Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

„De begeerlijke dingen van alle natiën moeten binnenkomen”

„De begeerlijke dingen van alle natiën moeten binnenkomen”

Hoofdstuk 5

De begeerlijke dingen van alle natiën moeten binnenkomen”

1. Wat volgt volgens Haggaï 2:7 op het schudden van de natiën, en wat dienen wij dus niet te willen doen met betrekking tot Jehovah’s aanbidding?

HET IS duidelijk dat de profetie van Haggaï 2:6 in vervulling is gegaan sinds Jehovah God de Almachtige in dat door oorlog gekenmerkte jaar 1914 G.T. zijn universele soevereiniteit opnam. De profetie vertelt ons echter vervolgens wat, behalve de totale verwijdering van het door mensen gemaakte samenstel van dingen op aarde, het resultaat zal zijn van het schudden van alle natiën. In Haggaï 2:7 vervolgt de Soevereine Heer Jehovah met te zeggen: „’En ik wil alle natiën schudden, en de begeerlijke dingen van alle natiën moeten binnenkomen; en ik wil dit huis met heerlijkheid vervullen’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd.” Wanneer wij deze goddelijke belofte in aanmerking nemen, waaruit blijkt dat het Jehovah der legerscharen behaagt zijn tempel of huis van zuivere aanbidding te verheerlijken, wie zijn wij dan dat wij de ware aanbidding van Hem in deze veelbewogen dagen zouden verachten en omlaag zouden halen?

2. Hoe heeft Jehovah de natiën sinds 1914 G.T. geschud, en waarom moet er een laatste reactie van hun zijde komen?

2 Jehovah der legerscharen heeft, als een getrouwe vervulling van deze profetie, alle natiën geschud. Sinds 1914 G.T. heeft hij zijn Koninkrijksambassadeurs gezonden om alle natiën in kennis te stellen van de kritieke verandering die er heeft plaatsgevonden in de universele status quo. Het resultaat is precies zo geweest als Jezus Christus in zijn profetie over het „besluit van het samenstel van dingen” voorzei: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen” (Matth. 24:3-14). Alle natiën moeten bekennen dat hun gramschap is ontstoken tegen de Koninkrijksambassadeurs. Het historische verslag getuigt tegen de natiën. Maar hun gramschap is nog niet ten einde. In de beslissende krachtmeting die nog voor ons ligt, zullen de Koninkrijksambassadeurs aan Jehovah’s universele soevereiniteit blijven vasthouden en getrouw overeenkomstig hun door God geschonken boodschap blijven leven. Daarom zal er, zoals in Gods profetische Woord is voorzegd, een laatste woedeuitbarsting van de zijde van alle natiën komen.

3. In hoeverre zal Jehovah de natiën schudden, en wat valt er dus te zeggen over de religieuze verdraagzaamheid die ze momenteel wellicht aan de dag leggen?

3 De vijandigheid van de politieke natiën der aarde zal ten volle worden getoond en bijgevolg zal Jehovah der legerscharen al die natiën net zo lang schudden totdat ze verpulverd zijn en voor eeuwig verwijderd worden. De religieuze verdraagzaamheid die de natiën dus momenteel wellicht ten opzichte van de Koninkrijksambassadeurs aan de dag leggen, is slechts tijdelijk. Niemand late zich daardoor misleiden.

4. Hebben de natiën, als politieke instellingen, de profetie van Haggaï 2:7 vervuld, en waaruit blijkt of dit zo is?

4 Wat moeten wij volgens de profetie van Haggaï 2:7 vóór de laatste woedeuitbarsting van de zijde van alle natiën, gevolgd door hun gewelddadige verwijdering, verwachten? Dit: „’De begeerlijke dingen van alle natiën moeten binnenkomen; en ik wil dit huis met heerlijkheid vervullen’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd.” Welnu, wat tonen de historische feiten met betrekking tot de vervulling van deze profetie tot nu toe? Ze tonen niet dat alle politieke natiën als natiën in hun geheel, als politieke instellingen, in Jehovah’s ware tempel van aanbidding zijn gekomen en de begeerlijke dingen van hun natiën als vrijwillige geschenken met zich hebben meegebracht. Na alles wat er sinds 1914 G.T. is gebeurd, doen de natiën nog steeds geen afstand van hun eigen aardse soevereiniteit en spreken zij zich niet uit ten gunste van Jehovah’s universele soevereiniteit. Na het einde van de Tweede Wereldoorlog in 1945 hebben ze de Verenigde Naties opgericht als de internationale organisatie voor wereldvrede en veiligheid. Hieraan houden ze, in wanhoop, tot op deze dag hardnekkig vast. Die internationale organisatie is lijnrecht tegen Jehovah’s soevereiniteit gekant.

5. Hoe hebben afzonderlijke burgers die zich in de schuddende natiën bevinden, gereageerd, en met wie hebben zij zich verbonden?

5 Hoe staat het echter met individuele burgers in alle natiën die zich tijdens het hevige schudden staande hebben trachten te houden? Welnu, tot op heden hebben tienduizenden afzonderlijke personen op een andere wijze op de Koninkrijksprediking gereageerd dan hun politieke regeringen en de religieuze organisaties die in de politiek gewikkeld zijn. Zij hebben ingezien dat er geen gelukkige, vredige, voorspoedige toekomst voor hen is onder zulke door mensen gemaakte politieke regeringen. Zij hebben ingezien dat de enige hoop om niet met de politieke natiën van dit samenstel van dingen vernietigd te worden, gelegen is in het Messiaanse koninkrijk van de Soevereine Heer Jehovah. Zij zijn ervan doordrongen dat Satan de Duivel de „god van dit samenstel van dingen” is en zij willen die valse god niet aanbidden door de politieke natiën te aanbidden. Zij beseffen dat alle soevereiniteit rechtens aan de Allerhoogste God toekomt. Daarom hebben zij zich volkomen aan de Soevereine Heer Jehovah opgedragen om hem in zijn ware huis van aanbidding te aanbidden. Zij hebben zich met Zijn ambassadeurs verbonden.

6. Welke profetie van Jesaja zien wij in vervulling gaan wanneer wij zulke hedendaagse voorstanders van Jehovah’s soevereiniteit en aanbidding zien?

6 Wanneer wij zulke hedendaagse voorstanders van Jehovah’s universele soevereiniteit en aanbidding zien, aanschouwen wij een opwindende vervulling van de zo dikwijls aangehaalde profetie van Jesaja 2:2-4: „Het moet geschieden in het laatst der dagen dat de berg van het huis van Jehovah stevig bevestigd zal worden boven de top der bergen, en hij zal stellig verheven worden boven de heuvels; en daarheen moeten alle natiën stromen. En vele volken zullen stellig heengaan en zeggen: ’Komt, en laten wij opgaan naar de berg van Jehovah, naar het huis van de God van Jakob; en hij zal ons onderrichten omtrent zijn wegen, en wij zullen stellig zijn paden bewandelen.’ Want uit Sion zal de wet uitgaan, en het woord van Jehovah uit Jeruzalem. En hij zal stellig richten onder de natiën en de zaken rechtzetten met betrekking tot vele volken. En zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen moeten slaan en hun speren tot snoeimessen. Natie zal tegen natie geen zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren.”

7. Wanneer begon dit te geschieden, en wat voor soort van mensen stromen toe?

7 Niet in het begin, maar in het „laatst der dagen” van deze „tijd van het einde” begon deze internationale menigte naar de hoogst verheven aanbidding van Jehovah, „de God van Jakob [of, Israël]”, te stromen. Daar zij uit „alle natiën” komen, zijn zij geen geestelijke Israëlieten, zoals de Koninkrijksambassadeurs.

8, 9. In welk jaar begon de profetie waarneembaar in vervulling te gaan, en na welke gebeurtenissen?

8 Wanneer begonnen deze mensen uit „alle natiën” naar de symbolische „berg van Jehovah” te stromen om eensgezind in het „huis van de God van Jakob” te aanbidden? Het was waarneembaar nadat het uit twee delen bestaande artikel getiteld „De groote Schaar” in de uitgave van De Wachttoren van november 1935, vier jaar voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak, was gepubliceerd. De in dit artikel uiteengezette stof was reeds eerder besproken, namelijk op vrijdagmiddag, 31 mei 1935, tijdens een algemeen congres van Jehovah’s getuigen in Washington, D.C., V.S. In zowel de toespraak als het gedrukte artikel werd een verklaring gegeven van de „grote schare” die in Openbaring 7:9, 10 werd voorzien en voorzegd, waar wij lezen:

9 „Na deze dingen zag ik, en zie! een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natiën en stammen en volken en talen, staande voor de troon en voor het Lam, gehuld in lange witte gewaden, en er waren palmtakken in hun handen. En zij blijven met een luide stem roepen, zeggende: ’Redding hebben wij te danken aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam.’”

10. Uit wie bestaat deze ongetelde „grote schare”?

10 Deze ongetelde „grote schare” werd onderscheiden van de geestelijke Israëlieten, die in de voorgaande vijf verzen (Openb. 7:4-8) werden afgebeeld en die met het zegel van de levende God verzegeld moesten worden. Deze internationale „grote schare” bestaat uit hedendaagse discipelen van Christus die niet met Gods zegel worden verzegeld om als koningen en priesters in Gods geestelijke tempel met Jezus Christus verbonden te zijn (Openb. 20:4-6). Zij zijn opgedragen, gedoopte discipelen van Christus die niet aldus worden verzegeld, maar die Jezus Christus als de Voortreffelijke Herder volgen. Door hem worden zij tot een aardse bestemming geleid, tot eeuwig leven op een paradijsaarde onder het hemelse koninkrijk van Jezus Christus en zijn 144.000 verzegelde discipelen. Deze niet-verzegelde discipelen behoren tot de „andere schapen”, waarvan Jezus Christus in Johannes 10:16 gewag maakte: „Ik heb nog andere schapen, die niet van deze kooi zijn; ook die moet ik brengen, en zij zullen naar mijn stem luisteren, en zij zullen één kudde, één herder worden.” Ieder jaar sinds 1935 zijn deze bijeengebrachte „andere schapen” in aantal toegenomen zodat zij inderdaad een „grote schare” vormen.

DE „BEGEERLIJKE DINGEN” GESPAARD

11, 12. (a) Zijn zij iets begeerlijks in Jehovah’s tempel van aanbidding? (b) Waaruit blijkt of zij tot de dingen behoren die tot vernietigens toe geschud zullen worden?

11 Zijn deze opgedragen, gedoopte „andere schapen” iets begeerlijks in het huis dat gewijd is aan de zuivere aanbidding van de Soevereine Heer Jehovah? Ja, beslist! Zij zijn werkelijk „de begeerlijke dingen van alle natiën” die, zoals Jehovah der legerscharen had voorzegd, zouden binnenkomen om in zijn tempel te aanbidden. Jehovah verlangt geen materiële geschenken en financiële bijdragen van alle natiën. In plaats daarvan wenst hij schitterende levende aanbidders te hebben zoals deze ongetelde „grote schare” uit alle natiën, stammen, volken en talen (Joh. 4:23, 24). Dit zijn geen dingen die in de komende „grote verdrukking”, die over het wereldomvattende samenstel van dingen komt, geschud en geschokt zullen worden zodat ze verbrijzeld, vernietigd, worden. Deze met schapen te vergelijken gelovigen in het Lam Jezus Christus moeten door die verwoestende verdrukking heen worden gespaard. Dit wordt beklemtoond in de volgende vraag en het daarop gegeven antwoord:

12 „En een van de oudere personen nam het woord en zei tot mij: ’Wie zijn dezen die in de lange witte gewaden zijn gehuld, en waar zijn zij vandaan gekomen?’ Daarop zei ik [de apostel Johannes] onmiddellijk tot hem: ’Mijn heer, gíj weet het.’ En hij zei tot mij: ’Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen, en zij hebben hun lange gewaden gewassen en hebben ze wit gemaakt in het bloed van het Lam.’” — Openb. 7:13, 14.

13, 14. (a) Hoe gaat derhalve het verdere gedeelte van Haggaï 2:7 in vervulling: „En ik wil dit huis met heerlijkheid vervullen”? (b) Hoe werd dit in Openbaring 7:15 voorzegd?

13 Door het binnenkomen van deze „andere schapen” die uit alle natiën komen, vervult Jehovah der legerscharen het verdere gedeelte van zijn belofte: „En ik wil dit huis met heerlijkheid vervullen” (Hag. 2:7). Een lege tempel, zonder aanbidders, zou geen heerlijkheid voor Jehovah der legerscharen zijn. Maar door in zijn plaats van aanbidding een grote menigte aanbidders te hebben die gehuld zijn in schoongewassen, lange, witte gewaden en met palmtakken wuiven en uitroepen: „Redding hebben wij te danken aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam”, zou Jehovah’s huis met meer heerlijkheid worden vervuld dan mogelijk zou zijn door welke materiële versieringen maar ook. Dat Zijn huis van aanbidding aldus met heerlijkheid wordt vervuld, werd voorzegd in het volgende gedeelte van het antwoord op Johannes’ vraag:

14 „Daarom zijn zij voor de troon van God, en zij verrichten dag en nacht heilige dienst voor hem in zijn tempel, en hij die op de troon is gezeten, zal zijn tent over hen uitspreiden.” — Openb. 7:15.

15. (a) Waar dient deze toenemende „grote schare” God als het ware dag en nacht? (b) Wie op aarde hebben ontzag voor de wijze waarop God aldus zijn tempel met heerlijkheid vervult?

15 Honderdduizenden van deze „grote schare” „andere schapen” bevinden zich reeds in de geestelijke tempel van Jehovah God, die thans als Universele Soeverein op zijn troon is gezeten. Dag en nacht verrichten zij daar heilige dienst voor hem door overal zijn Messiaanse koninkrijk te verkondigen en bekend te maken dat de gehele mensheid redding kan ontvangen door middel van het bloed van het Lam Gods, Jezus Christus. Daar zij geen verzegelde geestelijke Israëlieten zijn, bevinden zij zich als het ware in het Voorhof der heidenen, welke voorhof in de dagen van Jezus Christus en zijn apostelen deel uitmaakte van de tempel in Jeruzalem. Het is eveneens in deze grote geestelijke tempel dat een overblijfsel van de geestelijke Israëlieten thans dienst verricht als onderpriesters onder de Hogepriester Jezus Christus. Hierdoor verheugt het overblijfsel van geestelijke Israëlieten, die als geestelijke onderpriesters dienst verrichten, zich thans in de liefdevolle omgang met deze toenemende „grote schare” „andere schapen” die oprecht meedoen aan de zuivere aanbidding van de Soevereine Heer Jehovah. Deze onderpriesters hebben ontzag voor de wijze waarop God aldus zijn tempel met heerlijkheid heeft vervuld.

16. (a) Wat doet Jehovah met het oog op hun behoud dwars door de „grote verdrukking” heen? (b) Wat doet de met een Lam te vergelijken Herder voor hen?

16 Met het oog op het behoud van de „grote schare” met schapen te vergelijken aanbidders dwars door de komende „grote verdrukking” heen, wordt er beloofd: „En hij die op de troon is gezeten, zal zijn tent over hen uitspreiden.” Dat zij niet tot vernietigens toe geschud en van de aarde verwijderd zullen worden, wordt hun verzekerd in hetgeen verder omtrent deze „grote schare” in Jehovah’s geestelijke tempel wordt gezegd: „Zij zullen geen honger of dorst meer lijden, ook zal de zon hen niet fel beschijnen noch enige verschroeiende hitte [van goddelijk misnoegen] hen treffen, want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen naar bronnen van wateren des levens leiden. En God zal elke traan uit hun ogen wegwissen.” — Openb. 7:15-17.

17. (a) Is er ooit tevoren iets dergelijks in Jehovah’s geestelijke tempel gebeurd? (b) Hoe is de aanbidding van Hem in zijn tempel tot in eeuwigheid voor Hem verzekerd?

17 Nog nooit tevoren heeft er zo iets schitterends in de geestelijke tempel van de Soevereine Heer Jehovah plaatsgevonden. Nog nooit tevoren werd die tempel met heerlijkheid vervuld doordat er zoveel „begeerlijke dingen” uit alle natiën binnenkwamen. De aanbidding van Jehovah in zijn geestelijke tempel is tot in eeuwigheid voor Hem verzekerd. Wanneer het huidige schudden en schokken van alle natiën, ja, van de symbolische hemel, aarde, zee en het droge, zijn grootse climax bereikt in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon, gevolgd door het in de afgrond slingeren van Satan, zal zijn geestelijke tempel waarin hij troont, ongeschokt blijven bestaan. Zijn aanbidders die zich daar bevinden, zullen liefdevolle bescherming ontvangen onder Zijn tent en zullen gespaard worden om in alle toekomstige tijd heilige dienst voor hem te verrichten.

DE GROTERE HEERLIJKHEID VAN HET LAATSTE HUIS

18. Wat is het meest waardevolle dat de „begeerlijke dingen uit alle natiën” de Schepper kunnen geven, en waarom?

18 Het meest waardevolle dat de „begeerlijke dingen van alle natiën” de grote Schepper kunnen geven, is hun zuivere aanbidding van Hem als hun God. De religieuze stelsels van de christenheid en van het jodendom en van andere overheersende religies hebben hun huizen van aanbidding gevuld met goud en zilver en andere materiële schatten van hoge aardse waarde. Maar zulk een materiële rijkdom verlangt de ene levende en ware God niet van zijn aanbidders. Hij is de Eigenaar van alle materiële dingen omdat hij de Schepper is.

19. (a) Kunnen wij God door materiële geschenken verrijken? (b) Waarom hoefden de tempelbouwers in Haggaï’s tijd zich geen zorgen te maken over onkosten?

19 Niemand kan God de Schepper verrijken door zulke materiële kostbaarheden in een gebouw te brengen dat aan de een of andere religie is opgedragen. Men verrijkt de Schepper niet door hem dingen te geven die reeds van hem zijn, hoewel de priesters van de verschillende religies hier misschien wel rijker door worden. Bij het vullen van Jehovah’s huis met heerlijkheid worden zulke materiële dingen dus niet vereist. Haggaï’s profetie vervolgt dan ook: „’Van mij is het zilver, en van mij is het goud’, is de uitspraak van Jehovah der legerscharen” (Hag. 2:8). Moesten de tempelbouwers in Jeruzalem in Haggaï’s tijd, in 520 v.G.T., zich zorgen maken over onkosten? Neen! Niet met zo’n rijke God.

20. Hoe zou de Schepper ervoor zorgen dat alle benodigde onkosten gedekt zouden worden, en waarom hoefden de bouwers niet ontmoedigd te zijn omdat de dingen er in het begin niet zo veelbelovend uitzagen?

20 Jehovah der legerscharen was destijds als Schepper de Eigenaar van alle materiële dingen die de tempelbouwers nodig hadden. Men kon zich op hem verlaten voor alle financiële ondersteuning die nodig was om met de herbouw van de tempel van zijn aanbidding te beginnen en die tot een einde te brengen. Hij kon er ook voor zorgen dat, door Zijn geest, bepaalde personen die materiële rijkdom bezaten, bijdragen zouden schenken voor de herbouw. Dat hij beloofde het te bouwen nieuwe huis van aanbidding met heerlijkheid te zullen vullen, was een goddelijke waarborg dat er vol vertrouwen met de herbouw van het huis begonnen kon worden. Het huis zou voltooid worden en er zouden aanbidders naar toe komen. Dat de dingen er in het begin niet zo veelbelovend uitzagen, was voor de tempelbouwers derhalve geen reden ontmoedigd te worden. Jehovah zou hen er niet toe aanmoedigen met iets te beginnen dat zij later onvoltooid zouden moeten laten. De rijkste persoon in het gehele levende universum stond achter hen!

21. Aan welke verklaring die in Zion’s Watch Tower werd gepubliceerd, herinnert dit ons?

21 Dit herinnert ons aan de verklaring die in de tweede uitgave van het tijdschrift De Wachttoren werd gedrukt, gedateerd augustus 1879, bladzijde 2, onder het kopje „Wilt u ’Zion’s Watch Tower’ hebben?”

Denk niet dat deze opmerkingen een verzoek om geld inhouden. Neen. „Zions Wachttoren” heeft, zoals wij geloven JEHOVAH als zijn ondersteuner, en aangezien dit het geval is, zal dit blad nooit mensen om ondersteuning vragen of verzoeken. Wanneer Hij die zegt: „Al het goud en het zilver van de bergen zijn van mij”, niet in de noodzakelijke middelen voorziet, zullen wij dit als een teken beschouwen dat het de tijd is de publikatie tijdelijk op te schorten.

Deze verklaring werd in de 6000 exemplaren waarin het tijdschrift toen werd gedrukt, gepubliceerd.

22. Waarom hadden de tempelbouwers een buitengewoon groot geloof nodig, en welke zienswijze moesten zij hebben?

22 Toen stadhouder Zerubbábel en de hogepriester Jozua, de zoon van Jozadak, en de rest van de Israëlieten aan het werk gingen om Jehovah’s tempel in Jeruzalem te herbouwen, moesten zij een buitengewoon groot geloof in God oefenen, te meer daar het officiële verbod van het Perzische Rijk ten aanzien van de herbouw van Jehovah’s huis van aanbidding nog steeds van kracht was. Bovendien moesten de bouwers ontmoediging verdrijven, die er bestond omdat het nederige begin van het werk als niets scheen vergeleken bij de vroegere glorierijke tempel die door koning Salomo was gebouwd. Zij moesten Jehovah’s zienswijze hebben om aangemoedigd te worden voorwaarts te gaan. Daarom gebruikte Jehovah zijn profeet Haggaï om in de volgende bewoordingen te onthullen wat de goddelijke zienswijze was: „’Groter zal de heerlijkheid van dit laatste huis worden dan die van het vorige’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd. ’En op deze plaats zal ik vrede geven’, is de uitspraak van Jehovah der legerscharen.” — Hag. 2:9.

23. Wat moeten wij met het oog op het feit dat de ’heerlijkheid van het laatste huis groter zou zijn dan die van het vorige’, bedenken met betrekking tot Jehovah’s ware tempel?

23 Om deze profetische woorden te kunnen begrijpen, moeten wij bedenken dat het Allerheiligste van Jehovah’s geestelijke tempel de heilige woonplaats van Jehovah God in de onzichtbare hemel is en dat deze geestelijke tempel van Hem in het jaar 607 v.G.T., toen heel Jeruzalem woest werd gelegd, niet door de Babylonische legers werd verwoest. Slechts de typologische afbeelding ervan op aarde werd verwoest. De werkelijke geestelijke tempel van Jehovah moest nog tot bestaan komen en zou niet herbouwd hoeven te worden. Deze destijds toekomstige geestelijke tempel is dus tot op heden blijven bestaan en de laatste en volledige vervulling van Jehovah’s profetie in onze tijd is van toepassing op die ene geestelijke tempel van de ene levende en ware God.

24. Wat was in Haggaï’s tijd het „laatste huis” en wat was het „vorige”, en hoe werd de heerlijkheid van het ene groter dan die van het andere?

24 In Haggaï’s tijd, meer dan 2490 jaar geleden, moest er een nieuwe en tweede tempel in Jeruzalem worden gebouwd. Het zou het „laatste huis” zijn, aangezien de verwoeste tempel van Salomo de „vorige” tempel was. Die beide huizen waren „de voorbeeldige afbeeldingen van de dingen in de hemelen” (Hebr. 9:23). Volgens Jehovah’s verzekering in Haggaï 2:9 zou de heerlijkheid van de tempel die onder toezicht van stadhouder Zerubbábel en de hogepriester Jozua in Jeruzalem gebouwd zou worden, groter zijn dan die van de tempel van koning Salomo. Hoe ging dit in vervulling? In de eerste plaats bleef deze tempel langer in gebruik, van 515 v.G.T. tot 70 G.T., ofte wel gedurende 584 jaar, terwijl Salomo’s tempel 420 jaar lang bleef bestaan. Het „laatste huis” bleef dus bestaan tot de komst van de Messías, en hijzelf gaf daar onderwijs. Bovendien begon koning Herodes de Grote van de Romeinse provincie Judéa de tempel van Zerubbábel in het jaar 17 v.G.T. geleidelijk te herbouwen. Hij spendeerde er veel geld aan, zodat deze tempel in luister wedijverde met Salomo’s tempel. Wat bij God echter meer zou tellen, is dat Zijn huis gewaardeerd zou worden door aanbidders.

25. Wat betekende de grotere heerlijkheid van het „laatste huis” op het gebied van aanbidders in de tempel?

25 Ongetwijfeld stroomden er dus meer aanbidders naar Jehovah’s herbouwde huis van aanbidding in Jeruzalem dan in het geval van Salomo’s tempel. Vooral over een langere tijdsperiode. Ook kwamen de aanbidders uit meer wijdverspreide delen van de aarde dan in het geval van de vorige tempel, aangezien de tempel meer dan negentig jaar nadat de joden als ballingen en vluchtelingen naar vele delen van de aarde waren verstrooid, werd herbouwd. Op de dag van het pinksterfeest in 33 G.T. waren er daar in Herodes’ tempel in Jeruzalem natuurlijke joden en proselieten uit Parthië, Medië, Elam, Mesopotamië, Kappadócië, Pontus, de provincie Asia, Frygië, Pamfylië, Egypte, Libië, dat bij Cyrene ligt, Rome, Kreta en Arabië, alsook uit Judéa (Hand. 2:1-11). Op deze wijze werd het laatste huis, in de typologische vervulling van de profetie, in religieus opzicht met meer aanbidders begunstigd en had het derhalve een grotere heerlijkheid.

26. Welke heerlijkheid kreeg Jehovah’s geestelijke tempel van de voorafbeeldingen ervan die door mensen op aarde werden gebouwd?

26 Hoe wordt Jehovah’s profetie echter vervuld met betrekking tot de geestelijke tempel, die slechts één onverwoestbare tempel is, die nooit herbouwd of vervangen hoeft te worden? Op deze wijze: Gedurende de tijd dat die stoffelijke tempels, zoals die welke respectievelijk door Salomo, Zerubbábel en Herodes werden gebouwd, bestonden, werd de aandacht op Jehovah’s werkelijke geestelijke tempel gevestigd door die voorafbeeldingen ervan op aarde in Jeruzalem. Zelfs de visionaire tempel die de profeet Ezechiël in het jaar 593 v.G.T. op wonderbaarlijke wijze zag, vestigde in typologisch opzicht de aandacht op Jehovah’s geestelijke tempel (Ezech. 40:1 tot 47:2). Zulke mondaine, aardse tempels konden, hoe ontzag inboezemend ze ook voor de menselijke aanschouwer waren, de aanbidders die zich daarin bevonden nooit een volledig inzicht geven in de onbeschrijfelijke heerlijkheid van Jehovah’s ware, geestelijke tempel. Dit zinnebeeldig voorstellen van de werkelijkheden duurde voort totdat Jezus, de Zoon van God, in 29 G.T. in water werd gedoopt en met Jehovah’s geest werd gezalfd om de beloofde Christus of Messías te zijn. — Matth. 3:13-17; Joh. 1:29-34.

27. Hoe begon Jehovah’s ware tempel in 29 G.T. meer te hebben dan een voorafbeelding ervan op aarde?

27 Sinds die gebeurtenis begon Jehovah’s geestelijke tempel meer te hebben dan slechts een voorafbeelding ervan in Jeruzalem. Vanaf die tijd werd de tempel inderdaad een realiteit doordat Jezus met Gods geest werd gezalfd tot „hogepriester naar de wijze van Melchizédek” (Hebr. 6:20; Ps. 110:4). Jezus Christus werd in de geestelijke staat gebracht die werd afgebeeld door de eerste afdeling of het Heilige van de tempel, waarin zich de gouden lampestandaard, de tafel met de broden der voorzetting en het gouden reukaltaar bevonden. Ook was hij in de staat gekomen die werd afgebeeld door het tempelvoorhof voor de priesters, waar het koperen altaar stond, en hij was genaderd tot Gods altaar-equivalent voor het aanbieden van zijn volmaakte menselijke lichaam als zoenoffer voor de „zonde der wereld”. De tegenbeeldige Verzoendag met betrekking tot de werkelijke, geestelijke tempel van Jehovah was dus begonnen (Hebr. 8:1 tot 10:10) en zou drie en een half jaar lang, tot 33 G.T., voortduren.

DE HEMELSE TEMPEL VERHEERLIJKT

28. Hoe en wanneer ging Jezus Christus door de barrière heen die door het binnenste gordijn van de tempel werd geïllustreerd, en met welk doel?

28 Op 14 Nisan van het jaar 33 G.T. voltooide Jezus Christus als geestelijke hogepriester zijn slachtoffer op aarde en werd zijn dode, vleselijke lichaam begraven. Op de derde dag daarna, op 16 Nisan 33 G.T., werd hij als een geestelijk persoon uit de doden opgewekt en aldus ging hij door de barrière heen die werd afgebeeld door de tempelvoorhang die het Heilige van het Allerheiligste scheidde, namelijk zijn vlees. Aldus kon hij het werkelijke Allerheiligste binnengaan en in de tegenwoordigheid van Jehovah God in de hemel zelf verschijnen, om daar als hogepriester de waarde van zijn menselijke slachtoffer aan te bieden en verzoening voor de mensheid te doen. — Hebr. 9:23-28; 6:19, 20; 10:19, 20.

29. Hoe werd er door het verschijnen van Jezus Christus in Gods tegenwoordigheid heerlijkheid aan Jehovah’s ware tempel verleend?

29 Toen Jezus Christus het werkelijke Allerheiligste van God binnenging, werd hierdoor een heerlijkheid aan Jehovah’s werkelijke geestelijke tempel verleend die deze nog nooit eerder had gehad. Want zie! in Zijn heiligste tegenwoordigheid stond nu Zijn eeuwige Hogepriester, opgewekt „in heerlijkheid”, onsterfelijk en bekleed met de „kracht van een onvernietigbaar leven”! — 1 Kor. 15:42-57; Hebr. 7:15-24.

30. Wanneer werden er anderen binnengeleid in de staat die door het Heilige van de tempel werd afgebeeld, en hoevelen zullen er ten slotte door de barrière heen gaan die door het binnenste gordijn werd afgebeeld?

30 Op de feestdag van Pinksteren, 6 Sivan 33 G.T., werd de verheerlijkte Jezus Christus door Jehovah God gebruikt om de heilige geest op zijn getrouwe discipelen uit te storten (Hand. 2:1-38). Hierdoor werden zij door de geest verwekte kinderen van God en werden zij gezalfd tot geestelijke onderpriesters van de Hogepriester Jezus Christus (Joh. 3:3, 5; 2 Kor. 1:21; 1 Joh. 2:20 tot 27; 3:1, 2; 1 Petr. 2:9). In overeenstemming hiermee werden zij in de priesterlijke, geestelijke staat gebracht die door het Heilige van de tempel in Jeruzalem werd afgebeeld, ten einde zich te verheugen in het licht van de tegenbeeldige gouden lampestandaard en voordeel te trekken van de tafel met de broden der voorzetting en om op het gouden reukaltaar het reukwerk van gebed op te zenden (Hebr. 9:1, 2; Luk. 1:8-12, 21, 22). De gemeente van geestelijke Israëlieten zal ten slotte uit 144.000 geestelijke onderpriesters bestaan, en bij hun opstanding uit de doden — nadat Christus’ koninkrijk is opgericht — zullen zij ieder worden opgewekt met een geestelijk lichaam, „in heerlijkheid”, bekleed met onsterfelijkheid. — Rom. 6:5; 2 Kor. 5:1-5.

31. Hoe zal dit tot de heerlijkheid van Jehovah’s geestelijke tempel bijdragen?

31 Door aldus in de „eerste opstanding” te delen, zullen zij het hemelse Allerheiligste worden binnengeleid; en „zij zullen priesters van God en van de Christus zijn en zullen de duizend jaren met hem als koningen regeren” (Openb. 7:4-8; 14:1, 3; 20:4-6). Doordat Jehovah deze getrouwe geestelijke Israëlieten zo’n glorierijke ingang in het Allerheiligste van zijn eigen tegenwoordigheid verleent, zal hij nog meer heerlijkheid aan zijn geestelijke tempel schenken zoals deze niet eerder heeft gehad toen de stoffelijke tempels van Salomo, Zerubbábel en Herodes als typen op aarde functioneerden.

32. Wat was het geval met de buitenste voorhoven van die typologische, door mensen gemaakte tempels in Jeruzalem, en tot wanneer?

32 In de dagen van die typologische tempels in Jeruzalem wemelde het in hun voorhoven, buiten het voorhof van de priesters, van aanbidders die van ver en dichtbij kwamen (Ps. 84:1, 2, 10; Luk. 1:21). Sinds het jaar 70 G.T. stromen de menigten van aanbidders niet meer naar de voorhoven van Jehovah’s huis van aanbidding in Jeruzalem, want de typologische, stoffelijke tempel voor goddelijke aanbidding is voorgoed verdwenen (Joh. 4:20-24; Hand. 21:26-28; Matth. 24:1, 2; Luk. 21:5-7, 20-24). De heerlijkheid van de typologische tempels die met mensenhanden zijn gemaakt, is voor altijd verdwenen, want wij leven thans niet langer in de tijd van de schaduwen van de toekomstige goede dingen. Wij leven in de dagen van de glorierijke werkelijkheden die blijvend zijn (Kol. 2:16, 17; Hebr. 10:1-4, 10). Maar hoe staat het met de voorhoven van de ware tempel?

33. Welke vraag omtrent de „begeerlijke dingen van alle natiën” kunnen wij in deze tijd waarin het schudden plaatsvindt, terecht stellen met betrekking tot Jehovah’s geestelijke tempel?

33 Jehovah der legerscharen gebruikte zijn profeet Haggaï om, sprekend over zijn werkelijke geestelijke tempel, te voorzeggen dat de „begeerlijke dingen van alle natiën” in zijn huis van aanbidding zouden komen. Dit zou gebeuren in een tijd dat de hemel en de aarde en de zee en het droge geschud zouden worden. Wij naderen thans het spectaculaire hoogtepunt van die tijd van universele beroering. Het is thans de juiste tijd om te vragen: Zijn die begeerlijke dingen werkelijk binnengekomen uit alle natiën voordat deze tot vernietigens toe geschud en verwijderd worden? Ja!

34. Hoe zijn de voorhoven van Jehovah’s geestelijke tempel derhalve met een heerlijkheid vervuld die ze nog nooit eerder hebben gehad?

34 Honderdduizenden van hen zijn ’binnengekomen’, in de vorm van opgedragen, gedoopte discipelen van Jezus Christus. Hij heeft hen binnengebracht als zijn „andere schapen” en hen tot „één kudde” gemaakt met het nog in leven zijnde overblijfsel van zijn geestelijke onderpriesters in de voorhoven van Jehovah’s tempel (Joh. 10:16; Openb. 7:9, 10). Daar deze ongetelde „grote schare” op ordelijke wijze heilige dienst verricht in de voorhoven van Jehovah en zij hun redding toeschrijven aan hun op de troon geplaatste God en aan zijn Lam, bieden zij een aanblik waardoor de Soevereine Heer Jehovah wordt verheerlijkt. Zij vullen niet de kerken en kathedralen van de christenheid en de synagogen van het jodendom, maar de voorhoven van Jehovah’s ware geestelijke tempel met een heerlijkheid die deze nog niet eerder heeft gehad. Naar waarheid is reeds in vervulling gegaan dat ’de toekomstige heerlijkheid van dit huis groter zal zijn dan de vorige’ (Hag. 2:9, NBG). „Groter wordt de luister van de laatste tempel dan van de eerste; — zegt Jahve der legerscharen.” — KB.

VREDE TE MIDDEN VAN HET SCHUDDEN

35, 36. (a) Met welke vertroostende woorden besloot Jehovah zijn tweede bij monde van Haggaï geuite profetie? (b) Verdween Jeruzalems tempel op een vredige wijze, en waar heerst thans vrede op aarde?

35 Jehovah besloot zijn tweede bij monde van Haggaï geuite profetie met de volgende vertroostende woorden: „’En op deze plaats zal ik vrede geven’, is de uitspraak van Jehovah der legerscharen.” — Hag. 2:9.

36 Het verdwijnen van Jeruzalem en de door Zerubbábel gebouwde en door koning Herodes vernieuwde tempel in het jaar 70 G.T., geschiedde niet op een vredige wijze maar te midden van een verschrikkelijke tijd van verdrukking (Matth. 24:1-22). De werkelijke geestelijke tempel van Jehovah is echter een plaats van duurzame vrede. Met betrekking tot het op juiste wijze voortgang doen vinden van de vergaderingen van ware christenen in dat geestelijke huis van aanbidding, staat er geschreven: „God is geen God van wanorde, maar van vrede. . . . laat alle dingen betamelijk en volgens regeling geschieden” (1 Kor. 14:33, 40). Deze gedragslijn wordt op de vergaderingen van Jehovah’s christelijke getuigen gevolgd, zodat de geest van vrede onder hen heerst. — Gal. 5:22, 23.

37. Hoe wordt er, ondanks al het schudden rondom, in de voorhoven van Jehovah’s huis vrede gegeven met betrekking tot het overblijfsel en de „grote schare”?

37 Terwijl Jehovah der legerscharen de symbolische hemel, aarde, zee en het droge schudt, geeft hij vrede in de aardse voorhoven van zijn geestelijke tempel. De leden van het gezalfde overblijfsel van Zijn geestelijke onderpriesters kwijten zich strikt van hun plichten in Zijn huis van aanbidding en onthouden zich van elke verwikkeling in de geschillen en conflicten van deze wereld. De „grote schare” „andere schapen” die naar de „berg van Jehovah, naar het huis van de God van Jakob”, is gestroomd, heeft figuurlijk gesproken gedaan wat in Jesaja 2:2-4 omtrent hen werd voorzegd. Zij hebben hun zwaarden tot ploegscharen geslagen en hun speren tot snoeimessen. Zij leren geen vleselijke oorlogvoering meer. In de naderbij komende „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon zullen zij niet gewelddadig de hand opheffen tegen Gods vijanden. Zij zullen het aan Hem overlaten Zijn oorlog te strijden, in het vertrouwen dat Hij de glorierijke overwinning zal behalen (Openb. 16:14-16; 2 Kron. 20:15). Door deze handelwijze geven zij blijk van Gods geest en tonen zij de „wijsheid van boven”. — Jak. 3:17.

38. Welk vooruitzicht dat eens, in Haggaï’s tijd, de gefrustreerde tempelbouwers voor ogen werd gesteld, ziet het overblijfsel van geestelijke Israëlieten thans over de gehele wereld in vervulling gaan, en welke vermaning wordt hun gegeven?

38 Wat een geweldige vrede genieten Jehovah’s christelijke getuigen thans in zijn geestelijke huis van aanbidding! Hoe verheugend voor onze ogen is het te zien hoe de heerlijkheid van Jehovah zijn geestelijke tempel vervult naarmate de „begeerlijke dingen van alle natiën” blijven binnenkomen! Lang geleden werd het vooruitzicht op zo iets verbazingwekkends de eens gefrustreerde bouwers van een nieuwe tempel in Jeruzalem door Jehovah’s profeet Haggaï voor ogen gesteld. Thans aanschouwen wij in werkelijkheid de wonderbaarlijke vervulling van Haggaï’s profetie in deze dagen, nu alle natiën worden geschud, en dit dient het gezalfde overblijfsel van geestelijke Israëlieten aan te sporen in hun heilige dienst voor Jehovah God in zijn geestelijke huis van aanbidding. Op dit overblijfsel is de geïnspireerde vermaning van toepassing om de onverdiende goedheid van Jehovah niet te verspelen, zoals Esau, die geen waardering toonde: „Laten wij daarom, aangezien wij een koninkrijk zullen ontvangen dat niet geschokt kan worden, onverdiende goedheid blijven hebben, waardoor wij heilige dienst voor God kunnen verrichten op een hem welgevallige wijze, met godvruchtige vrees en ontzag. Want onze God is ook een verterend vuur.” — Hebr. 12:16, 17, 28, 29.

[Studievragen]

[Diagram op blz. 85]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

TEMPEL HERBOUWD DOOR HERODES

(Plattegrond)

Tyropeondal

Kidrondal

Olijfberg naar het oosten

Zuilengangen

Koninklijke zuilengang

Zuilengang van Salomo

Noordelijke zuilengang

Voorhof der heidenen

Buitenste voorhof

Stenen afscheiding

Voorhof der vrouwen

Voorhof van Israël

Voorhof der priesters

Tempel

Stadsmuur

Stadsmuur

Schone poort

Poort

Poort

Poort

Poort

Poort

Poort

1. Allerheiligste

2. Heilige

3. Brandofferaltaar

4. Gegoten zee

5. Binnenste tempelpoort