehem behoorde. Daarom werd Jezus niet naar Bethlehem teruggebracht, maar naar het noorden, naar Nazareth in Galiléa, waar hij opgroeide. Derhalve werd Jezus ten slotte Jezus van Nazareth en niet Jezus van Bethlehem genoemd. — Matthéüs 2:1-23; 21:11.

EEN VOORLOPER INTRODUCEERT DE MESSÍAS

35. Door wie zou de Messías bij de natie Israël worden geïntroduceerd, en wat predikte die bewuste persoon?

35 Volgens de profetie van Maleachi 3:1 zou de Messías door een voorloper bij de natie Israël worden geïntroduceerd. Deze voorloper bleek de zoon te zijn over wie de engel Gabriël had gezegd dat hij aan de bejaarde priester Zacharías en zijn bejaarde vrouw Elisabeth gegeven zou worden en dat Zacharías hem Johannes moest noemen (Lukas 1:5-25, 57-80). In de vroege lente van het jaar 29 G.T., tijdens het vijftiende regeringsjaar van Tiberius Caesar, „kwam Gods bekendmaking tot Johannes, de zoon van Zacharías, in de wildernis. Daarop kwam hij in de gehele omtrek van de Jordaan en predikte de doop als een symbool van berouw tot vergeving van zonden” (Lukas 3:1-3). Hij predikte tot degenen die uitliepen om hem te horen, zeggende: „Hebt berouw, want het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen” (Matthéüs 3:1, 2). Deze prediker werd „Johannes, die doopte”, genoemd. — Markus 1:1-4.

36. Wanneer en waarom ging Jezus naar Johannes om zich te laten dopen, en hoe toonde God zijn goedkeuring ten aanzien daarvan?

36 Nadat Jezus ongeveer zes maanden lang had waargenomen dat Johannes predikte en doopte, kwam hij in actie. Hij erkende dat hij de aardse vertegenwoordiger van dat „koninkrijk der hemelen” zou zijn. In de herfst van dat jaar 29 G.T. werd Jezus dertig jaar oud. Hij gaf het timmermanswerk daar in Nazareth op, liet zijn moeder met haar andere zonen en haar dochters daar achter en ging heen om zijn voorloper, Johannes, op te sporen. Hij had de profetische woorden van koning David in gedachten, die in Psalm 40:6-8 opgetekend staan (Hebreeën 10:1-10). Hij ging derhalve niet naar hem toe om als een symbool van berouw tot vergeving van zonden gedoopt te worden, maar om gedoopt te worden als een symbool van het feit dat hij zich aanbood om datgene te doen wat voortaan Gods wil met betrekking tot hem was. Hoe toonde God dat hij hem aanvaardde? Wij lezen:

„Toen kwam Jezus uit Galiléa naar de Jordaan tot Johannes om door hem te worden gedoopt. Maar deze trachtte hem dit te beletten door te zeggen: ’Ik moet door u gedoopt worden, en gij komt tot mij?’ Jezus gaf hem ten antwoord: ’Laat het deze keer zo zijn, want aldus past het ons alles wat rechtvaardig is te volbrengen.’ Toen belette hij het hem niet langer. Nadat Jezus was gedoopt, kwam hij onmiddellijk omhoog uit het water; en zie! de hemelen werden geopend, en hij zag Gods geest gelijk een duif neerdalen en op hem komen. Zie! Ook kwam er een stem uit de hemelen, die zei: ’Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd.’” — Matthéüs 3:13-17.

37. Wie was Jezus volgens het getuigenis dat Johannes tegenover zijn discipelen aflegde, en met welke woorden wees hij op hem als een offer?

37 Johannes de Doper zag wat er gebeurde en hoorde de stem van de hemelse Vader. Later legde hij tegenover zijn discipelen getuigenis af van wat hij had gezien en wat hij God vanuit de hemel had horen zeggen, en zijn getuigenis luidde: „En ik heb het gezien, en ik heb getuigenis afgelegd dat deze de Zoon van God is.” Johannes wees ook als volgt op de gedoopte Jezus als degene die tot redding van de mensheid geofferd zou worden: „Zie, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt!” (Johannes 1:29-34) Verdient het door Johannes de Doper afgelegde getuigenis het niet door ons in deze tijd aanvaard en geloofd te worden? Ja, beslist!

38. (a) Wat betekende het voor Jezus dat Gods geest op hem neerdaalde? (b) Welk aantal „weken van jaren” eindigde destijds, en wat zou in de daaropvolgende week geschieden?

38 Dat neerdalen van Gods heilige geest op de gedoopte Jezus betekende meer dan slechts dat hij nu een geestelijke Zoon van God werd en het vooruitzicht had weer tot hemels, geestelijk leven te geraken. Het betekende ook dat hij met Gods geest werd gezalfd. Nu werd hij inderdaad de Gezalfde, de Messías of (in het Grieks) de Christus. Zo werd de profetie precies op de juiste tijd vervuld. Destijds, in het jaar 29 G.T., eindigden de zeven (jaar-)weken en de tweeënzestig (jaar-)weken (in totaal 483 jaar) met het voortbrengen van de Gezalfde, de Messías, de Christus (Daniël 9:25). Nu zou de zeventigste (jaar-)week beginnen, op de helft waarvan de Messías „slachtoffer en offergeschenk [zou] doen ophouden” door zichzelf als menselijk slachtoffer te offeren, doordat hij als het Lam Gods in de offerdood werd „afgesneden”. — Daniël 9:26, 27.

39. Waar en bij welke gelegenheid vestigde Jezus Christus er de aandacht op dat Jesaja 61:1-3 in hem werd vervuld?

39 Zo werd ook de profetie van Jesaja 61:1-3 over de zalving van de Messías met Jehovah’s geest vervuld. David was slechts met plantaardige olie gezalfd, maar nu werd de Zoon en Heer van David met heilige geest gezalfd. Toen Jezus in het daaropvolgende jaar naar Nazareth terugkeerde, niet om weer als timmerman werkzaam te zijn, maar om daar in de synagoge te prediken, vestigde hij er de aandacht op dat Jesaja’s profetie in hem werd vervuld. Het verslag in Lukas 4:16-21 vertelt ons:

„Daarom werd hem de rol van de profeet Jesaja aangereikt, en hij opende de rol en vond de plaats waar geschreven stond: ’Jehovah’s geest is op mij, omdat hij mij heeft gezalfd om de armen goed nieuws bekend te maken, hij heeft mij uitgezonden om de gevangenen vrijlating te prediken en de blinden herstel van gezicht, om de verbrijzelden in vrijheid heen te zenden, om Jehovah’s jaar van aanvaarding te prediken.’ Hierna rolde hij de rol op, gaf ze aan de dienaar terug en ging zitten; en de ogen van allen in de synagoge waren oplettend op hem gevestigd. Toen begon hij tot hen te zeggen: ’Heden is deze schriftuurplaats, die gij zojuist hebt gehoord, vervuld.’”

40, 41. (a) Waarom wilde Satan vooral de gezalfde Jezus ertoe brengen zijn rechtschapenheid te verbreken? (b) Hoe liep de beproeving van Jezus door de Verzoeker af?

40 De grote Slang, Satan de Duivel, wist dat deze gezalfde Jezus het Messiaanse „zaad” van Gods hemelse „vrouw” was. Van alle „zonen van de ware God” was hij degene op wie de grote Slang het gemunt had en die hij ertoe wilde brengen zijn rechtschapenheid te verbreken, waardoor de grootste smaad op God gebracht zou worden. Daarom ging hij in de wildernis van Judéa naar Jezus toe, die daar onmiddellijk na zijn doop en zalving met Jehovah’s geest naar toe was gegaan om er veertig dagen te verblijven. De grote Slang trachtte Jezus te verzoeken: Om de Duivel het duidelijke bewijs te leveren dat hij een zoon van God was, moest hij door een wonder stenen in brood veranderen of zich door de onzichtbare engelen op de handen laten dragen nadat hij zich van de kantelen van de tempel in Jeruzalem had gestort.

41 Ten slotte deed de Verzoeker een derde en laatste wanhopige poging en bood hij Jezus als beloning voor slechts één daad van aanbidding „alle koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid” aan. Voor de derde maal haalde Jezus het geschreven Woord van God aan en zei: „Er staat geschreven: ’Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten.’” — Matthéüs 4:1-10.

42. Hoe laat Jezus’ ervaring zich vergelijken met de omstandigheid dat Mozes veertig dagen met Gods engel op de berg Horeb was?

42 De engelen sloegen deze beproeving op de rechtschapenheid van de Messías ten opzichte van de Allerhoogste God gade. Daarom staat er, toen de Duivel was afgedropen: „Zie! engelen kwamen hem dienen” (Matthéüs 4:11; Markus 1:13). Mozes was lang voordien veertig dagen met Jehovah’s engel op de berg Horeb in de wildernis van Sinaï geweest; en nu was Jezus, de Messías, nadat hij veertig dagen in de wildernis van Judéa had gevast en gemediteerd, gereed om vol vertrouwen zijn openbare loopbaan in het land Israël te beginnen. — Exodus 24:18.

[Voetnoten]

^ ¶20 Zie Judas 9 en Openbaring 12:7. Een oudere en uitvoeriger verhandeling hierover vindt men in het werk Christologie des Alten Testaments und Commentar (1829—1835) door E. W. Hengstenberg.

[Studievragen]