Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

De bron van het goede nieuws — „God”

De bron van het goede nieuws — „God”

Hoofdstuk 6

De bron van het goede nieuws — „God”

1. Welke verschillende soorten van goden vereren de mensen thans?

WIE is God eigenlijk? Honderden miljoenen mensen belijden in de God van de bijbel te geloven, maar in plaats van hem te aanbidden, aanbidden zij een mysterieuze Drieëenheid. Honderden miljoenen hindoes vereren eveneens een Drieëenheid, de driehoofdige Trimurti, namelijk Brahma, Vishnu en Shiva, naast hun 330 miljoen andere goden en godinnen. Honderden miljoenen andere personen vereren verscheidene beelden van Boeddha, en het shintoïsme heeft zijn pantheon van acht miljoen goden, met inbegrip van de zonnegodin Amaterasoe Omikami. Dan zijn er honderden miljoenen mensen die zich atheïsten noemen. Sommigen van hen beweren dat religie „opium voor het volk” is, en toch leggen zij hun gestorven leiders in schrijnen en vergoddelijken zij hen.

2. Wat dient een ieder van ons over de ware God te willen vernemen? (1 Korinthiërs 8:5, 6)

2 Er is werkelijk een verwarrende reeks van goden in het rijk der religie, dat zich tot alle hoeken der aarde uitstrekt. Tot ons eigen nut dienen wij derhalve deze situatie met een onbevangen geest te onderzoeken en te zien of wij de waarheid over God te weten kunnen komen.

FAMILIEGODEN

3. (a) Dienen wij onze ouders te eren? (Deuteronomium 5:16) (b) Waartoe zou voorouderverering ons onvermijdelijk leiden? (Genesis 3:1-6)

3 Veel mensen vereren hun voorouders, en sommigen doen dit zeer oprecht. Natuurlijk dient iedereen zijn ouders en zijn grootouders te eren, want zij zijn deze eer waardig. De apostel Paulus haalde eens het vijfde van de Tien Geboden aan en schreef: „Eer uw vader en uw moeder . . . opdat het u goed moge gaan en gij lange tijd op de aarde moogt blijven” (Efeziërs 6:2, 3). Betekent dat echter dat wij hen dienen te vereren? Als wij onze voorouders moesten vereren en deze voorouderverering dan tot het begin van ouders de geschiedenis terugvoerden, zouden wij de eerste ouders van de mensheid, Adam en Eva, vereren, die door hun ongehoorzaamheid in de Hof van Eden over de gehele mensheid problemen en ongeluk brachten! Stellig zouden wij deze voorouders niet willen vereren!

4. (a) Wat kan men uit verslagen uit de Oriënt met betrekking tot eer en verering leren? (b) Hoe wordt God in Matthéüs 22:32 beschreven, en waarom? (1 Thessalonicenzen 4:13)

4 Welk voordeel het heeft oudere personen de verschuldigde eer te doen toekomen terwijl zij nog in leven zijn, blijkt uit de volgende verslagen uit de Oriënt.

In een Japans gezin zorgde de dochter, die zich nauwgezet aan bijbelse beginselen hield, liefdevol voor haar boeddhistische ouders totdat zij stierven. Zij deed werkelijk alles voor hen. De zoon daarentegen deed niets om zijn ouders te helpen terwijl zij nog in leven waren, maar nadat zij gestorven waren, kocht hij voor 300 dollar een butsudan (een boeddhistisch familiealtaar) voor hen, opdat zij vereerd konden worden.

In Korea nam een jonge man de leer van de bijbel aan, maar toen hij in zijn geboortedorp terugkeerde, boden zijn ouders en de dorpsoudsten, die allen de voorouderverering toegedaan waren, hem hevige tegenstand. Toen hij echter verklaarde dat hij de levende ouders eerde en niet de doden vereerde, gaf een 81-jarige dorpsoudste toe: „Wij dienen liever de weg des levens te bewandelen dan de weg der doden.”

Het is waar dat in de christenheid, alsook in vele niet-christelijke landen, een groot deel van de aanbidding om missen, liederen en andere riten voor de doden draait. Over de God van de bijbel wordt echter gezegd: „Hij is niet de God van de doden, maar van de levenden” (Matthéüs 22:32). Zelfs gestorvenen leven in zijn herinnering, en te zijner tijd zal hij, hen hier op aarde het leven teruggeven. Hij hecht derhalve niet zijn goedkeuring aan kostbare, opzichtige begrafenisriten. Wie is dan deze levende God?

„DE GELUKKIGE GOD”

5. Wat zijn enkele eigenschappen van „de gelukkige God”? (Psalm 146:5, 6)

5 De bijbel beschrijft hem als „de gelukkige God”, die de Auteur is van het „glorierijke goede nieuws” voor de mensheid (1 Timótheüs 1:11). Hij heeft de mensenwereld lief en wil dat ook wij gelukkig zijn. Als Schepper van het gehele universum heeft hij de macht ons gelukkig te maken, en als „de Oude van dagen”, die in alle eeuwigheid leeft, heeft hij de superieure wijsheid die nodig is om hier op aarde gelukkige toestanden teweeg te brengen (Daniël 7:9). God „heeft gerechtigheid lief”, en daarom zal hij ervoor zorgen dat degenen die hem en zijn rechtvaardige beginselen loyaal zijn toegedaan. ’de aarde zullen bezitten en er eeuwig op zullen verblijven’ (Psalm 37:28, 29). De bijbel zegt over deze Schepper en God:

„Voordat de bérgen geboren werden, of gij voorts de aarde en het produktieve land . . . hadt voortgebracht, ja, van onbepaalde tijd tot onbepaalde tijd zijt gij God.” „Aan de Koning der eeuwigheid nu, onvergankelijk, onzichtbaar, de enige God, zij eer en heerlijkheid tot in alle eeuwigheid. Amen!” — Psalm 90:2; 1 Timótheüs 1:17.

6. Waarom zou het verkeerd zijn God met afgoden te vergelijken? (Jesaja 42:5, 8)

6 De God van de bijbel is de levende God, de God van hoge morele beginselen, de God die zijn grootse voornemen om de mensheid gelukkig te maken, zal verwezenlijken. Een van de psalmschrijvers zei over hem:

„Onze God is in de hemel; al wat hem heeft behaagd te doen, heeft hij gedaan” (Psalm 115:3).

Men zou hem daarom nooit met de levenloze, nietsdoende afgoden kunnen vergelijken! Over degenen die op zulke afgoden vertrouwen, zei dezelfde psalmist verder:

„Hun afgoden zijn zilver en goud, het werk van de handen van de aardse mens. Een mond hebben ze, maar ze kunnen niet spreken; ogen hebben ze, maar ze kunnen niet zien; oren hebben ze, maar ze kunnen niet horen. Een neus hebben ze, maar ze kunnen niet ruiken. Handen bezitten ze, maar ze kunnen niet tasten. Voeten bezitten ze, maar ze kunnen niet lopen; ze geven geen geluid met hun keel. Degenen die ze maken, zullen net zo worden als zij, allen die erop vertrouwen” (Psalm 115:4-8).

In plaats van dode afgodsbeelden te vereren, dienen wij de levende God te aanbidden.

7. Waarom dienen wij God te zoeken? (Psalm 34:8)

7 Als wij werkelijk gelukkig willen zijn, moeten wij er ernstig moeite voor doen deze gelukkige God te leren kennen, daar hij, zoals de apostel Paulus verklaarde, „de beloner wordt van wie hem ernstig zoeken” (Hebreeën 11:6). Het is niet moeilijk deze God te vinden, en wij hoeven ook niet bevreesd voor hem te zijn. Toen dezelfde Paulus tot een groep afgoden aanbiddende Grieken sprak, beschreef hij God als volgt:

„Mannen van Athene, ik zie dat gij in alle dingen meer dan anderen aan de vrees voor de godheden overgegeven schijnt te zijn. Toen ik bijvoorbeeld rondliep en zorgvuldig uw voorwerpen van verering gadesloeg, vond ik ook een altaar met het opschrift: ’Aan een onbekende God.’ Wat gij daarom onwetend vereert, dat verkondig ik u. De God die de wereld heeft gemaakt en alles wat daarin is, Hij die Heer is van hemel en aarde, woont niet in door handen gemaakte tempels en wordt ook niet door mensenhanden verzorgd, alsof hij iets nodig had, daar hij zelf aan allen leven en ademen alle dingen geeft. En hij heeft uit één mens elke natie van mensen gemaakt om op de gehele oppervlakte der aarde te wonen, en hij heeft de gezette tijden en de vastgestelde grenzen van de woonplaats der mensen verordend, opdat zij God zouden zoeken, of zij wellicht naar hem tasten en hem werkelijk vinden zouden, ofschoon hij eigenlijk niet ver is van een ieder van ons. Want door hem hebben wij het leven en bewegen wij ons en zijn wij, zoals ook sommigen van de dichters onder u hebben gezegd: ’Want wij zijn ook zijn nageslacht.’

Aangezien wij daarom Gods nageslacht zijn, moeten wij niet menen dat het Goddelijk Wezen op goud of zilver of steen gelijkt, op iets wat door menselijke kunstvaardigheid en menselijk vernuft is gebeeldhouwd” (Handelingen 17:22-29).

Sommigen van Paulus’ toehoorders spotten, maar anderen lieten zich overtuigen en geloofden in de levende God.

GOD, DE SCHEPPER

8. Wat kunnen wij uit de scheppingswerken over God leren? (Psalm 19:1)

8 Er zijn thans mensen die het bestaan van God loochenen. Sommigen zeggen: „God is dood.” Maar is hun theorie juist? Over zulke personen schreef Paulus in een van zijn brieven:

„[Gods] onzichtbare hoedanigheden worden van de schepping der wereld af duidelijk gezien, omdat ze worden waargenomen door middel van de dingen die gemaakt zijn, ja, zijn eeuwige kracht en Godheid, zodat zij niet te verontschuldigen zijn” (Romeinen 1:20).

Het uitgestrekte universum met al zijn wonderen is werkelijk een uitdrukking van Gods „eeuwige kracht”.

9. Wat hebben beroemde geleerden toegegeven met betrekking tot de positie van de mens in het universum?

9 Zelfs beroemde geleerden hebben toegegeven hoe nietig zij zijn in vergelijking met de ontzag inboezemende macht en wijsheid die in de schepping openbaar zijn. Albert Einstein bijvoorbeeld getuigde eens:

„Het is voor mij genoeg . . . de wonderbaarlijke structuur van het universum, dat wij vaag kunnen waarnemen, te overpeinzen, en nederig te trachten zelfs maar een oneindig klein gedeelte te begrijpen van de intelligentie die in de natuur openbaar is.”

10. Hoe overtuigde Newton een vriend ervan dat de Schepper leeft?

10 De ontdekker van de „wet der zwaartekracht”, Sir Isaac Newton, kwam eveneens diep onder de indruk van de onzichtbare hoedanigheden van God die in Zijn schepping tot uitdrukking komen. In het volgende verslag wordt verhaald hoe Newton zijn geloof in de Almachtige God betuigde:

Newton liet eens door een bekwame technicus een miniatuurkopie van ons zonnestelsel maken. Ballen die de planeten voorstelden, bewogen zich via een ingenieus mechanisme in hun banen voort als er aan een zwengel werd gedraaid. Op een dag werd Newton door een atheïstische vriend bezocht. Toen hij het toestel zag, draaide hij eraan en riep vol bewondering uit. „Wie heeft dat gemaakt?” Newton antwoordde: „Niemand!” De atheïst antwoordde: „Je denkt toch niet dat ik gek ben! Natuurlijk heeft iemand dat gemaakt en hij moet een genie zijn.” Daarop zei Newton tot zijn vriend: „Dit is slechts een povere imitatie van een veel grootser stelsel waarvan jij de wetten kent, en ik kan jou er niet van overtuigen dat dit stukje speelgoed geen ontwerper en maker heeft; toch beweer jij te geloven dat het grote origineel, waarvan dit is nagemaakt, wel zonder ontwerper of maker tot stand gekomen is!”

Newtons vriend moest toegeven dat de grote Ontwerper en Maker van alle dingen God is. Stellig moeten ook wij, wanneer wij rondom ons de wonderen van de schepping aanschouwen, toegeven dat een alwijze Schepper dat alles gemaakt heeft! Hoe dankbaar dienen wij te zijn dat deze machtige Schepper in zijn liefde de mens hier op aarde heeft geplaatst en dat hij zeer in ons geïnteresseerd is!

GODS LUISTERRIJKE NAAM

11. (a) Waarom is het alleen maar redelijk dat God een naam heeft? (b) Hoe luidt Gods naam? (Jesaja 12:2, 4) (c) Hoe vaak komt deze naam in de bijbel voor? (d) Hoe maakte God zijn naam in Mozes’ dagen op een speciale wijze bekend? (Exodus 6:3, 7, 8)

11 Als mensen hebben wij allen een naam. Ook God, het grootste Personage in het universum, heeft een naam. Hoe luidt die naam? Gods verheven naam komt ongeveer 7000 maal in het bijbelse bericht voor. In Psalm 83:18 bijvoorbeeld staat: „Gij, wiens naam Jehovah is, gij alleen [zijt] de Allerhoogste . . . over heel de aarde.” Toen God Mozes gebruikte om de Israëlieten uit de hand van de wrede Farao van Egypte te bevrijden, maakte Hij Zijn naam op een zeer speciale wijze bekend. Farao zei uitdagend: „Wie is Jehovah, zodat ik zijn stem zou gehoorzamen om Israël heen te zenden?” (Exodus 5:2) Jehovah toonde heel duidelijk wie hij was! Nadat hij tien verwoestende plagen over Egypte had gebracht, voerde hij zijn volk uit het land en spleet hij door een wonder de wateren van de Rode Zee opdat de Israëlieten zich naar de overkant konden begeven. En in diezelfde wateren kwam de elite van de strijdkrachten van Farao om, toen de wateren weer terugkeerden.

12. Met welke voornemen is Gods naam verbonden? (Exodus 3:13-15)

12 Op deze wijze toonde Jehovah dat zijn luisterrijke naam in verband staat met zijn voornemen degenen te bevrijden die hem liefhebben en gehoorzamen. Dat zullen wij vooral beseffen en waarderen wanneer Jehovah binnenkort handelend optreedt om de huidige wereld van goddeloze mensen te vernietigen. God zelf verklaarde meer dan zestig maal bij monde van zijn profeet Ezechiël: „Zij zullen moeten weten dat ik Jehovah ben.” — Ezechiël 38:23.

13. (a) Wat zei Jehovah tot Mozes over Zijn eigenschappen? (b) Wat is Gods meest op de voorgrond tredende eigenschap? (Romeinen 8:38, 39) (c) Hoe kunnen wij bevredigende antwoorden op vele levensvragen vinden?

13 Vele mensen leren Jehovah thans echter kennen op een wijze die hun tot zegen strekt. Deze grote God heeft schitterende eigenschappen. Aan zijn profeet Mozes openbaarde hij zich met de volgende woorden:

„Jehovah, Jehovah, een God barmhartig en goedgunstig, langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid en waarheid, die liefderijke goedheid bewaart voor duizenden, die dwaling en overtreding en zonde vergeeft, maar hij zal geenszins vrijstelling van straf geven” (Exodus 34:6, 7).

Overal in de bijbel kunnen wij lezen hoe Jehovah zijn overvloedige liefderijke goedheid ten toon spreidt jegens degenen die hem loyaal dienen. „God is liefde” (1 Johannes 4:8). Hij is zeer barmhartig jegens degenen die de goddeloosheid van de wereld de rug toekeren en zijn rechtvaardigheid zoeken. Hij is overvloedig in waarheid, en zijn waarheid vinden wij op de bladzijden van de bijbel. Terwijl wij naar zijn waarheid zoeken, zullen wij bevredigende antwoorden op vele levensvragen krijgen.

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 48]

De mensen aanbidden vele goden. Maar wie is de levende God?

[Illustratie op blz. 49]

Wat is nuttiger: dode voorouders te vereren of liefdevol de levende ouders te eren?

[Illustratie op blz. 55]

Slechts de levende God kon het zonnestelsel ontwerpen en scheppen

[Illustratie op blz. 56]

יהוה JEHOVAH

Jehovah verheerlijkt zijn naam door de goddelozen te verdelgen en zijn loyale dienstknechten te bewaren