Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Een afschaduwing van toekomstige dingen

Een afschaduwing van toekomstige dingen

Hoofdstuk 13

Een afschaduwing van toekomstige dingen

1. Wat maakt het voor iemand moeilijk onder de huidige wetsregeling recht te verkrijgen?

TEGENWOORDIG bevatten de wetboeken van de meeste natiën zo’n warnet van bepalingen dat de persoon die recht zoekt, er gewoonlijk verstandig aan doet niet te trachten zelf voor advocaat te spelen. Bovendien zijn er „mazen” in de wet, zodat gewoonlijk de rijken worden begunstigd. Zou het niet aangenaam zijn onder een wetstelsel te leven dat eerlijk en eenvoudig was — zodat een rechtszaak geen kostbare aangelegenheid zou zijn, zelfs niet voor de gewone man, en zodat iedereen, rijk of arm, zijn zaak op informele wijze voor het gerecht zou kunnen brengen en op onpartijdige wijze gehoord zou kunnen worden?

2, 3. Waarom is het nuttig voor ons de wet die God aan Israël gaf, te beschouwen?

2 Dit was het geval met het Mozaïsche wetstelsel dat God aan Israël gaf. Over deze wet zegt de bijbel: „De rechterlijke beslissingen van Jehovah zijn waarachtig; ze zijn alle te zamen rechtvaardig gebleken” (Psalm 19:9). Dat Jehovah’s rechterlijke beslissingen voortreffelijk zijn, blijkt uit een onderzoek van enkele van de voorschriften die deel uitmaken van dit uit iets meer dan 600 wetten bestaande stelsel.

3 Hoewel christenen niet onder die aan Israël gegeven wet staan, is het toch nuttig deze te beschouwen. Waarom? Omdat de Wet verduidelijkt hoe Jehovah aangelegenheden beziet en opheldering verschaft omtrent de beginselen op grond waarvan hij te allen tijde met zijn schepping handelt.

4. Welke positie en autoriteit had Jehovah in de oudheid in Israëls regering?

4 Het regeringsbestuur van Israël was uniek doordat Jehovah de opperste en absolute Regeerder was. Hij was de Koning en bovendien was hij God, het religieuze Hoofd van de natie. De profeet Jesaja zei: „Jehovah is onze Rechter, Jehovah is onze Wetgever, Jehovah is onze Koning; hijzelf zal ons redden.” — Jesaja 33:22.

5. Hoe was in Israël gehoorzaamheid aan de wet tevens een beoefening van de ware aanbidding?

5 Afgoderij, of de aanbidding van enige andere god, was derhalve tevens verraad, een vergrijp tegen de regering. Evenzo was een flagrante overtreding van de wet van het land een daad van minachting jegens God, het Hoofd van de aanbidding van de natie. Een opzettelijke overtreding van de wet stond gelijk met laster. Gehoorzaamheid aan de wet maakte derhalve deel uit van de ware aanbidding.

BURGERRECHTEN

6, 7. Beschrijf hoe burgerrechten werden beschermd.

6 Er bestonden onder de Wet geen problemen op het gebied van burgerrechten wanneer de rechters en bestuurders van de natie God gehoorzaamden. De Wet beschermde de ingeborene, de inwonende vreemdeling en zelfs de buitenlander die tijdelijk in het land vertoefde. — Exodus 22:21; 23:9; Leviticus 19:33, 34.

7 Onder de Wet werd de arme niet van recht verstoken omdat hij arm was, noch de rijke enkel omdat hij rijk was. — Leviticus 19:15; Exodus 23:3.

VRIENDELIJKE CONSIDERATIE JEGENS DE ARMEN

8. Hoe werd er door de Wet consideratie jegens de armen betoond?

8 De economie van Israël bestond hoofdzakelijk in landbouw, waarbij elke man een stuk land als erfdeel had. Sommige Israëlieten zouden, door een slecht beleid of financiële tegenslagen, arm kunnen worden, zodat zij hun land moesten verkopen. Ook inwonende vreemdelingen konden soms in slechte omstandigheden geraken. Uit vriendelijkheid jegens hen was de regeling getroffen dat elke boer bij het oogsten niet de randen van zijn veld mocht afoogsten. Hij diende ook elke korenschoof die door de oogsters was vergeten, te laten staan (Leviticus 19:9, 10; Deuteronomium 24:19-21). Dit werd als een nalezing voor de arme achtergelaten. — Ruth 2:15, 16.

9, 10. Hoe trokken alle mensen voordeel van de wetten waardoor arme personen werden beschermd?

9 Natuurlijk vergde dit werk van de zijde van de arme persoon, want aren lezen was niet gemakkelijk. Dientengevolge waren er geen werkloze armen, die door de regering onderhouden moesten worden — steuntrekken en sociale verzorging waren onbekende begrippen (Deuteronomium 15:11; Ruth 2:3, 7). Dit komt overeen met het christelijke beginsel dat in 2 Thessalonicenzen 3:10 staat, waar wij lezen: „Als iemand niet wil werken, laat hij dan ook niet eten.”

10 Behalve dat er regelingen getroffen waren dat de arme in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien, werden alle burgers ertoe verplicht de behoeftigen met edelmoedigheid te bejegenen. Dit bevorderde de broederschap en de nationale eenheid. — Leviticus 25:35-38.

EEN „SLAVERNIJ” DIE NIET ONDERDRUKKEND WAS

11. Waarom was in het oude Israël slavernij niet hardvochtig en onderdrukkend, zoals dit in meer recente tijden het geval is geweest?

11 De „slavernij” in Israël was niet zoals de onderdrukkende slavernij die wij in meer recente tijden kennen. Ze voorzag in werkelijkheid in bescherming van een gezin dat, als gevolg van financiële tegenslagen of een rampspoed, het stuk land dat zij als erfdeel bezaten, moest verkopen en dat ten slotte, nadat zij het van de koop ontvangen geld hadden gebruikt, behoeftig was geworden. Of misschien waren zij zwaar in de schuld geraakt. In plaats van zelfstandig te blijven werken zoals voorheen, kon het gezin, of bepaalde leden ervan, dan in „slavernij” gaan. Maar deze slavernij kwam veel overeen met ons hedendaagse beginsel van tewerkstelling, namelijk dat men voor iemand anders werkt, hetgeen voor velen een vorm van ’economische slavernij’ is.

12. Welke regeling was voor Hebreeuwse „slaven” getroffen?

12 De Hebreeuwse „slaaf” mocht bijvoorbeeld niet als eigendom worden behandeld, maar moest als een „loonarbeider” worden beschouwd. Voorts moest hij na zes jaar van dienstbaarheid worden vrijgelaten (Leviticus 25:39-43). Zijn meester of „werkgever” moest hem dan, naar gelang de meester welstand genoot, stoffelijke dingen geven ten einde de man en zijn gezin te helpen opnieuw te beginnen (Deuteronomium 15:12-15). Door deze regeling werd voorkomen dat een gezin behoeftig werd en konden zij over voedsel en kleding beschikken totdat zij in hun eigen onderhoud konden voorzien.

13. (a) Welke mogelijkheid bestond er om vrij te komen voordat de normale zes jaar van dienstbaarheid ten einde waren? (b) In welke bescherming was voorzien voor jonge Hebreeuwse meisjes die slavinnen waren?

13 Bovendien kon de persoon, terwijl hij in „slavernij” verkeerde, aan projecten meewerken of anderszins zaken doen of geld investeren, zodat een man zich in sommige gevallen uit zijn dienstbaarheid kon loskopen. Of hij kon door een naaste bloedverwant, die zijn schulden voor hem betaalde, worden losgekocht, waarna hij vrij was (Leviticus 25:47-54). Een dochter die in „slavernij” ging, werd dikwijls door haar meester tot vrouw genomen. Net als in het geval van elke andere vrouw, moest haar alles worden gegeven waar zij recht op had. — Exodus 21:7-11.

BESCHERMING VOOR VROUWEN

14. Hoe werd een gescheiden vrouw beschermd?

14 Vrouwen werden door de huwelijkswetten beschermd. Een man moest een deugdelijke reden hebben om van zijn vrouw te scheiden, terwijl hij haar bovendien een echtscheidingscertificaat moest geven. Het echtscheidingscertificaat beschermde haar, zodat er, in geval zij zou hertrouwen, geen valse beschuldigingen tegen haar ingebracht konden worden. — Deuteronomium 24:1; zie Jezus’ verklaring in verband met echtscheiding in Matthéüs 19:3-9.

15. Door welke wetten werd hoererij tegengegaan?

15 Een man die een maagd die niet verloofd was, verleidde, moest haar, met goedvinden van haar vader, trouwen en kon nooit van haar scheiden (Deuteronomium 22:28, 29; Exodus 22:16, 17). Was de vrouw verloofd, dan kreeg de man de doodstraf, waardoor zij tegen seksuele aanranding werd beschermd, hetgeen net zo ernstig werd geacht als moord. — Deuteronomium 22:25-27.

16. (a) Was polygamie oorspronkelijk door God ingesteld? (Matthéüs 19:4-6) (b) Waarom werd polygamie in het oude Israël door God getolereerd?

16 Hoewel polygamie werd toegestaan, waren hier in het belang van de vrouw wettelijke voorzieningen voor getroffen. Polygamie, een van oudsher bestaand gebruik, werd getolereerd omdat het niet Gods tijd was om alle dingen recht te zetten. God wachtte tot de tijd van het christendom om de oorspronkelijke staat van monogamie te herstellen (1 Korinthiërs 7:2). God heeft zijn volk altijd onderwezen en geleid naar gelang zij het konden bevatten en correctie van hun wegen konden aanvaarden. Jezus zei in Johannes 16:12 tot zijn discipelen: „Nog vele dingen heb ik u te zeggen, maar gij kunt ze op het ogenblik niet dragen.” Na Jezus’ dood en opstanding werden derhalve veel dingen voor hen duidelijk gemaakt en rechtgezet.

17. Hoe werd de minder beminde vrouw in een polygaam huwelijk beschermd?

17 In een polygaam huwelijk werd dikwijls één van de vrouwen door de echtgenoot begunstigd. De Wet beschermde echter de minder beminde vrouw. Indien haar zoon bijvoorbeeld de eerstgeborene van de vader was, zou hem het eerstgeboorterecht niet onthouden worden, want de vader kon het niet aan een zoon geven die later aan een favoriete vrouw werd geboren. — Deuteronomium 21:15-17.

18. Hoe werden vrouwen, zelfs onder Israëls vijanden, beschermd?

18 Zelfs vrouwen in vijandelijke steden werden niet seksueel gemolesteerd. En ook werden er geen prostituées in de nabijheid van legerkampen aangetroffen, want soldaten die aan de oorlog deelnamen, mochten geen seksuele betrekkingen hebben. — Deuteronomium 21:10-14.

HET STRAFRECHT

19. Welk voordeel had het dat er in het oude Israël geen gevangenissen waren?

19 Het strafrecht was veel beter dan de strafwetgeving in deze tijd. Er waren onder de Wet geen voorzieningen getroffen voor gevangenissen. Pas later, gedurende de regering van de koningen, werden er gevangenissen in Israël ingesteld, hetgeen onjuist was (Jeremia 37:15, 16; 38:6, 28). Dat er voor geen enkele misdaad gevangenisstraffen werden voorgeschreven, betekende dat er geen misdadigers ten koste van de hardwerkende mensen die de wet gehoorzaamden, van voedsel en onderdak werden voorzien.

20. Wat was de straf op stelen, en welke voordelen wierp dit af?

20 Wanneer een man van zijn medemens had gestolen, werd hij niet in de gevangenis geworpen. Derhalve kon hij werken en het gestolene terugbetalen. Zijn slachtoffer bleef niet met de strop zitten. Bovendien werd er van de dief verlangd dat hij het dubbele of nog meer van wat hij had gestolen, zou terugbetalen, hetgeen ervan afhing wat hij had gestolen en wat hij ermee had gedaan (Exodus 22:1, 4, 7). Als hij niet betaalde, werd hij in slavernij verkocht. Hij moest net zolang bij zijn slachtoffer of bij een andere Israëliet werken, totdat hij overeenkomstig de rechterlijke uitspraak had terugbetaald wat hij had gestolen (Exodus 22:3). Indien hij aanmatigend weigerde aan het vonnis te voldoen, zou hij ter dood gebracht worden (Deuteronomium 17:12). Deze wet kwam niet alleen het slachtoffer van de dief ten goede, maar vormde ook een krachtig afschrikwekkend middel tegen diefstal.

21. (a) Wat was de straf op moord met voorbedachte rade? (b) Welke voorziening was er getroffen voor de onopzettelijke doodslager?

21 Onder de Wet werd het leven heilig geacht. Een opzettelijke moordenaar kon in geen enkel opzicht worden verontschuldigd. Hij moest zonder mankeren ter dood gebracht worden. In Numeri 35:30-33 lezen wij in dit verband: „Al wie een ziel doodslaat, dient op de verklaring van getuigen als een moordenaar te worden gedood, en één getuige mag niet tegen een ziel getuigen om hem te doen sterven. En gij moogt geen losprijs aannemen voor de ziel van een moordenaar, die verdient te sterven, want hij dient zonder mankeren ter dood gebracht te worden. . . . En gij moogt het land waarin gij zijt, niet bezoedelen; want bloed, dát bezoedelt het land, en voor het land is geen verzoening mogelijk ten aanzien van het bloed dat daarop vergoten is dan door het bloed van hem die het vergoten heeft.” Op grond van deze wet werd zo’n verdorven persoon uit de Israëlitische samenleving verwijderd. Hij bleef niet vrij rondlopen om nog meer moorden te plegen. De onopzettelijke doodslager kon echter barmhartigheid ontvangen. — Numeri 35:9-15, 22-29.

22. Hoe werd de heiligheid van het leven speciaal beklemtoond?

22 Zelfs een onopgeloste moord mocht niet voorbijgezien worden zonder dat er verzoening voor was gedaan. De stad die het dichtst gelegen was bij de plaats waar de verslagene was aangetroffen, werd als schuldig aan bloedvergieting beschouwd en stond onder een vloek, tenzij de oudere mannen van de stad de vereiste ceremonie verrichtten ten einde voor het aangezicht van God vrijgesteld te worden van gemeenschappelijke bloedschuld. Aldus werd het volk diep doordrongen van de heiligheid van het leven. — Deuteronomium 21:1-9.

23. Beschrijf de wet inzake kidnappen.

23 De Wet voorzag in onschendbaarheid van de persoon. Kidnappen was een halsmisdaad. De kidnapper in wiens hand de persoon werd aangetroffen of die de gekidnapte persoon in slavernij had verkocht, moest zonder mankeren ter dood gebracht worden. — Exodus 21:16; Deuteronomium 24:7.

GEEN MISDADIGHEID

24. Hoe werd het respect voor het gezin bewaard, en met welk resultaat?

24 Wanneer de natie de Wet in acht nam, waren er weinig problemen in verband met jeugdcriminaliteit. Het gezin vormde de basiseenheid van de natie. In het onderricht dat werd gegeven, leerde men diep respect te hebben voor de ouders, alsook voor de oversten van de natie (Exodus 20:12; 22:28). Gepeupelgeweld werd veroordeeld (Exodus 23:1, 2). Een zoon die de verantwoordelijke leeftijd had bereikt en onverbeterlijk opstandig was, doordat hij misschien een veelvraat en een dronkaard was geworden, moest terechtgesteld worden (Deuteronomium 21:18-21). Wie zijn vader of moeder sloeg, of kwaad over hen afsmeekte, moest ter dood gebracht worden (Exodus 21:15, 17; Leviticus 20:9). Respect voor het huis en het gezin resulteerde in respect voor de regeerders van de natie, vooral voor de Voornaamste Regeerder, Jehovah God.

RESPECT VOOR EIGENDOMSRECHTEN

25. Hoe werd er in verband met gevonden voorwerpen gehandeld?

25 In de tegenwoordige tijd wordt met betrekking tot verloren voorwerpen meestal de gewoonte gevolgd dat ’de vinder de houder’ is. Maar in Israël moest iedereen die een dier of een voorwerp vond, het aan de eigenaar teruggeven. Indien de eigenaar ver weg woonde en onbekend was, moest het voorwerp bewaard worden totdat de eigenaar ernaar zocht (Deuteronomium 22:1-3). Ten einde de eigenaar die naar het dorp kwam, bij zijn speurtocht te helpen, moest de vinder de oudere mannen of beambten van de stad er natuurlijk van in kennis stellen dat het verlorene in zijn bezit was.

26, 27. (a) Hoe werden iemands huis en bezittingen gerespecteerd? (b) Hoe waren deze wetten tot nut van de armen?

26 De heiligheid van het huis werd bijzonder gerespecteerd. Een man kon geen schuld ophalen door het huis van de schuldenaar binnen te gaan om datgene te pakken wat als onderpand was beloofd. De schuldeiser moest buiten wachten en de man het door hem verpande voorwerp naar buiten laten brengen (Deuteronomium 24:10, 11). Ook kon een schuldeiser geen beslag leggen op iemands onmiddellijke middelen voor levensonderhoud of iemands noodzakelijke kleding, want een arm man had misschien alleen maar wat koren dat hij als voedsel voor zijn gezin kon malen, of slechts één bovenkleed als bedekking.

27 Hierover staat in Deuteronomium 24:6, 12, 13 geschreven: „Niemand dient een handmolen of de bovenste molensteen daarvan tot pand te nemen, want dan neemt hij een ziel tot pand. En indien de man in moeilijkheden verkeert, moogt gij niet met zijn pand naar bed gaan. Gij dient hem het pand in elk geval terug te geven zodra de zon ondergaat, en hij moet in zijn kleed naar bed gaan, en hij moet u zegenen; en het zal voor u rechtvaardigheid betekenen voor het aangezicht van Jehovah, uw God.”

GOEDHEID TEN AANZIEN VAN DIEREN

28. Hoe toonde God zijn bedachtzaamheid en goedheid in verband met zijn wetten betreffende dieren?

28 Dieren moesten eveneens goed behandeld worden. Als iemand een huisdier in nood zag, was hij verplicht het te helpen, ook al behoorde het zijn vijand toe (Exodus 23:4, 5; Deuteronomium 22:4). Lastdieren mochten niet uitgebuit of mishandeld worden (Deuteronomium 22:10; Spreuken 12:10). Een stier mocht niet gemuilband worden zodat hij onder het dorsen van het graan niet van de vruchten van zijn arbeid kon genieten (Deuteronomium 25:4). Er werd ook tot een goede behandeling van de in het wild levende dieren aangemoedigd. Men mocht niet een moedervogel met haar eieren wegnemen, waardoor het geslacht zou worden uitgeroeid (Deuteronomium 22:6, 7). Onder de huisdieren mocht men niet een stier of een schaap met zijn jong op dezelfde dag slachten. Dit alles was bedoeld om een geest van wreedheid tegen te gaan. — Leviticus 22:28; vergelijk Gods consideratie met dieren zoals die in Jona 4:11 en Leviticus 25:4, 5, 7 tot uitdrukking wordt gebracht.

IJVER VOOR WAARHEID

29, 30. Welke wetten bestonden er inzake getuigen in rechtsgedingen?

29 In het belang van gerechtigheid en barmhartigheid werd van een getuige in een rechtszaak geëist dat hij getuigenis aflegde van wat hij omtrent de zaak wist. Deed hij dit niet, dan zou hij zich blootstellen aan een vervloeking die in het openbaar door de rechters werd uitgesproken. God zou een dergelijke vervloeking ten uitvoer leggen (Leviticus 5:1; Spreuken 29:24). Hij mocht geen meineed plegen, want door dit te doen, zou hij liegen tegenover Jehovah. Indien bleek dat iemand een ander opzettelijk vals beschuldigd had, zou de beschuldigde dezelfde straf ondergaan die de valselijk beschuldigde toegediend zou zijn.

30 Wij lezen in dit verband in Deuteronomium 19:16-19: „Ingeval een getuige die gewelddaad beraamt, tegen een man optreedt om een beschuldiging van opstand tegen hem in te brengen, dan moeten de twee mannen die het geschil hebben, zich vóór Jehovah plaatsen, vóór de priesters en de rechters die in die dagen dienst zullen doen. En de rechters moeten een grondig onderzoek instellen, en indien de getuige een valse getuige is en hij een valse beschuldiging tegen zijn broeder heeft ingebracht, dan moet gij hem doen net zoals hij beraamd had zijn broeder te doen, en gij moet het kwaad uit uw midden wegdoen.”

31. Welke andere wetten bevorderden ijver voor rechtvaardigheid en waren er ook op gericht een vals of onachtzaam getuigenis in een rechtszaak te voorkomen?

31 Niemand kon enkel op grond van aanwijzingen ter dood gebracht worden. Er moesten ten minste twee ooggetuigen zijn om de waarheid te bevestigen (Deuteronomium 17:6; 19:15). De getuigen tegen een man die schuldig was bevonden aan een halsmisdaad, moesten er als eersten aan deelnemen de man dood te stenigen. Deze wet bevorderde ijver voor rechtvaardigheid in Israël. Niet alleen van de rechters, maar van elke burger werd aldus verlangd dat hij blijk zou geven van zijn verlangen het land rein te houden van bloedschuld voor het aangezicht van God. Het diende ook als een afschrikwekkend middel tegen het afleggen van een vals, haastig of onachtzaam getuigenis. Er werd beslist veel goeds tot stand gebracht door de wet in Deuteronomium 17:7, waar wij lezen: „De hand van de getuigen dient het eerst op hem te komen om hem ter dood te brengen, en daarna de hand van heel het volk; en gij moet het kwaad uit uw midden wegdoen.”

VERBODEN SEKSUELE BETREKKINGEN

32. Welke onwettige seksuele betrekkingen werden met de dood gestraft?

32 Op overspel stond de doodstraf voor beide partijen (Leviticus 20:10). De weerzinwekkende praktijken van homoseksualiteit en bestialiteit werden volgens Leviticus 20:13, 15 eveneens met de dood gestraft. Wij lezen daar: „Wanneer een man bij een manspersoon ligt zoals men bij een vrouw ligt, hebben beiden iets verfoeilijks gedaan. Zij dienen zonder mankeren ter dood gebracht te worden. Hun eigen bloed is op hen. En wanneer een man zijn zaaduitstorting aan een dier geeft, dient hij zonder mankeren ter dood gebracht te worden, en gij dient het dier te doden.” — Zie ook Leviticus 20:16, 17; Romeinen 1:24-28.

REINHEID

33, 34. Hoe bevorderde de Wet fysieke reinheid?

33 De Wet legde het volk niet alleen morele reinheid, maar ook fysieke reinheid op. Volgens de reinheidswetten moesten de Israëlieten aardewerken vaten die met een uit zichzelf gestorven dier in aanraking waren gekomen, vernietigen. Andere vaten, alsook kleren, moesten gewassen worden. Een dergelijke wet zorgde ervoor dat de Israëlieten altijd op reinheid bedacht waren. Personen die een besmettelijke ziekte hadden, werden in quarantaine geplaatst (Leviticus 13:4, 5, 21, 26). Besmette kleren en huizen werden in quarantaine geplaatst, en in sommige gevallen vernietigd (Leviticus 13:47-52, 55; 14:38, 45). Er mocht geen bloed worden gegeten. — Leviticus 7:26.

34 Van medisch standpunt uit bezien, vormden de wetten op het gebied van de hygiëne en quarantaine, te zamen met de morele wetten en het verbod met betrekking tot bloed, een schitterende bescherming tegen tyfus, vlektyfus, builenpest, hepatitis, gonorroea en syfilis, en talloze andere ziekten.

BARMHARTIGHEID JEGENS BEROUWVOLLE PERSONEN

35. Hadden de rechters in rechtszaken de vrijheid om, afhankelijk van de omstandigheden, barmhartigheid te betonen?

35 De Wet was niet hard of onbuigzaam. Rechters hadden de vrijheid om barmhartigheid te betonen. Als een man tegen zijn naaste zondigde, en vervolgens berouw had, kon hij in Gods gunst worden hersteld door de zaak eerst met de benadeelde partij in het reine te brengen en Jehovah vervolgens een schuldoffer aan te bieden (Leviticus 6:2-7). Jezus Christus zinspeelde op deze wet toen hij zei: „Wanneer gij daarom uw gave naar het altaar brengt en u daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft, laat uw gave dan daar vóór het altaar en ga heen; sluit eerst vrede met uw broeder en offer daarna, wanneer gij zijt teruggekomen, uw gave” (Matthéüs 5:23, 24). In deze tijd kunnen dienstknechten van God geen vrede met Hem hebben, indien zij niet op goede voet met hun naaste staan.

HET JUBELJAAR

36. In welke voortreffelijke dingen voorzag de wet inzake het jubeljaar?

36 Het jubeljaar, dat elk vijftigste jaar werd gevierd, was een tijd van verheuging. Alle land-erfdelen die waren „verkocht”, werden aan hun respectieve eigenaars teruggegeven. Hebreeuwse slaven werden vrijgelaten, ook al was hun zes jaar durende dienstbaarheid nog niet ten einde (Leviticus 25:8-13, 39-41). Het sublieme resultaat van deze wet was dat de economie van het land werd hersteld tot de oorspronkelijke, evenwichtige staat zoals God die had ingesteld toen Israël het Beloofde Land binnenging. Ze voorkwam de situatie die wij thans in veel landen waarnemen — een klasse van buitengewoon rijke landeigenaars en een klasse van buitengewoon arme „lijfeigenen”. Landmonopolie was niet mogelijk wanneer de wet werd gehandhaafd.

37. Welke reden zou er, als samenvatting, gegeven kunnen worden waarom wij Gods aan Israël gegeven wet dienen te bestuderen?

37 Aldus maakte de Wet een burger tot een vrij man. Elk gezin werd ervoor behoed tot een toestand van blijvende armoede te vervallen. De waardigheid van het gezin werd behouden en de geestelijke gezindheid van het gezin bleef op een hoog peil. De vader kon tijd met het gezin doorbrengen, doordat de sabbatdagen en sabbatjaren in tijd voorzagen waarin aandacht aan zulke dingen als het onderwijzen van de kinderen besteed kon worden. Hoewel christenen thans niet onder de Mozaïsche wet staan, verschaft ze ons dus een inzicht in Gods wegen en handelingen, en vormt ze tevens een „schaduw van de toekomstige goede dingen”. — Hebreeën 10:1.

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 145]

In de Wet waren voorzieningen getroffen voor de armen; zij mochten de randen van de velden afoogsten

[Illustratie op blz. 155]

Met de aankondiging van het jubeljaar moesten alle land-erfdelen aan de oorspronkelijke eigenaar worden teruggegeven