Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Waarom heeft God toegelaten dat de mensen ongelukkig werden?

Waarom heeft God toegelaten dat de mensen ongelukkig werden?

Hoofdstuk 12

Waarom heeft God toegelaten dat de mensen ongelukkig werden?

1. Waarom dient het ons te interesseren te weten waarom God goddeloosheid heeft toegelaten? (Psalm 94:2, 3)

DE GESCHIEDENIS bevat een verschrikkelijk bericht van onmenselijkheden die mensen jegens hun medemensen hebben begaan. Haar bladzijden zijn rood van het bloed dat bij religieuze oorlogen, massavernietigingen en vervolgingen werd vergoten. De beide wereldoorlogen, die de christenheid heeft ontketend, en de oorlogen die later in Korea, Indo-China en elders zijn uitgebroken, hebben eveneens tot een afschuwelijke afslachting van onschuldige mensen geleid. In veel landen zijn gewelddaad, revoluties en misdaad aan de orde van de dag. Waarom laat God deze verschrikkelijke toestanden, die de mensen ongelukkig maken, toe? Waarom heeft hij ze niet reeds lang geleden uit de weg geruimd? God verklaart zelf de reden daarvoor, en wel in zijn Boek van het „goede nieuws”.

2. (a) Is God bij machte goddeloosheid uit de weg te ruimen? Wil hij dit doen? (Joël 1:15) (b) Hoe blijkt Gods wijsheid in deze aangelegenheid?

2 De God die het onmetelijke universum kon scheppen, heeft stellig de macht alle toestanden die de mensen ongelukkig maken, uit de weg te ruimen. Als de ’God van liefde’ bekommert hij zich werkelijk om de mensen. Hij is echter ook de God van „praktische wijsheid” (1 Johannes 4:16; Spreuken 2:6, 7). Zijn wijsheid wordt getoond doordat hij er de tijd voor heeft genomen een strijdvraag van universeel belang op te lossen. Hoewel dit heeft betekend dat hij heeft toegelaten dat de mensen een tijdlang ongelukkig waren, zal het resultaat op de lange duur voor alle met verstand begaafde schepselen in het universum eeuwig geluk betekenen.

3. (a) Toon door een voorbeeld waarom er voor de oplossing van de strijdvraag tijd nodig is. (b) Waarom is de daartoe vereiste tijd vergelijkenderwijs kort? (Habakuk 2:3)

3 Dit kan vergeleken worden met de berechting van een beruchte moordenaar. Het getuigenverhoor en de pleidooien kunnen maanden in beslag nemen voordat er een rechtvaardig en definitief vonnis geveld kan worden. Dan wordt de moordenaar misschien uit de weg geruimd, en alle anderen wier leven misschien door hem in gevaar werd gebracht, kunnen blij zijn dat de bedreiging voorbij is. Insgelijks is er tijd nodig geweest — ongeveer 6000 jaar — om een strijdvraag op te lossen die door een doodslager, Gods aartsvijand, is opgeworpen. Hoe kort is die tijdsduur echter vergeleken bij het eeuwige geluk dat ons te wachten staat! In Gods ogen zijn namelijk „duizend jaren . . . slechts als de dag van gisteren wanneer die voorbijgegaan is”. — Psalm 90:4.

DE STRIJDVRAAG

4. (a) Wat is de grote strijdvraag? (Psalm 83:18) (b) Op welke wijze werd Gods soevereiniteit in twijfel getrokken?

4 Wat is de grote strijdvraag die opgelost moet worden? Ze heeft met Jehovah’s soevereiniteit over zijn schepselen te maken. Ten tijde van de opstand in Eden wierp Satan een strijdvraag op met betrekking tot Gods soevereiniteit. Niet dat hij de macht had om God als Soeverein af te zetten. Neen, maar hij wierp de vraag op: Oefent God de soevereiniteit over zijn schepselen op de juiste wijze en in hun beste belang uit? Wordt zijn soevereiniteit op rechtvaardige wijze uitgeoefend? Verdient ze het door hen erkend te worden? Door middel van een slang zei Satan in Eden tot Eva: „Is het werkelijk zo dat God heeft gezegd dat gij niet van elke boom van de tuin moogt eten?” Nadat Satan Jehovah’s soevereiniteit had aangevallen door te insinueren dat Hij had gelogen, overreedde hij Eva — en door haar ook Adam — ertoe zich aan Gods soevereiniteit te onttrekken, onafhankelijk te zijn en zelf te beslissen wat „goed” en wat „kwaad” is (Genesis 3:1-5). Wat hij dus in twijfel trok, was of Gods soevereiniteit wel juist en rechtvaardig werd uitgeoefend en of God het wel verdiende als Soeverein erkend te worden.

5. (a) Waarom heeft God goddeloosheid toegelaten? (Romeinen 9:17) (b) Hoe zal Gods oordeel voor alle eeuwigheid van kracht zijn?

5 God veroordeelde de goddeloze opstandelingen ter dood. Hij stond hen echter toe nog een tijdlang te leven en liet toe dat Adam en Eva onvolmaakte nakomelingen voortbrachten. Ja, hij liet toe dat goddeloosheid onder Satans heerschappij tot vandaag de dag heeft voortgeduurd. Waarom deed hij dat? Om daardoor eens voor altijd te bewijzen dat zijn soevereiniteit in elk opzicht rechtvaardig is en dat geen van zijn schepselen zich in blijvend geluk kan verheugen wanneer hij onafhankelijk ten aanzien van zijn soevereiniteit en rechtvaardige wetten handelt. Aldus stelt hij Satan als „doodslager”, leugenaar, lasteraar en bedrieger aan de kaak, en hij zal hem te zamen met alle andere wettelozen uit de weg ruimen. Dan zal Gods vonnis een precedent vormen en voor alle eeuwigheid als toetssteen dienen, in geval wederom een schepsel de soevereiniteit van Jehovah in twijfel zou trekken. — Johannes 8:44.

6. (a) Wat is met betrekking tot menselijke heerschappij gebleken? (b) Welk beeld biedt de menselijke heerschappij thans? (Prediker 8:9)

6 Wat heeft het verloop van deze rechtszaak voor het gerechtshof van het universum getoond? De mens heeft duidelijk bewezen dat hij niet in staat is onafhankelijk van Gods soevereiniteit juist te heersen. Het is precies zo geweest als de profeet Jeremia zei:

„Ik weet heel goed, o Jehovah, dat het niet aan de aardse mens is zijn weg te bepalen. Het staat niet aan een man die wandelt, zelfs maar zijn schrede te richten” (Jeremia 10:23).

Nog nooit is dit duidelijker geweest dan in onze tijd, waarin de wereld in democratische, communistische en „Derde Wereld”-staten is verdeeld, die dikwijls door verdere onenigheid nog onder elkaar verdeeld zijn. Corruptie en leugendiplomatie zijn onder de menselijke heerschappij aan de orde van de dag. Terwijl een kwart van de wereldbevolking honger lijdt, geven heersers grote sommen geld uit om zich te bewapenen, in veel gevallen met kernwapens, waarmee zij het gehele menselijke ras kunnen verdelgen. De meeste heersers hebben op economisch of op andere gebieden ernstige problemen, en dikwijls worden zij in één nacht ten val gebracht. De woorden uit Psalm 127:1 zijn op elke door staatslieden aangegane verbintenis van toepassing:

„Als Jehovah zelf het huis niet bouwt, is het tevergeefs dat de bouwers ervan er hard aan hebben gewerkt.”

7. (a) Waarom is Gods heerschappij superieur aan menselijke heerschappij? (Psalm 45:6) (b) Wat zal God nu met betrekking tot menselijke heerschappij doen, en waarom? (Nahum 1:9)

7 Er zijn goede redenen waarom Jehovah’s soevereiniteit verre superieur is aan menselijke heerschappij. Gods soevereiniteit is gebaseerd op liefde, die „een volmaakte band van eenheid” is (Kolossenzen 3:14). Menselijke heerschappij ontaardt gewoonlijk in zelfzucht en hebzucht. Gods soevereiniteit heeft de kracht om te verenigen en „alle dingen . . . bijeen te vergaderen” (Efeziërs 1:10). Menselijke heerschappij kweekt verdeeldheid, haat en strijd. Gods soevereiniteit wordt „door middel van gerechtigheid en . . . rechtvaardigheid” uitgeoefend (Jesaja 9:7). Menselijke heerschappij onderdrukt gewoonlijk de armen en begunstigt de rijken. In kritieke ogenblikken is ze een droevige mislukking gebleken, en nu staat God op het punt ze uit de weg te ruimen om zijn rechtvaardige soevereiniteit over de aarde weer volledig uit te oefenen.

’S MENSEN RECHTSCHAPENHEID

8. Welke uitdaging wierp Satan met betrekking tot Job op?

8 In de Hof van Eden werd echter in verband daarmee nog een strijdvraag opgeworpen. Ze luidt: Kan God, aangezien de eerste mensen in opstand kwamen, wel iemand op aarde zetten die hem onder beproeving loyaal zal blijven? Dat deze strijdvraag bestaat, blijkt uit het bijbelboek Job. In de eerste twee hoofdstukken van dit boek wordt beschreven wat er zich ruim 3500 jaar geleden in de hemelse hoven afspeelde. Toen de hemelse zonen Gods zich aldaar voor Jehovah verzamelden, verscheen ook Satan, en Jehovah zei tot hem:

„Vervolgens zei Jehovah tot Satan: ’Hebt gij uw hart gericht op mijn knecht Job, dat er niemand op aarde is als hij, een onberispelijk en oprecht man, godvrezend en wijkend van het kwaad?’ Daarop antwoordde Satan Jehovah en zei: ’Is het om niet, dat Job God heeft gevreesd? Hebt gij niet zelf om hem en om zijn huis en om al wat hij heeft, rondom een omheining geplaatst? Het werk van zijn handen hebt gij gezegend, en zijn vee zelf heeft zich uitgebreid over de aarde. Maar steek voor de verandering alstublieft uw hand eens uit en tast alles aan wat hij heeft en zie eens of hij u niet recht in uw gezicht zal vervloeken.’” — Job 1:8-11.

9. Welk bericht heeft Job opgebouwd, en hoe werd hij beloond? (Job 42:12-16; Jakobus 5:11)

9 Jehovah liet deze beproeving toe. Job verloor zijn vee en zijn kinderen stierven, maar hij vervloekte God niet en keerde zich niet tegen hem. Toen Satan hem later met een walgelijke ziekte sloeg, zei zijn vrouw ten slotte in wanhoop tot hem: „Vervloek God en sterf!” Maar hij hield nog steeds aan zijn rechtschapenheid jegens God vast. Daarop voegden drie valse vertroosters nog meer aan zijn lijden toe, maar Job verklaarde:

„Totdat ik de laatste adem uitblaas, zal ik mijn rechtschapenheid niet van mij laten wijken!” (Job 2:9, 10; 27:5)

Later werd Job er rijk voor beloond dat hij zijn rechtschapenheid had bewaard.

10. Welk bericht hebben anderen die hun rechtschapenheid bewaarden, opgebouwd? (Hebreeën 12:1)

10 Het bijbelse bericht, met inbegrip van Hebreeën, hoofdstuk 11, laat zien dat nog vele andere mensen besloten Jehovah’s soevereiniteit onzelfzuchtig hoog te houden, ondanks allerlei vijandige aanvallen die Satan op hun rechtschapenheid kon ondernemen. Door de eeuwen heen zijn er mensen geweest die hun rechtschapenheid bewaarden.

11. (a) Zijn er thans nog mensen die hun rechtschapenheid bewaren? (Spreuken 27:11) (b) Hoe zal God zijn soevereiniteit rechtvaardigen, en voor hoe lang? (Ezechiël 36:23)

11 Ten tijde van het Hitlerregime in Duitsland weigerden Jehovah’s christelijke getuigen bijvoorbeeld de nationaal-socialistische vlag te groeten en de dictator als hun redder te aanvaarden. Vele honderden bezegelden hun rechtschapenheid met de dood. Een van deze getrouwen schreef op de avond van zijn terechtstelling de volgende brief, die kenmerkend is voor vele, aan zijn geliefde vrouw:

„Wanneer deze brief je bereikt, zal mijn leven vervuld zijn. Wij weten dat de dood de angel ontnomen is en dat de zegepraal over het graf is behaald. . . . Het uur zal komen dat de naam van de Almachtige God gerechtvaardigd wordt en de mensen het zullen zien. Als zij thans vragen waarom hij dat tot nu toe niet heeft gedaan, dan weten wij dat daardoor Zijn macht op nog doeltreffender wijze wordt getoond. . . . Ik heb nu het einde bereikt, en ik bid dat ook jij mag volharden . . . dus kijk ik nog eenmaal in je heldere, stralende ogen en wis ik de laatste droefheid weg uit je hart. Hef ondanks de smart je hoofd omhoog en verheug je, niet over de dood, maar over het leven, dat God degenen zal geven die Hem liefhebben.”

Binnenkort zal Jehovah zijn soevereiniteit en allen die ze ondersteunen, rechtvaardigen. Dit zal gepaard gaan met een demonstratie van zijn macht ten aanzien van zijn vijanden, waardoor zijn naam „over de gehele aarde” verhoogd zal worden. — Exodus 9:16.

HET GROOTSTE VOORBEELD VAN RECHTSCHAPENHEID

12. Wie was het beste geschikt zijn standpunt aan Jehovah’s zijde in te nemen, en hoe werd hij een mens? (Johannes 1:14)

12 De strijdvraag van rechtschapenheid betreft echter niet slechts ons mensen. Er was zelfs een engel in de hemel die in opstand was gekomen en aldus Satan werd. Andere ’zonen Gods’ sloten zich later bij hem in zijn opstand aan (Genesis 6:4, 5). Het is dus een universele strijdvraag. Niemand kon Jehovah’s zijde in deze strijdvraag beter vertegenwoordigen dan degene die na Jehovah de hoogste plaats in het universum innam: de „meesterwerker” die bij de schepping met hem had samengewerkt! Deze hemelse Zoon stemde er vreugdevol in toe dat God zijn leven naar de schoot van een Israëlitische maagd — Maria — overbracht, zodat hij als mens op deze aarde, waar Satan de strijdvraag had opgeworpen, werd geboren.

13. Hoe bood Jezus het hoofd aan Satans uitdaging? (1 Petrus 2:21-23)

13 Toen Jezus, de Zoon van God, een volwassen mens was geworden, liet hij zich dopen, en wel als symbool van het feit dat hij zich aan God aanbood om de speciale taak die hem door God was opgedragen, te volbrengen. Al spoedig werd hij door Satan aangevallen. Deze bood Jezus de soevereiniteit over alle menselijke koninkrijken op aarde aan, want die bezat hij destijds — mits Jezus een daad van aanbidding jegens hem zou verrichten en aldus zijn rechtschapenheid jegens Jehovah zou verbreken. Jezus antwoordde Satan:

„Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: ’Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten.’” — Matthéüs 4:10.

14. Waarom kon Jezus zeggen dat Satan ’geen vat op hem had’?

14 Nadat Satan er niet in was geslaagd Jezus ervan af te brengen Jehovah’s rechtvaardige wet te volgen, oefende hij vervolgens door bemiddeling van de religieuze leiders van die tijd sterke druk op hem uit. Zij vervolgden hem wreed en lieten hem ten slotte aan een terechtstellingspaal ter dood brengen, maar zij konden hem er niet toe brengen van het pad van volmaakte rechtschapenheid en gehoorzaamheid aan Gods soevereiniteit af te wijken. Op de dag van zijn dood kon Jezus over Satan zeggen: „Hij heeft geen vat op mij” (Johannes 14:30). Op de derde dag daarna beloonde Jehovah Zijn getrouwe Zoon door hem in de geest op te wekken en hem later tot Zijn „rechterhand” van gunst in de hemel te verhogen. — Handelingen 2:32, 33.

15. Hoe moedigde Jezus zijn discipelen aan, en hoe handelen zij? (Filippenzen 2:5, 8, 9)

15 Tot zijn loyale discipelen had dit voorbeeld van rechtschapenheid gezegd:

„In de wereld zult gij verdrukking hebben, maar schept moed! ik heb de wereld overwonnen” (Johannes 16:33).

Jezus’ apostelen en vele christenen na hen hebben eveneens hun rechtschapenheid bewaard, en dat zelfs tot de dood.

BEPROEFDE EN GETROUWE REGEERDERS

16. Waarom kunnen de mensen vertrouwen stellen in het nieuwe bestuur van de aarde? (Jesaja 32:1)

16 Er is nog iets belangrijks tot stand gebracht doordat God toeliet dat Jezus’ discipelen beproevingen en vervolgingen moesten verduren. Evenals Jezus zelf „gehoorzaamheid [heeft] geleerd uit de dingen die hij heeft geleden”, werden ook zij door het lijden getraind en gevormd om dezelfde zuivere eigenschappen van loyaliteit jegens Gods soevereiniteit te ontwikkelen. Uit de bijbel blijkt dat God een „kleine kudde” van deze discipelen van Jezus uitkiest, in totaal „honderd vierenveertig duizend”, om deel te hebben aan een geestelijke, „eerste opstanding” en met Christus in zijn duizendjarige koninkrijk over de mensheid te regeren. Wat een tegenstelling zal die hemelse Koninkrijksheerschappij vormen met de corrupte, beginselloze menselijke heerschappij van tegenwoordig! Bovendien zal er op aarde een zichtbaar bestuur zijn, dat door mannen uitgeoefend zal worden tot wie getrouwe mensen zoals Job zullen behoren, alsook een groot aantal anderen die hun rechtschapenheid hebben bewaard, zowel uit de oudheid als uit onze twintigste eeuw! Wat een vertrouwen zal de mensheid in dat bestuur kunnen stellen! — Hebreeën 5:8; Lukas 12:32; Openbaring 14:1-5; 20:6.

17. Waarom is Gods lankmoedigheid ons tot nut geweest? (2 Petrus 3:9, 15)

17 Wij dienen blij te zijn dat Jehovah „lankmoedigheid” heeft getoond en de goddelozen nog niet heeft vernietigd, want daardoor hebben velen de gelegenheid gekregen zich in de grote strijdvraag aan Jehovah’s zijde te stellen (Romeinen 2:4). Mag ook u gezegend worden omdat u zijn soevereiniteit ondersteunt!

18. (a) Hoe zal God zijn oordeel voltrekken? (Jeremia 25:31) (b) Wat voor een plaats zal de aarde dan worden? (Jesaja 11:9)

18 De reeds zo lang bestaande strijdvraag, waarbij het om Gods soevereiniteit en ’s mensen rechtschapenheid gaat, zal nu spoedig eens voor altijd opgelost worden, en dat volledig ten gunste van Jehovah. Binnenkort zal Jehovah zijn „gerechtelijk vonnis” voltrekken en Satan, alsmede alle anderen die Gods heerschappij tegenstaan, van de aarde verwijderen. Dan zal de aarde een heerlijke plaats worden, waar „al wat adem heeft”, „Jah”, Jehovah, zal loven (Psalm 150:6). Om God echter voor altijd te kunnen loven, moet de mens voor altijd leven. Hoe is dat mogelijk? Dat vernemen wij in het volgende hoofdstuk.

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 107]

De afwikkeling van een rechtszaak kost tijd. Zo moet ook de grote strijdvraag inzake de soevereiniteit nauwkeurig onderzocht worden worden

[Illustratie op blz. 110]

De zwaarbeproefde Job bewaarde zijn rechtschapenheid

[Illustratie op blz. 113]

Jezus Christus, het grootste voorbeeld van rechtschapenheid

[Illustratie op blz. 115]

Het duizendjarige koninkrijk van Christus zal Jehovah’s rechtvaardige soevereiniteit verhogen en voor alle mensen tot zegen zijn